Menu

Filter op
content
PONT Omgeving

Kamerbrief met reactie op vragen tijdens het Algemeen Overleg Energie

Minister Wiebes (EZK) stuurt een brief met zijn reactie op de mondelinge vragen van de vaste Kamercommissie voor Economische Zaken en Klimaat tijdens het Algemeen Overleg Energie van 13 februari 2019.

21 februari 2019

Hierbij bied ik u mijn reactie aan op de mondelinge vragen van de vaste Kamercommissie voor Economische Zaken en Klimaat tijdens het Algemeen Overleg Energie van 13 februari 2019.

Het betreft de vraag van het lid Van der Lee (GroenLinks) en het lid Stoffer (SGP) over de financiële ruimte in de DEI-regeling, vragen van het lid Van Raan (PvdD) over biomassa, de vraag van het lid Van der Lee (GroenLinks), het lid Beckerman (SP) over het inzicht in de warmteprijs van 50 warmtenetten in Nederland, de vraag van lid Mulder (CDA) naar de rapportage over de Europese kopgroep en vragen van meerdere fracties over korte termijn (technische) oplossingen voor de netproblematiek en de voortgang van de wetgevingsagenda. Ik heb uw Kamer toegezegd hier schriftelijk op terug te komen, waar mogelijk voor de voortzetting van de tweede termijn op donderdag 21 februari. Met deze brief voldoe ik aan dit verzoek.

Eric Wiebes Minister van Economische Zaken en Klimaat

Financiële ruimte in de DEI-regeling -regeling

Vraag van het lid Van der Lee (GroenLinks) en Stoffer SGP: Wij krijgen te horen dat bedrijven geld voor demonstratieprojecten in de projectsegmenten CO2-reductie industrie, aardgasvrije gebouwen, flexibilisering elektriciteitssysteem en ruimtelijke inpassing in 1 jaar moeten uitgeven. Bovendien zal de nieuwe DEI-regeling pas open gaan in februari, terwijl een aanvraag 8 weken kost. Dit betekent dat bedrijven slechts acht maanden hebben om het projectgeld te besteden. Dat is te kort, en daarom dreigen bedrijven projecten uit te stellen. Kan de minister deze tijdsklem loslaten?

Antwoord: Ambitie is om met de middelen uit de DEI zoveel mogelijk kansrijke projecten te realiseren. Mede om deze reden is de pilot-en demonstratieregeling (DEI+) in 2019 zo ingericht dat ondernemers doorlopend kunnen indienen in plaats van de (tot op heden) twee momenten per jaar. Daarbij geldt het principe van first come first serve. Op deze manier kunnen ondernemers zo snel mogelijk uitsluitsel krijgen over de gevraagde subsidie. Het klopt dat voor partijen die meer dan 125.000 subsidie vragen de projecten in 2019 gerealiseerd moeten zijn. Partijen die minder dan 125.000 subsidie vragen hebben een jaar na vaststelling de tijd om hun project te realiseren. Deze voorwaarden zijn verbonden aan de extra middelen die ingezet worden voor klimaat en energie-innovatie vanuit de klimaatenvelop 2019. De klimaatenvelop middelen voor 2020 en verder staan nog niet op mijn begroting en zijn daardoor nog niet meerjarig beschikbaar.

Het risico dat dit krap wordt voor bedrijven die grote projecten willen indienen is voorstelbaar. Als er een definitief klimaatakkoord ligt, komen de middelen uit de klimaatenvelop meerjarig beschikbaar en is het voornemen om de subsidieregeling zo snel mogelijk aan te passen en meerjarige aanvragen mogelijk maken en te bezien of de realisatietermijn van 1-jarige projecten eventueel verlengd kan worden.

Reactie op vragen over biomassa

Het lid Van Raan (PvdD) heeft een aantal vragen gesteld over biomassa. Van onze hernieuwbare energie is momenteel het grootste deel afkomstig van biomassa, zoals ik in de eerste termijn al bevestigde. In de Nationale Energieverkenning 2017 valt te lezen dat het aandeel in 2017 ongeveer 60% was, maar in 2023 relatief zal zijn gedaald naar minder dan de helft en in 2030 naar ongeveer een kwart.

