Menu

Filter op
content
PONT Omgeving

Onredelijk laat ingebrachte verklaring van geen bedenkingen wegens strijd met goede procesorde niet in behandeling genomen

De Rechtbank Den Haag oordeelt in haar uitspraak van 18 april 2024 (ECLI:NL:RBDHA:2024:5519) dat de verklaring van geen bedenkingen (“vvgb”) die de minister van Economische Zaken en Klimaat pas daags voor de tweede zitting in deze procedure heeft ingebracht wegens strijd met de goede procesorde niet bij de inhoudelijke beoordeling van de zaak wordt betrokken.

2 mei 2024

Samenvatting

Samenvatting

Aan de orde was een geschil over een aantal samenhangende besluiten die betrekking hebben op de realisatie en exploitatie van een nieuw gaswinningsproject op de Noordzee (‘Project N05-A’). De minister had in dat verband besluiten genomen over het winnen van aardgas, de aanleg van een pijpleiding en elektriciteitskabel en de realisatie van een boorplatform.

De rechtbank overweegt dat de minister met de verleende omgevingsvergunning  (zoals bedoeld in art. 2.1, eerste lid, aanhef en onder e, onder 1° en 3°, en onder i Wet algemene bepalingen omgevingsrecht) voor het oprichten en in gebruik nemen van het boorplatform eveneens toestemming heeft verleend voor het verrichten van handelingen met gevolgen voor beschermde plant- en diersoorten en handelingen met gevolgen voor beschermde natuurgebieden.

Naar het oordeel van de rechtbank zien de door de minister in dit verband eerder afgegeven vvgb’s slechts op gebiedsbescherming en niet op soortenbescherming. Dit betekent volgens de rechtbank dat er vanuit moet worden gegaan dat aan de verleende omgevingsvergunning niet de benodigde vvgb ten grondslag ligt voor de vereiste ontheffing van het in art. 3.5, tweede lid, Wet natuurbescherming (“Wnb”) opgenomen verbod. Hoewel de minister dit met de afgifte van een nieuwe vvgb heeft willen ondervangen, heeft de minister deze vvgb naar het oordeel van de rechtbank onredelijk laat opgesteld en in het geding gebracht: de rechtbank noch eisers hebben zich hierop voldoende kunnen voorbereiden.

De rechtbank ziet geen aanleiding om haar uitspraak nog langer aan te houden door partijen gelegenheid te geven schriftelijk te reageren op de nieuwe vvgb. De rechtbank overweegt dat de beroepen in deze zaak zijn ingesteld in juli 2022, de zaak al een zeer lange tijd loopt en dat overschrijding van de redelijke termijn van art. 6 EVRM in beeld komt. Onder deze omstandigheden weegt de rechtbank het belang van een spoedige beslechting van de geschillen en van efficiënte rechtspraak zwaarder dan het belang van de minister om de onredelijk laat afgegeven vvgb alsnog in de procedure betrokken te krijgen.

Artikel delen