Menu

Filter op
content
PONT Omgeving

Beoordeling functioneel daderschap vennootschap en feitelijk leidinggevende vanwege sloopwerkzaamheden in asbesthoudend bedrijfspand

In de uitspraak van 10 april 2024 (ECLI:NL:RVS:2024:1483) oordeelt de Afdeling bestuursrecht van de Raad van State (“Afdeling”) dat als een overtreding van het Bouwbesluit niet kan worden toegerekend aan de rechtspersoon die opdracht gaf tot het uitvoeren van sloopwerkzaamheden met onder meer asbesthoudend materiaal, ook diens feitelijk leidinggevende niet als overtreder c.q. functioneel dader kan worden aangemerkt.

17 april 2024

Commentaar jurisprudentie

Commentaar jurisprudentie

Het college van burgemeester en wethouders (“college”) had een last onder bestuursdwang opgelegd (spoedshalve stilleggen werkzaamheden) in combinatie met een last onder dwangsom (wegens overtreding van de art. 1.26 en art. 7.22, aanhef en onder a, Bouwbesluit), nadat toezichthouders hadden geconstateerd dat op het perceel sloopwerkzaamheden met asbestverdacht materiaal plaatsvonden.

De Afdeling overweegt dat het college aannemelijk heeft gemaakt dat de sloopwerkzaamheden in strijd met art. 1.26 Bouwbesluit ten onrechte niet vooraf zijn gemeld. Dit geldt niet voor de gestelde overtreding van art. 7.22, aanhef en onder a Bouwbesluit: de Afdeling overweegt dat het enkel verwijderen van asbesthoudend materiaal uit het pand nog niet betekent dat er ook een reëel risico op verspreiding van asbestvezels bestaat.

Omdat uit onderzoek blijkt dat in het pand geen verhoogde concentraties aan asbestvezels zijn aangetroffen in de lucht, heeft het college naar het oordeel van de Afdeling niet aangetoond dat art. 7.22, aanhef en onder a, Bouwbesluit is overtreden. De Afdeling toetst vervolgens of appellant, in zijn hoedanigheid van aandeelhouder van een besloten vennootschap die woonruimtes in het voormalige bedrijfsgebouw verhuurt en opdrachtgever voor de sloopwerkzaamheden, in dit geval kon worden aangemerkt als overtreder.

Zoals de Afdeling uiteen heeft gezet in haar uitspraak van 31 mei 2023 (ECLI:NL:RVS:2023:2067), houdt de rechtspraak van de strafkamer van de Hoge Raad voor zover het gaat om rechtspersonen in dat een rechtspersoon kan worden aangemerkt als dader van een strafbaar feit indien de desbetreffende gedraging redelijkerwijs aan die rechtspersoon kan worden toegerekend.

Die toerekening is afhankelijk van de concrete omstandigheden van het geval, waartoe mede behoort de aard van de (verboden) gedraging. Een belangrijk oriëntatiepunt bij de toerekening is of de gedraging heeft plaatsgevonden dan wel is verricht in de sfeer van de rechtspersoon, in welk geval de gedraging in beginsel kan worden toegerekend aan de rechtspersoon.

Het is aan het bestuursorgaan om te bewijzen dat aan de criteria voor functioneel daderschap is voldaan. Naar het oordeel heeft het college dit laatste onvoldoende gemotiveerd: weliswaar zijn de sloopwerkzaamheden uitgevoerd in opdracht van de besloten vennootschap, maar het college heeft niet gesteld dat het inpandig slopen van asbesthoudend materiaal past in de normale bedrijfsvoering of taakuitoefening van deze vennootschap of dat deze werkzaamheden haar dienstig zijn geweest.

Ook heeft het college geen feiten of omstandigheden naar voren gebracht die erop duiden dat de vennootschap (de wijze waarop) de verboden werkzaamheden werden verricht heeft aanvaard. De Afdeling concludeert dat, gelet op art. 51, tweede lid, Wetboek van Strafrecht, nu de vennootschap zelf niet als overtreder kan worden aangemerkt, ook aan appellant als feitelijk leidinggevende van die vennootschap geen last onder dwangsom kan worden opgelegd. Evenmin kunnen op hem de kosten van bestuursdwang worden verhaald.

Artikel delen