Ik ben het niet met de stelling van de heer Van Raan eens dat hernieuwbare energie van biomassa niet duurzaam is omdat de duurzaamheidskaders nog in ontwikkeling zijn. Voor de grootschalige verbranding van vaste biomassa met SDE+-subsidie gelden al duurzaamheidscriteria, voor biobrandstoffen geldt het duurzaamheidskader van de Europese Richtlijn Hernieuwbare Energie. Gelet op het belang dat het kabinet hecht aan het toepassen van duurzaam geproduceerde biomassa wil het kabinet komen tot een integraal duurzaamheidskader voor alle vormen van biomassa. Met een duurzaamheidskader valt te voorkomen dat toenemende vraag naar biomassa ten koste gaat van onder andere ecosystemen, voedselvoorziening en bodems. Het kabinet streeft ernaar om een zo breed mogelijk draagvlak te verkrijgen voor het integrale duurzaamheidskader en zal daarom stakeholders betrekken bij het opstellen. vraag naar biomassa ten koste gaat van onder andere ecosystemen, voedselvoorziening en bodems. Het kabinet streeft ernaar om een zo breed mogelijk draagvlak te verkrijgen voor het integrale duurzaamheidskader en zal daarom stakeholders betrekken bij het opstellen.

De heer Van Raan gaf aan dat de verbranding van hout en planten niet CO2neutraal is. Omdat de emissie bij verbranding evenveel is als de vegetatie bij de groei heeft opgenomen uit de lucht, wordt dit in de internationaal gehanteerde afspraken als CO2-neutraal aangeduid. Wel is het wenselijk dat de CO2 snel weer wordt opgenomen door middel van de groei van nieuwe bomen en planten. Daarom besteden de duurzaamheidskaders aandacht aan deze zogeheten koolstofschuld. De meeste biomassa die wordt gebruikt betreft de jaarlijkse aangroei van bomen, of snelgroeiende soorten. Ook zetten we met het ontwerp- Klimaatakkoord in op de groei van het aanbod van duurzame biomassa en de hoeveelheid bomen in Nederland.

De heer Van Raan gaf aan dat het PBL concludeert dat er niet voldoende biomassa is voor de toenemende vraag. Hij wil weten welke getallen bekend of juist nog onbekend zijn en hoe te voorkomen valt dat de toenemende vraag ten koste gaat van de beschikbaarheid van voedsel. Ook maakt hij zich zorgen dat er niet voldoende biomassa zal zijn. In de analyse van het PBL van het Voorstel voor hoofdlijnen van het Klimaatakkoord stelt het PBL dat de cijfers over het toekomstige aanbod een grote spreiding laten zien en dat het allerminst zeker is, maar evenmin valt uit te sluiten, dat met dat aanbod aan de toekomstige vraag kan worden voldaan. Het PBL heeft in die studie de vraag van de klimaattafels gekwantificeerd en diverse onzekerheden benoemd. In de eerdere studie Negatieve emissies (2018) heeft het PBL de aanbodverwachtingen op een rij gezet. De onzekere beschikbaarheid van biomassa en de risicos van een groeiende vraag voor onder meer de mondiale beschikbaarheid van voedsel zijn redenen dat in het ontwerp-Klimaatakkoord op voorstel van het kabinet uitgangspunten zijn opgenomen om terughoudendheid te betrachten.

Op termijn wil het kabinet biomassa alleen nog inzetten waar geen kosteneffectieve alternatieven zijn. Uiteraard moet deze biomassa duurzaam zijn en zoveel mogelijk meervoudig gebruikt worden (cascaderen). Ook zijn acties opgenomen om vraag en aanbod goed in de gaten te houden zodat waar nodig aanvullende acties kunnen worden ingezet en terughoudend kan worden omgegaan met toepassen totdat een integraal duurzaamheidskader beschikbaar is.

De heer Van Raan vroeg naar de bedragen die zijn toegekend aan biomassa voor biogas, warmte en elektriciteit. Met de SDE+ is sinds 2008 een maximale subsidie toegekend van 2.479 mln. aan biogasprojecten en 11.615 mln. aan projecten die biomassa inzetten voor warmte en elektriciteit. De uitkering van deze bedragen is afhankelijk van de realisatie van deze projecten en de subsidieduur is standaard 12 jaar. Genoemde bedragen betreffen dus de energieopwekking van de periode 2008-2030. Via de ISDE is sinds 2015 subsidie beschikbaar voor kleinschalige biomassa-installaties en gaat het bij de projectaanvragen uit 2018 om zon 29 mln. Mestvergisting draagt bij aan de reductie van broeikasgasemissies (methaan) in de veehouderij en aan het vergroten van het aandeel hernieuwbare energie en dus vervanging van broeikasgasemissies uit fossiele energiebronnen en is daarmee geen boerenbedrog.

Inzicht in de warmteprijs

De Kamerleden Beckerman (SP) en Van der Lee (GL) vroegen naar een inzicht in de actuele warmteprijs van diverse warmtenetten. Er is geen standaard overzicht beschikbaar van de tarieven van alle warmteleveranciers in Nederland. Op basis van de Warmtewet wordt door de ACM de maximumprijs vastgesteld voor de levering van warmte aan kleinverbruikers. Warmtebedrijven mogen hier in hun tarieven niet overheen gaan, maar zijn vrij om er onder te gaan zitten.

