Menu

Filter op
content
PONT Omgeving

De herplantplicht onder de Wet natuurbescherming

Met ingang van 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (hierna Wnb) in werking getreden. Deze wet vervangt de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet. Deze wet zal binnen enkele jaren opgaan in de Omgevingswet.

26 mei 2017

Een van de wijzigingen die in het oog valt vloeit voort uit de Boswet. Ook onder de Boswet bestond bij velling van houtopstanden de plicht tot herplanten. Die herplantplicht moest binnen drie jaar na de velling zijn uitgevoerd.

Het probleem daarbij was dat de wetgever had verzuimd om dit via handhaving af te dwingen. In de Wet natuurbescherming is deze lacune hersteld en op grond van het overgangsrecht kan de herplantverplichting met terugwerkende kracht worden gehandhaafd.

In deze blog wordt hier nader bij stilgestaan.

Relevante regelgeving

Boswet (vervallen)

Artikel 3, lid 1. De eigenaar van de grond waarop een houtopstand, anders dan bij wijze van dunning, is geveld of op andere wijze tenietgegaan, is verplicht binnen een tijdvak van drie jaar na de velling of het tenietgaan van de houtopstand te herplanten volgens regelen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te stellen.

Artikel 3, lid 2. De in het vorige lid bedoelde eigenaar is verplicht beplanting die niet is aangeslagen binnen drie jaar na de herbeplanting te vervangen.

Wet natuurbescherming

Artikel 4.3, lid 1. Ingeval een houtopstand geheel of gedeeltelijk is geveld, met uitzondering van het periodiek vellen van griend- of hakhout, of anderszins teniet id gegaan, draagt de rechthebbende zorg voor het op bosbouwkundig verantwoorde wijze herbeplanten van dezelfde grond binnen drie jaar na het vellen of tenietgaan van de houtopstand.

Artikel 4.3, lid 2. De rechthebbende vervangt binnen drie jaar na de herbeplanting, bedoeld in het eerste lid, herbeplanting die niet is aangeslagen.

Overgangsbepaling Wet natuurbescherming

Artikel 9, lid 3 bepaalt dat artikel 4.3, eerste lid, is van toepassing op degene waarvoor in de periode, gelegen tussen het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet uiterlijk en drie jaar voor dat tijdstip, als bedoeld in artikel 3, eerste lid van de Boswet een verplichting tot herbeplanting is ontstaan.

Artikel 9, lid 4 bepaalt dat artikel 4.3, tweede lid is van toepassing op degene waarvoor in de periode, gelegen tussen het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet uiterlijk en drie jaar voor dat tijdstip als bedoeld in artikel 3, tweede lid van de Boswet, een verplichting tot vervanging van herbeplanting is ontstaan.

Werkwijze

Op grond van zowel de Boswet als de Wet natuurbescherming moet een velling vooraf worden gemeld bij het bevoegd gezag (GS). Veel vellingen van houtopstanden werden echter niet gemeld en zijn derhalve illegale vellingen. Het komt daarbij zelden voor dat een eigenaar bij het uitvoeren van een illegale velling op heterdaad wordt betrapt.

Een illegale velling wordt veelal bij het gevoegd gezag gemeld, of bij een periodieke controle ontdekt. Het bevoegd gezag beschikt in de regel over luchtfotos die tot ca 10 jaar of verder teruggaan en kan op grond van die luchtfotos constateren of er een velling heeft plaatsgevonden of niet en hoe de houtopstand er uit zag.

Bij constatering van een illegale velling wordt de eigenaar van het perceel aangeschreven en gewezen op zijn herplantplicht. Zijn er ca 2 jaar verstreken en zijn er geen activiteiten waar te nemen die op een herplant duiden, dan volgt er in het algemeen een aanschrijving van een preventieve last onder dwangsom.

De vraag doet zich nu voor of bij een illegale velling die heeft plaatsgevonden in een periode langer dan drie jaar voordat de Wnb in werking is getreden, handhavend kan worden opgetreden tegen het niet uitvoeren van de herplantplicht.

Ik ben van mening dat dit kan.

