Menu

Filter op
content
PONT Omgeving

Strengere eisen voor belangenverenigingen die procederen over omgevingsrechtelijke besluiten: verrichten enige feitelijke werkzaamheden ter behartiging statutaire belang(en) voortaan harde voorwaarde voor inhoudelijke behandeling (hoger) beroep

De Afdeling oordeelt in haar uitspraak van 20 maart 2024 (ECLI:NL:RVS:2024:1139) dat de bewonersvereniging die opkomt tegen het besluit tot vaststellen van een bestemmingsplan dat voorziet in de bouw van drie nieuwe woningen weliswaar ontvankelijk is, maar dat het relativiteitsvereiste van art. 8:69a Awb niettemin in de weg staan aan de inhoudelijk beoordeling van de aangevoerde beroepsgronden.

25 april 2024

Samenvatting

Samenvatting

Voor wat betreft de ontvankelijkheid overweegt de Afdeling dat degene die bij een besluit geen belanghebbende is (in de zin van art. 1:2, eerste lid, Awb), maar wel een zienswijze heeft ingediend tegen het ontwerpbesluit op basis van de in het nationale omgevingsrecht gegeven mogelijkheid daartoe, conform de Varkens in nood-rechtspraak (vgl. tegen de achtergrond van het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 14 januari 2021, ECLI:EU:C:2021:7, de Afdelingsuitspraak van 4 mei 2021, ECLI:NL:RVS:2021:953), in beroep niet zal worden tegengeworpen dat hij geen belanghebbende is. Omdat het bestreden besluit met afdeling 3.4 Awb is voorbereid en de bewonersvereniging in dat verband een zienswijze naar voren heeft gebracht tegen het ontwerpbesluit, is de bewonersvereniging ontvankelijk in het ingestelde beroep.

Dit neemt volgens de Afdeling echter niet weg dat het relativiteitsvereiste van art. 8:69a Awb in de weg kan staan aan vernietiging van het bestreden besluit: de bestuursrechter mag een besluit niet vernietigen wegens schending van een rechtsregel die kennelijk niet strekt tot bescherming van het belang van degene die in (hoger) beroep komt. Vanwege de aangevoerde materiële beroepsgronden (die niet zien op het inspraakrecht) gaat de Afdeling na welke belangen de bewonersvereniging volgens haar statutaire doelstellingen in het bijzonder behartigt en in hoeverre zij in daartoe feitelijke werkzaamheden heeft verricht.

De Afdeling ziet aanleiding om haar rechtspraak, dat het voor de toepassing van het relativiteitsvereiste niet van belang is of een belangenorganisatie feitelijke werkzaamheden heeft verricht in relatie tot haar statutaire doelstelling(en) in de periode tussen haar oprichting en het einde van de beroepstermijn (vgl. de Afdelingsuitspraak van 1 februari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:425), te nuanceren: in gevallen, waarin een belangenorganisatie ontvankelijk is omdat zij een zienswijze naar voren heeft gebracht, wordt in het kader van het relativiteitsvereiste naast de statutaire doelstellingen mede van belang geacht of zo’n belangenorganisatie enige feitelijke werkzaamheden heeft verricht die invulling geven aan één of meer van de algemene belangen die zij volgens haar statuten behartigt.

Dit betekent volgens de Afdeling dat een belangenorganisatie niet kan opkomen voor de algemene belangen die zij volgens haar statuten behartigt, indien zij in het geheel geen feitelijke werkzaamheden heeft verricht. De Afdeling benadrukt dat dit niet betekent dat een belangenorganisatie die meerdere algemene belangen behartigt alleen kan opkomen voor een specifiek algemeen belang als zij feitelijke werkzaamheden voor dat algemene belang heeft verricht. Omdat de bewonersvereniging in dit geval geen feitelijke werkzaamheden heeft verricht ten behoeve van de algemene doelen waarvoor zij opkomt én de aangevoerde beroepsgronden niet strekken tot bescherming van de belangen van haar individuele leden bij een goede kwaliteit van hun leefomgeving, komt de Afdeling niet toe aan een inhoudelijke beoordeling ervan.    

Artikel delen