Menu

Filter op
content
PONT Omgeving

Toetsing door voorzieningenrechter van bestuursdwangbesluit op basis van de Omgevingswet

Voor het eerst is er een rechterlijke uitspraak beschikbaar (voor zover gepubliceerd) waarbij een bestuursdwangbesluit op basis van de Omgevingswet door de voorzieningenrechter wordt getoetst. Het gaat om de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Midden-Nederland van 26 maart 2024, ECLI:NL:RBMNE:2024:1849.

27 maart 2024

Samenvatting

Samenvatting

Het gaat om een voorlopige voorziening inzake een last onder bestuursdwang gericht op schoonmaken en brandveilig maken van een sterk vervuilde woning. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de onderliggende regelingen in werking getreden. De last onder bestuursdwang is na die datum en op initiatief van het college opgelegd, zodat de Omgevingswet van toepassing is. Hoewel de regels op basis waarvan in deze zaak tot handhaving is over gegaan inhoudelijk niet anders zijn dan de voorheen geldende bepalingen uit het Bouwbesluit 2012, is de wettelijke systematiek wel anders. In de bijlage bij deze uitspraak staat een uitgebreide weergave van de wettelijke normen en bevoegdheden die in deze zaak aan de bestuursdwang ten grondslag liggen.

Erg instructief voor de praktijk is de bijlage bij de uitspraak waarin de systematiek van de overtredingen op basis van de Omgevingswet wordt uiteengezet.

De wettelijke grondslag voor de regels uit het Bbl

Op grond van artikel 4.3, eerste lid, aanhef en onder a, van de Omgevingswet worden bij algemene maatregel van bestuur regels gesteld over bouwactiviteiten, sloopactiviteiten en het gebruik en het in stand houden van bouwwerken.

Op grond van artikel 4.21, eerste lid, van de Omgevingswet worden deze regels gesteld met het oog op het waarborgen van de veiligheid, het beschermen van de gezondheid en duurzaamheid en bruikbaarheid. Op grond van het tweede lid, aanhef en onder a en b, strekken de regels er in ieder geval ook toe dat de minimumkwaliteit van bestaande en te bouwen bouwwerken is gewaarborgd en dat een brandveilig gebruik van bouwwerken is gewaarborgd.

De regels uit het Bbl over het in stand houden van een bouwwerk: elektra Op grond van artikel 3.1 van het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl) is hoofdstuk 3 van toepassing op het in stand houden van een bestaand bouwwerk.

Op grond van artikel 3.3 van het Bbl wordt aan de regels in hoofdstuk 3 voldaan door de eigenaar van het bouwwerk of degene die uit andere hoofde bevoegd is tot het treffen van voorzieningen aan het bouwwerk. Diegene draagt zorg voor de naleving van de regels over de activiteit.

Op grond van artikel 3.106, aanhef en onder a, van het Bbl voldoet een voorziening voor elektriciteit aan NEN 1010 bij lage spanning.

De regels uit het Bbl over het gebruik van een bouwwerk: zorgplicht brandveiligheid

Op grond van artikel 6.1 van het Bbl is hoofdstuk 6 van toepassing op het gebruik van bouwwerken.

Op grond van artikel 6.3 van het Bbl wordt aan de regels in hoofdstuk 6 voldaan door degene die het bouwwerk gebruikt. Diegene draagt zorg voor de naleving van de regels over de activiteit.

Op grond van artikel 6.4 van het Bbl is degene die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat als gevolg van het gebruik een van de volgende situaties kan ontstaan, verplicht alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs kunnen worden gevraagd om te voorkomen dat:

  1. brandgevaar wordt veroorzaakt;

  2. bij brand een gevaarlijke situatie wordt veroorzaakt;

  3. de melding van, alarmering bij of bestrijding van brand wordt belemmerd;

  4. het gebruik van vluchtmogelijkheden bij brand wordt belemmerd;

  5. het redden van personen of dieren bij brand wordt belemmerd; en

  6. er op een andere manier gevaar voor de brandveiligheid ontstaat of voortduurt.

De regeling voor de bruidsschat in het tijdelijke deel van het omgevingsplan

Op grond van artikel 2.4 van de Omgevingswet stelt de gemeenteraad voor het gehele grondgebied van de gemeente één omgevingsplan vast waarin regels over de fysieke leefomgeving worden opgenomen.

Op grond van artikel 5.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Omgevingswet is het verboden om zonder omgevingsvergunning een omgevingsplanactiviteit te verrichten.

Op grond van artikel 1.1, eerste lid, van de Omgevingswet en onderdeel A van de bijlage bij de Omgevingswet wordt onder omgevingsplanactiviteit onder meer verstaan: een activiteit die in strijd is met het omgevingsplan.

Op grond van artikel 4.6, eerste lid, van de Invoeringswet Omgevingswet gelden de daar opgesomde voormalige plannen en regels als deel van het omgevingsplan.

Op grond van artikel 22.1, aanhef en onder c, van de Omgevingswet wordt onder het tijdelijke deel van het omgevingsplan mede verstaan het deel van het omgevingsplan dat bestaat uit de regels waarvoor op grond van artikel 22.2, eerste lid, is bepaald dat ze tijdelijk deel uitmaken van het omgevingsplan.

Op grond van artikel 22.2, eerste lid, van de Omgevingswet kan bij algemene maatregel van bestuur worden bepaald dat regels die voor de inwerkingtreding van deze wet bij of krachtens de wet waren gesteld of daaraan gelijkwaardige regels al dan niet tijdelijk deel uitmaken van het omgevingsplan.

Op grond van artikel 7.1 van het Invoeringsbesluit Omgevingswet maakt het daarin opgenomen hoofdstuk 22, met inbegrip van het hierna genoemde artikel 22.18, deel uit van het tijdelijke deel van het omgevingsplan.

De regels uit de bruidsschat over het gebruik van een bouwwerk: zorgplicht gezondheid

Op grond van artikel 22.18, eerste lid, van het Omgevingsplan gemeente Soest is degene die een bouwwerk gebruikt en weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat dit gebruik tot gevaar voor de gezondheid of veiligheid kan leiden, verplicht alle maatregelen te treffen die redelijkerwijs van diegene kunnen worden gevraagd om dat gevaar te voorkomen of niet te laten voortduren.

Via de bruidsschat is het overtreden van die zorgplicht een omgevingsplanactiviteit die omgevingsvergunningplichtig is.

De wettelijke grondslag voor een bestuurlijke sanctie

Op grond van artikel 18.1, aanhef en onder a en c, van de Omgevingswet omvat de bestuursrechtelijke handhavingstaak het houden van toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze wet, met inbegrip van het verzamelen en registreren van gegevens die hiervoor van belang zijn en het opleggen en ten uitvoer leggen van een bestuurlijke sanctie vanwege enig handelen of nalaten in strijd met het bepaalde bij of krachtens deze wet.

Op grond van artikel 18.2, eerste lid, van de Omgevingswet berust de bestuursrechtelijke handhavingstaak bij het voor de activiteit bevoegde gezag als sprake is van een activiteit waarvoor op grond van paragraaf 4.1.1 algemene regels zijn gesteld. Op grond van artikel 4.9 van de Omgevingswet is het college van burgemeester en wethouders het bevoegde gezag voor deze regels.

Op grond van artikel 18.2, vijfde lid, van de Omgevingswet berust de bestuursrechtelijke handhavingstaak in de niet genoemde gevallen bij het college van burgemeester en wethouders.

Artikel delen