Menu

Filter op
content
PONT Omgeving

Beslistermijn als gevolg van overmacht van rechtswege opgeschort: ‘ingebrekestelling’ wegens niet tijdig beslissen prematuur

In haar uitspraak van 20 maart 2024 (ECLI:NL:RVS:2024:1130) overweegt de Afdeling dat het in gebreke stellen van het college van burgemeester en wethouders (“college”) wegens het niet tijdig beslissen op drie handhavingsverzoeken prematuur zijn, kwalificeren deze niet als ingebrekestellingen in de zin van art. 4:17, derde lid, Awb en heeft het college geen dwangsommen verbeurd.

27 maart 2024

Samenvatting

Samenvatting

De Afdeling stelt vast dat appellant tijdens de coronapandemie drie handhavingsverzoeken heeft ingediend die verband houden met de exploitatie en verbouwing van een horecagelegenheid. Vanwege de coronamaatregelen (waaronder een landelijke lockdown) heeft het college schriftelijk aan appellant meegedeeld dat een beslissing op de handhavingsverzoeken zal worden genomen zodra de maatregelen zodanig zijn teruggedraaid dat weer op een veilige manier controles konden worden uitgevoerd. Na de versoepeling van de maatregelen heeft het college schriftelijk aan appellant meegedeeld dat de opschorting van de beslistermijnen is beëindigd, omdat het vanaf toen weer mogelijk was om op een veilige wijze een verantwoorde controle uit te voeren. Ook heeft het college meegedeeld dat binnen 8 weken op de verzoeken om handhaving te zullen besluiten.

Op dat moment had appellant het college al in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op de verzoeken. In hoger beroep is onder meer aan de orde of het college niet tijdig heeft beslist. De Afdeling overweegt dat voor het beslissen op een verzoek om handhaving geldt geen wettelijke termijn, zodat op grond van art. 4:13, eerste lid, Awb een redelijke termijn geldt die op grond van het tweede lid in ieder geval na acht weken is verstreken. Naar het oordeel van de Afdeling is dit geval sprake van een situatie, waarin het college door overmacht niet in staat was tijdig een beslissing op de handhavingsverzoeken te nemen: het coronavirus en de naar aanleiding daarvan getroffen maatregelen hebben geleid tot een abnormale en onvoorziene situatie die buiten toedoen en risicosfeer van het college ligt.

De Afdeling acht aannemelijk dat het in deze situatie voor het college niet mogelijk was om controles bij het horecabedrijf uit te voeren naar aanleiding van de ingediende handhavingsverzoeken. Met het versturen van de opschortingsbrieven heeft het college voldaan aan de in art. 4:15, derde lid, Awb neergelegde verplichting om zo spoedig mogelijk aan de aanvrager mee te delen binnen welke termijn de beschikking wel tegemoet kon worden gezien. Daarbij geldt dat overmacht de termijn voor het nemen van een besluit zelfstandig opschort, zolang het bestuursorgaan door overmacht niet in staat is dat besluit te nemen.

Het intreden van de overmacht schort aldus de beslistermijn op, zonder dat daarvoor een handeling van het bestuursorgaan is vereist. Dit betekent dat, ook al zou het college tekort zijn geschoten in zijn informatieplicht over het einde van de overmacht, dit niet zou hebben afgedaan aan de opschorting van die termijn (vgl. de Afdelingsuitspraak van 16 december 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2949). Omdat appellant het college in gebreke heeft gesteld op een moment waarop de beslistermijnen nog opgeschort waren, zijn ingebrekestellingen prematuur en daarmee geen ingebrekestellingen als bedoeld in art. 4:17, derde lid, Awb. 

Artikel delen