De Kamerleden van de SP en GL vroegen naar een inzicht in de actuele warmteprijs van diverse warmtenetten. Er is geen standaard overzicht beschikbaar van de tarieven van alle warmteleveranciers in Nederland. Voor wat betreft 11 grotere leveranciers1 hadden vier bedrijven in 2018 een gebruiksonafhankelijk tarief (vastrecht) dat lager lag dan het maximum en hadden twee bedrijven een gebruiksafhankelijk tarief (variabel) dat lager lag dan het maximum. Bij nog twee bedrijven lagen beide tarieven lager dan het maximum. Tabel 1 geeft het beeld voor 2019 voor de vijf grootste leveranciers.

Op basis van de Warmtewet wordt door de ACM de maximumprijs vastgesteld voor de levering van warmte aan kleinverbruikers. Warmtebedrijven mogen hier in hun tarieven niet overheen gaan, maar zijn vrij om er onder te gaan zitten. In sommige specifieke situaties hebben warmtebedrijven van hun standaardtarief afwijkende prijzen afgesproken. Onder de huidige warmtewet geldt geen maximum voor de kosten van afleversets maar is bepaald dat daarvoor redelijke kosten in rekening mogen worden gebracht. Na inwerkingtreding van de vorig jaar aangenomen wijziging van de Warmtewet (voorzien per 1-1-2020) zal ook voor de afleverset een maximumprijs worden vastgesteld. Indien naar de standaardtarieven van de grote warmtebedrijven wordt gekeken, dan varieert de warmteprijs bij een gemiddeld gebruik van 35 GJ/jr van 1391 tot 1515. Het onderling prijsverschil is dus maximaal 124 per jaar ( 10 per maand). voor de levering van warmte aan kleinverbruikers. Warmtebedrijven mogen hier in hun tarieven niet overheen gaan, maar zijn vrij om er onder te gaan zitten. In sommige specifieke situaties hebben warmtebedrijven van hun standaardtarief afwijkende prijzen afgesproken. Onder de huidige warmtewet geldt geen maximum voor de kosten van afleversets maar is bepaald dat daarvoor redelijke kosten in rekening mogen worden gebracht. Na inwerkingtreding van de vorig jaar aangenomen wijziging van de Warmtewet (voorzien per 1-1-2020) zal ook voor de afleverset een maximumprijs worden vastgesteld. Indien naar de standaardtarieven van de grote warmtebedrijven wordt gekeken, dan varieert de warmteprijs bij een gemiddeld gebruik van 35 GJ/jr van 1391 tot 1515. Het onderling prijsverschil is dus maximaal 124 per jaar ( 10 per maand).

Tekorten netcapaciteit in bepaalde regios

In de eerste termijn van het AO is aangegeven dat een aantal (technische) oplossingsrichtingen wordt verkend om op korte termijn soelaas te bieden voor de tekorten aan netcapaciteit die zich in specifieke regios voordoet. Dit in aanvulling op juridische wijzigingen die meer tijd in beslag zullen nemen, zoals de geplande AMvB enkelvoudige storingsreserve. Deze gesprekken zal ik met alle betrokken partijen voeren. Uw Kamer heeft hier recent ook antwoorden op Kamervragen over ontvangen. Ik zal u over de voortgang van deze gesprekken in mei informeren.

Voortgang wetgevingsagenda

In december 2017 heb ik uw Kamer mijn brief over de wetgevingsagenda toegezonden (Kamerstuk 30196, nr. 566). Afgelopen jaar hebben beide Kamers der Staten-Generaal de Warmtewet (Kamerstuk 34723) en de Wet Voortgang Energietransitie (Kamerstuk 34627) aangenomen. Op dit moment werk ik aan de Energiewet 1.0. Ik ben aan het bezien hoe ik de Energiewet 1.0, mogelijke onderwerpen uit het ontwerp-Klimaatakkoord en de implementatie van de Europese regelgeving voor de interne elektriciteitsmarkt kan vormgeven in een wetgevingsproces. Ik zal uw Kamer daarover nog informeren.

Ik heb uw Kamer vorige week geïnformeerd over Warmtewet 2.0 (Kamerstuk 30196-616). Ik voorzie dat de internetconsultatie van dit wetsvoorstel na de zomer van 2019 kan starten. Naar verwachting zal het wetsvoorstel Warmtewet 2.0 in de loop van 2020 aan uw Kamer worden aangeboden. Rapportage Europese kopgroep

Het lid Mulder (CDA) heeft geïnformeerd naar de voortgang van de klimaatkopgroep. De halfjaarlijkse rapportage over de klimaatkopgroep, in kader van mijn ambitie het Europese doel van 49% CO2-reductie te verhogen naar 55%, wordt voor het einde van deze maand aan uw Kamer toegezonden.

Artikel delen