Menu

Filter op
content
PONT Omgeving

Actualiteiten overheidsprivaatrecht – juni & juli 2018

Het overheidsprivaatrecht is voortdurend in beweging. In de zomermaanden – zeker met de huidige temperaturen – echter wat minder. Reden waarom wij hieronder de belangrijkste actualiteiten uit juni en juli op een rij hebben gezet.

30 juli 2018

1. Aansprakelijkheid en vergunningen van rechtswege

De aansprakelijkheid van gemeenten voor het miskennen dat van rechtswege een vergunning is verleend, speelt de hoofdrol in een

arrest

van het Hof Amsterdam van 26 juni 2018 en in een richtinggevend

arrest

van het Hof 's-Hertogenbosch van dezelfde datum. In laatstgenoemd arrest oordeelt het hof dat de gemeente niet aansprakelijk is voor het niet tijdig bekendmaken dat een vergunning van rechtswege is verleend. Het hof stelt vast dat een dergelijke vergunning voor de geldigheid of bruikbaarheid ervan geen nadere handelingen, bevestiging of beoordeling behoeft. Na inwerkingtreding van de vergunning kon hiervan dan ook gebruik worden gemaakt. Vanaf dit moment was de gemeente niet (meer) gerechtigd handhavend op te treden tegen werkzaamheden die op grond van de verleende vergunning rechtmatig werden uitgevoerd, ook al meende de gemeente op dat moment dat een en ander zich niet verdroeg met het vigerende bestemmingsplan. Hierbij acht het hof van belang dat er geen aanwijzingen zijn dat de gemeente een voornemen tot handhavend optreden heeft geuit.

2. Schrapping van een coffeeshop van de gedooglijst

In een

arrest

van het Hof Amsterdam wordt in kort geding geoordeeld dat de gemeente Amsterdam onrechtmatig heeft gehandeld door coffeeshop 'The Power' van de gedooglijst te schrappen. Deze coffeeshop is in 2016 driemaal beschoten en is daarom door de burgemeester gesloten. Naar aanleiding van deze sluiting is de coffeeshop van de gedooglijst geschrapt, waartegen niet kon worden opgekomen bij de bestuursrechter. Het hof overweegt dat voldoende aannemelijk is geworden dat de exploitant geen verwijt van de sluiting kan worden gemaakt. Gelet op het ontbreken van verwijtbaarheid oordeelt het hof dat de schrapping van de gedooglijst in strijd is met het beleid van de burgemeester en daarmee in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel. Nu geen feiten of omstandigheden zijn gesteld of gebleken die afwijking van het beleid rechtvaardigen, heeft de gemeente onrechtmatig gehandeld door 'The Power' van de gedooglijst te verwijderen. Het hof beveelt de gemeente om de schrapping ongedaan te maken en 'The Power', althans het adres waarop zij gevestigd is, weer op de gedooglijst op te nemen. Dit arrest laat zien dat gemeenten in het geval de bestuursrechtelijke weg niet bewandeld kan worden, door de civiele rechter aan hun beleid (kunnen) worden gehouden.

3. Schorsing tenuitvoerlegging vonnis

Schorsen van de tenuitvoerlegging van een vonnis. Lastig, zo blijkt wel weer uit een recent

vonnis

van de rechtbank Gelderland. De gemeente Nijmegen ging na ontvangst van een positief vonnis waarin de wederpartij werd veroordeeld tot betaling van bijna EUR 7 miljoen, aan de slag met de uitwinning. Via een beslag op de bankrekening ontving de gemeente EUR 400.000 en verder was zij bezig met het uitwinnen van beslag op een auto en een bedrijfspand. In kort geding vorderden eisers schorsing van de tenuitvoerlegging totdat er arrest in hoger beroep was gewezen. Terecht benoemt de voorzieningenrechter dat de mogelijkheden om in te grijpen in de tenuitvoerlegging van een uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis, beperkt zijn. De bevoegdheid van schuldeiser om het vonnis ten uitvoer te leggen staat voorop. In een executiegeschil mag de rechter de zaak niet opnieuw inhoudelijk behandelen. Voor een verbod op tenuitvoerlegging is in principe alleen plaats als de schuldeiser misbruik maakt van zijn bevoegdheid, waar (bijv.) sprake van is als de schuldeiser in redelijkheid niet tot de uitoefening van de bevoegdheid kan komen zoals in het geval het vonnis een evidente feitelijke of juridische fout bevat. En om dat laatste ging het hier. Eisers benoemen namelijk dat de rechtbank op een aantal punten is afgeweken van haar oorspronkelijke insteek en dat zij daardoor zouden zijn verrast. De rechtbank zou zijn afgeweken van haar voorlopige idee om voor de schadebepaling een deskundige in te schakelen. Al deze argumenten slagen niet. Volgens de voorzieningenrechter is van een verrassingsbeslissing geen sprake. De Hoge Raad heeft verder al

in 2008

aangegeven dat het de rechtbank vrij staat om terug te komen op een voorlopig idee om een deskundige in te schakelen.

