Menu

Filter op
content
PONT Omgeving

Nadere duiding intrekkingsbevoegdheid ter uitvoering van art. 6, tweede lid Habitatrichtlijn

De Rechtbank Noord-Nederland oordeelt in haar uitspraak van 7 maart 2024 (ECLI:NL:RBNNE:2024:855) dat de intrekkingsbevoegdheid van art. 5.4, tweede lid, Wet natuurbescherming (“Wnb”) weliswaar een gebonden bevoegdheid is die geen ruimte laat voor een nadere belangenafweging, maar dat Gedeputeerde Staten (“GS”) onder omstandigheden wel een zekere beoordelingsruimte heeft bij de keuze voor het treffen van (een of meer) passende maatregelen ter voldoening aan art. 6, tweede lid, Habitatrichtlijn (“Hrl”). Aanleiding voor dit oordeel is een geschil over de afwijzing van een op art. 5.4, eerste en tweede lid, Wnb gegrond verzoek tot intrekken van een onherroepelijke natuurvergunning voor een in de nabijheid van een Natura 2000-gebied gelegen geitenhouderij.

27 maart 2024

Samenvatting

Samenvatting

GS hebben het verzoek afgewezen onder verwijzing naar een aangekondigd pakket maatregelen ter vermindering van stikstofdepositie c.q. stikstofoverbelasting, waaraan het intrekken van de natuurvergunning niet of nauwelijks zou bijdragen. In beroep staat ter discussie of die motivering volstaat. De rechtbank overweegt dat uit vaste Afdelingsrechtspraak, bijvoorbeeld de uitspraak van 20 januari 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:71) volgt dat in de gebonden bevoegdheid van art. 5.4, tweede lid, Wnb besloten ligt dat een grond voor intrekking of wijziging van een natuurvergunning aanwezig is als een verslechtering of significante verstoring van natuurwaarden in een Natura 2000-gebied dreigt én de activiteit waarvoor de natuurvergunning is verleend effecten heeft op die natuurwaarden.

Als aan deze twee (cumulatieve) voorwaarden is voldaan, staat vast dat ter uitvoering van art. 6, tweede lid, Hrl - dat voorziet in een permanente beschermingsverplichting voor natuurlijke habitats en habitats van soorten - passende maatregelen moeten worden getroffen om verslechteringen of verstoringen met significante gevolgen voor de natuurwaarden in een Natura 2000-gebied te voorkomen. Het bevoegd gezag heeft beoordelingsruimte bij de keuze van maatregelen die passend zijn. Dit betekent dat het intrekken of wijzigen van een natuurvergunning als passende maatregel kan worden ingezet, maar dat ook andere passende maatregelen kunnen worden getroffen. Als intrekking of wijziging van de natuurvergunning echter de enige passende maatregel is, moet de vergunning worden ingetrokken. Als het bevoegd gezag niet voor intrekking of wijziging van de natuurvergunning kiest, aldus de rechtbank, moet hij inzichtelijk maken op welke wijze hij invulling heeft gegeven aan zijn beoordelingsruimte.

GS kunnen, als zij niet voor de intrekking of wijziging van de natuurvergunning kiezen terwijl dat wel zou kunnen, niet volstaan met de enkele constatering dat andere passende maatregelen kunnen, zullen of al worden getroffen; GS dienen inzichtelijk te maken met welke maatregelen uitvoering wordt of zal worden gegeven aan de noodzakelijke daling van stikstofdepositie binnen een afzienbare termijn. De rechtbank overweegt verder dat bij het treffen van passende maatregelen alle belangen, feiten en omstandigheden goed in beeld moeten zijn gebracht. Bij het maken van keuzes bij benutting van de beoordelingsruimte van art. 5.4, tweede lid, Wnb speelt de staat van het betreffende Natura 2000-gebied een belangrijke rol: pas als de staat van het betreffende Natura 2000-gebied bekend is, kan worden bepaald of passende maatregelen noodzakelijk zijn en hoe snel deze maatregelen moeten worden getroffen. Ook kan dan pas een verantwoorde keuze worden gemaakt tussen intrekking of mogelijke andere passende maatregelen.

De rechtbank oordeelt dat GS in dit geval onvoldoende inzichtelijk hebben gemaakt op welke wijze zij invulling heeft gegeven aan haar beoordelingsruimte bij de keuze van de te treffen passende maatregelen. Ook zijn GS volgens de rechtbank niet ingegaan op de vraag of het intrekken of het wijzigen van de (onherroepelijke) natuurvergunning in dit geval als een passende maatregel kan worden beschouwd ter vermindering van stikstofdepositie en het tegengaan van de verslechtering van stikstofgevoelige habitats in het Natura 2000-gebied. 

Artikel delen