Menu

Filter op
content
PONT Omgeving

Enkele ontbreken van (nadien geweigerde) toestemming VvE geen reden om aan te nemen dat bouwplan niet kan worden verwezenlijkt

In twee recente uitspraken gaat de Afdeling aan de hand van een ex tunc-beoordeling in op de vraag of degene die verzoekt om een vergunning als ‘belanghebbende’ (als bedoeld in art. 1:2 Awb) bij dat verzoek kan worden aangemerkt, waarmee dit verzoek kwalificeert als een ‘aanvraag’ (in de zin van art. 1:3 Awb).

2 mei 2024

Rode draad

Rode draad

Uit de Afdelingsuitspraak van 24 april 2024 (ECLI:NL:RVS:2024:1712) volgt dat met het enkele ontbreken van toestemming van de Vereniging van Eigenaren (“VvE”) niet aannemelijk is dat het bouwplan niet kan worden gerealiseerd, zodat degene die verzoekt om de daarvoor benodigde omgevingsvergunning in beginsel wordt verondersteld belanghebbende te zijn bij een beslissing op dit verzoek.

In casu was naar aanleiding van een verleende omgevingsvergunning in geschil of (i) de huurder c.q. vergunninghouder van bedrijfsrimte in een meeromvattend complex met onder meer woonappartementen kon worden aangemerkt als belanghebbende (in de zin van art. 1:2 Awb) bij diens verzoek aan het college om een omgevingsvergunning te verlenen voor een (binnen het geldende bestemmingsplan passende) verbouwing van het gehuurde en (ii) dit verzoek mocht worden aangemerkt als een aanvraag (in de zin van art. 1:3, derde lid, Awb).

Niet in geschil was dat de huurder voor realisatie van het vergunde bouwplan toestemming nodig heeft van de VvE en de VvE die toestemming na het verlenen van de omgevingsvergunning heeft geweigerd, ondanks dat de gewenste verbouwing niet in strijd was met de splitsingsakte. De rechtbank zag in het ontbreken van de toestemming van de VvE aanleiding om een uitzondering te maken op de hoofdregel dat degene die om een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk verzoekt, in beginsel wordt verondersteld belanghebbende te zijn bij een beslissing op zijn verzoek (vgl. de Afdelingsuitspraken van 15 augustus 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2717, en 2 november 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3161).

Dit is namelijk volgens vaste rechtspraak anders als aannemelijk wordt gemaakt dat het bouwplan niet kan worden verwezenlijkt; in dat geval is de aanvrager geen belanghebbende en is zijn verzoek om een vergunning geen aanvraag als bedoeld in artikel 1:3, derde lid, van de Awb. Naar het oordeel van de Afdeling doet zich in dit geval echter geen situatie voor, waarin aannemelijk was dat het bouwplan niet kon worden verwezenlijkt. Omdat ten tijde van het indienen van de aanvraag omgevingsvergunning noch ten tijde van het primaire besluit op die aanvraag sprake was een weigering van de VvE om toestemming te verlenen en evenmin aannemelijk was dat het bouwplan om andere redenen niet kon worden verwezenlijkt, heeft het college de huurder op dat moment terecht als belanghebbende en het ingediende verzoek terecht als aanvraag aangemerkt. De omstandigheid dat de vereiste toestemming van de VvE op dat moment niet voorhanden was, doet aan die beoordeling volgens de Afdeling niet af.

In de uitspraak van 24 april 2024 (ECLI:NL:RVS:2024:1704) gaat de Afdeling bij een soortgelijke rechtsvraag nader in de bewijslastverdeling in dit verband. Aan de orde was een geschil over een door de minister van Infrastructuur en Waterstaat verleende vergunning voor het gebruik van nader aangeduide gronden ten behoeve van het plaatsen, behouden en onderhouden van vier windturbines (een besluit gebaseerd op grond van art. 2, eerste lid, Wet beheer rijkswaterstaatswerken (“Wbr”).

De Afdeling overweegt dat het in het licht van de hiervoor aangehaalde hoofdregel aan appellant is om, ter ondersteuning van het standpunt dat vergunninghouder niet als belanghebbende bij diens verzoek om een vergunning mocht worden aangemerkt, aannemelijk te maken dat de voorgenomen activiteit niet kan worden verwezenlijkt, nu de hoofdregel is dat de aanvrager om een vergunning in beginsel wordt verondersteld belanghebbende te zijn bij een beslissing op zijn verzoek.

Naar het oordeel van de Afdeling is appellant er niet in geslaagd om aannemelijk te maken dat sprake is van (een combinatie van) privaatrechtelijke, publiekrechtelijke of financiële belemmeringen die in de weg staan aan uitvoering van de voorgenomen activiteit. De omstandigheid dat de minister niet aan de hand van stukken heeft aangetoond dat alle betrokken grondeigenaren toestemming hebben verleend voor het vergunde gebruik, de voor het project verleende omgevingsvergunning ten tijde van de besluitvorming op het verzoek nog niet onherroepelijk was en de benodigde projectsubsidie nog niet was verleend zijn daarvoor onvoldoende. De Afdeling concludeert dat de minister het verzoek om vergunning terecht in behandeling heeft genomen.

Artikel delen