4. Gebruik van gemeentegrond op publiek- en/of privaatrechtelijke basis

In een recent

arrest

van het hof Arnhem-Leeuwarden gaat het om een kioskhouder die al tientallen jaren op basis van keer op keer verleende (standplaats-)vergunningen op gemeentegrond een kiosk mocht exploiteren. In december 2013 kreeg de kioskhouder een vergunning die t/m 31 december 2014 gold,

zonder mogelijkheid van verlenging

. Kioskhouder gaat in bezwaar. B&W verklaart zijn bezwaar gegrond, herroept het besluit en weigert de vergunning (!). Ook biedt de gemeente kioskhouder een tijdelijke huurovereenkomst voor de grond aan. Hier gaat kioskhouder niet mee akkoord en hij start een procedure, waarin hij stelt dat (i) wegens verjaring een recht van opstal (om zijn kiosk op gemeentegrond te mogen houden) was ontstaan, (ii) de gemeente (stilzwijgend) privaatrechtelijke toestemming had gegeven voor gebruik van haar grond, (iii) de gemeente in strijd met het zorgvuldigheids- en gelijkheidsbeginsel heeft gehandeld en (iv) de gemeente inbreuk maakt op

zijn

eigendom, bestaande uit de waarde van de onderneming die in de kiosk wordt gedreven. Al deze standpunten worden door het hof verworpen. Zeer kort samengevat oor-deelt het hof dat (i) de standplaatsvergunningen de rechtsgrond vormden voor het gebruik waarmee volgens het hof geen sprake kan zijn van bezit, (ii) als al sprake zou zijn van stilzwijgend verleende privaatrechtelijke toestemming, de gemeente gerechtigd is om die toestemming in te trekken en de leer uit '

Amsterdam/Geschiere

' niet geldt (in dat arrest oordeelde de Hoge Raad dat de gemeente als grondeigenaar misbruik -van bevoegdheid kan maken door privaatrechtelijke toestemming voor het innemen van een standplaats te weigeren als de publiekrechtelijke toestemming/vergunning daartoe al wel is verleend), (iii) het zorgvuldigheids- en gelijkheidsbeginsel niet geschonden zijn door de gemeente nu zij de kioskouder had betrokken in gesprekken over de opheffing of voortzetting van het hertenkamp, de (financiële) consequenties van het besluit 'meevallen' en onvoldoende is gesteld waarom de kioskhouder ongelijk behandeld zou zijn en (iv) nu de kioskouder zelf weigert om een huurovereenkomst aan te gaan met de gemeente, er geen rechtvaardiging bestaat voor handhaving van de kiosk of uitkering van enige schadevergoeding wegens inbreuk op zijn eigendom. Dit arrest laat maar weer eens zien dat gebruik van gemeentegrond geen rustig bezit is

5. Aansprakelijkheid waterbeheerders bij wateroverlast

De zorgplicht van waterbeheerders ter voorkoming van wateroverlast staat centraal in een recente

uitspraak

van de rechtbank Oost-Brabant. De exploitant van een akkerbouwbedrijf stelde dat een waterschap zijn wettelijke onderhouds- en beheersverplichtingen onvoldoende was nagekomen, en vorderde schadevergoeding. Hij maakte het waterschap vijf specifieke verwijten, die geen van allen doel troffen. Ten eerste meende de rechtbank dat niet is komen vast te staan dat de normen voor de hoogst toelaatbare overstromingskans waren geschonden; het enkele feit dat van overstroming sprake was, is daarvoor onvoldoende. Ten tweede hoefde het waterschap geen noodmaatregelen te nemen in verband met een weerwaarschuwing (code oranje) van het KNMI, die 16 dagen eerder was afgegeven. Ten derde is het waterschap niet tekortgeschoten in het onderhoud, opschonen en maaien van de watergangen in zijn beheer. Ten vierde was de stelling van de agrariër dat de watergangen hadden moeten worden uitgediept naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende onderbouwd. Datzelfde gold ten vijfde voor de stelling dat de stuwen niet goed waren afgesteld. De rechtbank concludeert aldus dat het waterschap niet is tekortgeschoten in zijn zorgplicht. Als uitsmijter geeft zij de agrariër mee dat ook indien het waterschap zijn zorgplicht wel had geschonden, het voor aansprakelijkheid noodzakelijke causaal verband en de geleden schade niet was aangetoond.