Zowel de Boswet als de Wnb legt een herplantplicht op bij melding van een voorgenomen velling en die verplichting moet binnen drie jaar zijn uitgevoerd. De

overtreding

tot herplant ontstaat daardoor van rechtswege op het moment dat drie jaar na de

gemelde

velling de herplant niet of niet geheel is uitgevoerd. Eerst vanaf dat moment kan er worden gehandhaafd, waarbij geldt dat handhaven moet, tenzij. Het versturen van de vooraankondigingen tot handhaving heeft onder meer als doel dat de

potentiële

overtreder wordt gewezen op de gevolgen van een niet handelen.

In dit verband vestig ik de aandacht op het gestelde in de Memorie van Toelichting van de Wnb bij de artikelsgewijze toelichting bij artikel 4.3, pag. 278 Tweede Kamer, vergaderjaar 2011-2012, 33 348, nr. 3.

Zowel het Bosschap als de Vereniging Natuurmonumenten hebben gepleit voor een langere termijn voor de realisering van de herbeplanting. Reden: het groeiproces bij natuurlijke verjonging heeft vaak meer tijd nodig dan de drie jaar. Het Bosschap stelde voor om een wettelijke mogelijkheid te openen waarbij de provincie deze termijn met nog eens drie jaar kon verlengen omdat natuurlijke verjonging veelal meer tijd nodig heeft. Een dergelijke algemene verruiming is volgens het Kabinet niet nodig, omdat het wetsvoorstel voorziet in de bevoegdheid van provincies om een ontheffing of vrijstelling van de verplichte termijn te verlenen op grond van het voorgestelde artikel 4.5 Wnb. De Boswet kende een vergelijkbare regeling.

Uit deze passages kunnen naar mijn mening drie conclusies worden getrokken, naast het uitgangspunt dat herplant verplicht is om het bosareaal in stand te houden. De eerste conclusie is dat de termijn van herplant op drie jaar is gesteld enerzijds om de herplant of het groeiproces bij natuurlijke verjonging een reële kans te geven en anderzijds gelegenheid te geven om onder gunstige omstandigheden te herplanten, waar door kans op het niet aanslaan klein blijft. Het is niet de bedoeling van de wetgever geweest om de herplantplicht drie jaar uit te stellen, hetgeen overigens nu wel de praktijk is. De tweede conclusie is dat de termijn kan worden verruimd.

Het betekent in de derde plaats, zoals hiervoor reeds is gesteld, dat er eerst sprake is van een overtreding als de termijn, respectievelijk de verlengde termijn is verstreken. Op handhaven staat geen termijn waarbinnen die in gang moet zijn gezet. Dat kan jaren later nog steeds. Zie in dit verband ABRvS 24 maart 2010, nr. 200904543/1 (Oost-Gelre).

Ik merk in dit verband tenslotte nog het volgende op. Er is hier sprake van een illegale houtopstandvelling, omdat de velling niet (vooraf) is gemeld. Indien een velling conform de wet wel wordt gemeld kunnen gedeputeerde staten een velling verbieden voor maximaal vijf jaar. Die termijn kan overigens worden verlengd. Ook kunnen gedeputeerde staten bij een reactie op een gemelde velling voorschriften stellen over de uitvoering van de wettelijke herplantplicht.

Geen enkele wet en derhalve ook de Boswet en de Wnb niet stelt regels over illegaal handelen. Tegen illegaal handelen moet worden opgetreden, handhaving is regel, niet handhaven hoge uitzondering en alleen beperkt tot specifieke situaties, ik verwijs naar ABRvS 5 oktober 2011, nr. 201010199/1 Beesel. Artikel 3 Boswet en artikel 4.3 Wnb hebben dan ook alleen betrekking op vellingen die vooraf zijn gemeld. Alleen deze artikelen kunnen in samenhang met artikel 2 Boswet, respectievelijk artikel 4.2 Wnb worden toegepast. Tegen illegaal handelen kan naar mijn mening direct worden opgetreden. Dat het bevoegd gezag in de regel in het verleden de termijn van drie jaar heeft voorgeschreven bij de constatering van een illegale velling doet hier niet aan af.

Artikel delen