Menu

Filter op
content
PONT Omgeving

De bekrachtigingsprocedure vangt aan op het moment dat het bestuursorgaan dat de onteigeningsbeschikking heeft gegeven de rechtbank verzoekt de beschikking te bekrachtigen. Eerder beschreven wij dit nieuwe fenomeen al kort. De bekrachtigingsprocedure is bedacht zodat een rechterlijke ‘check’ wordt uitgevoerd van de beschikking. Ook als er geen bedenkingen zijn binnengekomen tegen de beschikking.

Ontleend aan T. Pranger en H. Wiersma, ‘Onteigenen nieuwe stijl: de bekrachtigingsprocedure beschouwd’. Holla, d.d. 3 augustus 2021, https://www.holla.nl/nieuwsbericht/onteigenen-nieuwe-stijl-de-bekrachtigingsprocedure-beschouwd/.

Het bekrachtigingsverzoek moet door het bestuursorgaan worden ondertekend en het orgaan moet in ieder geval het volgende aanleveren:

  • de naam en het adres van het bestuursorgaan;

  • de dagtekening;

  • een omschrijving van de beschikking.

Daarnaast moet het bestuursorgaan een afschrift van de onteigeningsbeschikking en de daarop betrekking hebbende stukken overleggen.

Art. 16.93 Ow.

De rechter kan het verzoek niet-ontvankelijk verklaren als bijvoorbeeld de onteigeningsbeschikking niet wordt overgelegd. De rechter moet dan wel een hersteltermijn stellen, zodat het bestuursorgaan het gebrek van herstellen.

Art. 16.95 Ow.

Het bestuursorgaan moet het verzoek indienen binnen zes weken na de dag waarop de onteigeningsbeschikking ter inzage is gelegd en daarvan kennis is gegeven.

Art. 16.96 Ow en art. 3:44 lid 1 sub a Awb.

In die periode kunnen belanghebbenden schriftelijke bedenkingen inbrengen.

Art. 16.98 Ow.

Daarnaast bepaalt de Omgevingswet dat bepaalde partijen in elk geval zijn aangemerkt als belanghebbenden, bijvoorbeeld: eigenaren, erfpachters en huurders.

Art. 16.97 Ow

Toetsing bestuursrechter

De Omgevingswet bepaalt dat de rechter, ongeacht of tegen de beschikking bedenkingen zijn ingebracht, het verzoek ambtshalve moet toetsen. De rechter wijst het verzoek in ieder geval af als:

  • de beschikking niet volgens de wettelijke vormvoorschriften is voorbereid;

  • niet wordt voldaan aan het onteigeningsbelang;

    Art. 16.107 en art. 11.5 onder a Ow.

  • de noodzaak tot onteigening ontbreekt;

    Art. 16.107 en art. 11.5 onder b Ow.

  • de urgentie ontbreekt.

    Art. 16.107 en art. 11.5 onder c Ow.

Deze laatste drie voorwaarden, het onteigeningsbelang, de noodzaak en urgentie, werden ook al toegepast in de voormalige onteigeningsprocedure bij de Kroon. Echter die voorwaarden waren niet opgenomen in een wettelijke regeling. De burgerlijke rechter toetste deze voorwaarden alleen als een belanghebbende daarom verzocht. Onder de Omgevingswet moet de bestuursrechter de voorwaarden ambtshalve toetsen, dat houdt in dat hij altijd moet toetsen of aan de voorwaarden is voldaan. Daarbij is de vraag of de toetsing door een rechter anders zal verlopen dan die voorheen door de Kroon. Wat in ieder geval geldt is de mogelijkheid voor de onteigenaar om deze voorwaarden in concept voor te leggen aan het toetsende orgaan. Die zogenaamde ‘voortoets’ door de Kroon kan dus niet meer.

Ontleend aan T. Pranger en H. Wiersma, ‘Onteigenen nieuwe stijl: de bekrachtigingsprocedure beschouwd’. Omgevingsweb, d.d. 3 augustus 2021.

Proceskosten

De Omgevingswet bepaalt ook dat de bestuursrechter in haar uitspraak het bestuursorgaan moet veroordelen tot betaling van de proceskosten. Dit zijn de proceskosten van een belanghebbende die een bedenking tegen de onteigeningsbeschikking heeft ingebracht. Het bestuursorgaan hoeft deze kosten alleen te betalen als de kosten naar aard en omvang redelijk zijn.

Art. 16.111 Ow.

Het bestuursorgaan moet ook de kosten van een belanghebbende die bedenkingen heeft ingebracht betalen voor onder meer:

  • beroepsmatig verleende rechtsbijstand bij het minnelijk overleg;

  • beroepsmatig verleende rechtsbijstand voor het naar voren brengen van een zienswijze en de behandeling daarvan bij de voorbereiding van de onteigeningsbeschikking.

Ook voor deze kosten geldt dat de belanghebbenden deze kosten naar aard en omvang redelijkerwijs heeft moeten maken.

Art. 16.112 Ow.

Gedogen versus onteigening

Als de mogelijkheid bestaat om een gedoogplicht op te leggen, is voor onteigening geen plaats.

De intentie onder de Omgevingswet is namelijk dat bij de mogelijkheid tot het opleggen van een gedoogplicht, onteigening niet aan de orde is. De gedoogplicht, anders dan onteigening, niet wordt beschouwd als ultimum remedium. De bevoegdheid om bij beschikking een gedoogplicht op te leggen wordt juist beschouwd als juridische mogelijkheid om het uiterste middel van onteigening te voorkomen. Daarmee ontwikkelt de gedoogbeschikking zich onder de Omgevingswet tot een belangrijk grondbeleidsinstrument. Daaraan ligt mede ten grondslag de hiervoor besproken, in artikel 10.21 van de Omgevingswet geïntroduceerde vangnetbepaling, waardoor de gevallen waarin een gedoogbeschikking kan worden verkregen aanzienlijk zijn verruimd.