6. Ontbinding huurovereenkomst voor standplaats en art. 13b Opiumwet

In een

arrest

van het Hof Den Haag ging het om de vraag of een gemeente tot buitengerechtelijke ontbinding van een huurovereenkomst voor een standplaats kon overgaan, vanwege een door de burgemeester genomen sluitingsbesluit ex art. 13b Opiumwet. De huurder van de standplaats die zich geconfronteerd zag met de ontbinding, alsook met het sluitingsbesluit, vocht de buitengerechtelijke ontbinding aan. Daarbij stelde hij zich op het standpunt dat het sluitingsbesluit slechts betrekking had op de woonwagen die zich op de standplaats bevond en

niet

op de standplaats met daarop aanwezige aanhorigheden (zoals een sanitair gebouw en een caravan). Het hof volgt het standpunt van de huurder niet en oordeelt dat het sluitingsbesluit ook betrekking had op de standplaats (als onderdeel van zijn woning). Voorts hecht het hof veel waarde aan het feit dat de bestuursrechter heeft geoordeeld dat een gedeeltelijke sluiting niet mogelijk was (wat de civiele rechter overigens niet nog eens mag beoordelen). De buitengerechtelijke ontbinding van de huurovereenkomst is volgens het hof dan ook rechtsgeldig geschied. Wel laat het hof nog doorschemeren dat dit niet altijd zo hoeft te zijn. Een sluiting van een woning op grond van art. 13b Opiumwet hoeft dus

niet zonder meer

te leiden tot buitengerechtelijke ontbinding van de huurovereenkomst voor een standplaats. Veel zal afhangen van de reikwijdte van het sluitingsbesluit van de burgemeester. Een eerder

arrest

van het Hof Den Haag is daar een goed voorbeeld van.

7. Wet terugvordering staatssteun

Op 1 juli 2018 is de

Wet terugvordering staatssteun

("

Wts

") in werking getreden. Hierin is de grondslag neergelegd voor het terugvorderen van ongeoorloofde staatssteun. De Wts is niet alleen relevant vanuit bestuursrechtelijk perspectief, maar ook vanuit privaatrechtelijk perspectief.

Zo is allereerst van belang dat indien bij beslissing van de Europese Commissie ("

EC

") is vastgesteld dat staatssteun moet worden teruggevorderd, deze terugvordering op grond van art. 3 lid 1 Wts geschiedt door middel van een besluit daartoe van het bestuursorgaan dat het aangaat. Indien de staatssteun is verleend op grond van een privaatrechtelijke overeenkomst, ligt het dus voor de hand dat de terugvordering geschiedt door middel van een besluit van het college van burgemeester en wethouders. Dit is immers het bestuursorgaan dat op grond van art. 160, eerste lid, aanhef en onder e Gemeentewet besluit tot het aangaan van overeenkomsten.

De Wts voorziet daarentegen niet in de situatie waarin staatssteun voortvloeit uit een overeenkomst, maar er géén beslissing van de EC voorhanden is. De wetgever heeft bewust overwogen dat het niet noodzakelijk is om in dat geval te voorzien in een mogelijkheid tot het wijzigen van een overeenkomst. Volgens de wetgever voorziet het burgerlijk recht namelijk in voldoende mogelijkheden een overeenkomst (in dat geval) te wijzigen of te beëindigen. Hier kunnen echter vraagtekens bij worden gezet. Hoewel het burgerlijk recht inderdaad voorziet in mogelijkheden om een overeenkomst te 'wijzigen' en deze ook in geval van ongeoorloofde staatssteun kunnen worden toegepast (zie bijv. de zaak '

Harlingen

', waarin de overeenkomst vanwege staatssteun gedeeltelijk nietig werd verklaard), bestaat er nog veel onduidelijkheid over de voorwaarden en gevolgen hiervan. In de zaak 'Harlingen' overwoog de rechtbank dan ook expliciet dat er op het punt van partiële nietigheid van een overeenkomst nog geen 'communis opinion' bestond. Toch een beetje een gemiste kans voor de wetgever.

AKD

Artikel delen