Menu

Filter op
content
PONT Omgeving

Wijziging van de Wet opslag duurzame energie

Aanbiedingsbrief van minister Wiebes (EZK) aan de Tweede Kamer bij de nota naar aanleiding van het verslag over voorstel van wet tot wijziging van de Wet opslag duurzame energie (in verband met de vaststelling van tarieven voor het jaar 2019).

23 oktober 2018

NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG

I. Inleiding

Met belangstelling heb ik kennis genomen van de vragen van de fracties van GroenLinks, de SP en de Partij voor de Dieren over het voorliggend wetsvoorstel. Graag ga ik hieronder in op deze vragen. Ik vertrouw erop met deze beantwoording bij te dragen aan een voorspoedige behandeling van dit wetsvoorstel. Het is van belang dat dit wetsvoorstel op 1 januari 2019 in werking treedt aangezien de tarieven die ingevolge dit wetsvoorstel worden geïntroduceerd, met ingang van 2019 moeten zorgen voor de budgettaire dekking van de SDE+.

II. Algemeen

De leden van de GroenLinks-fractie vroegen of het principe dat de vervuiler betaalt een belangrijk uitgangspunt is van deze regering bij het vaststellen van beleid en of het onderhavige wetsvoorstel in lijn is met dit beginsel, aangezien de grootgebruikers niet evenveel bijdragen aan de ODE als huishoudens. Mijn uitgangspunt is dat de vervuiler betaalt. Tegelijk moet ik rekening houden met, enerzijds, de gevolgen voor de inkomenseffecten van huishoudens en, anderzijds, de lastenontwikkeling van bedrijven. Dit vergt het zoeken naar een balans. Hierbij wordt in de ODE tot nu toe dezelfde systematiek gehanteerd als in de energiebelasting: een verdeling tussen burgers en bedrijven van 50/50. Conform de afspraak uit het regeerakkoord wordt de SDE+ verbreed. In de kabinetsappreciatie van de hoofdlijnen van het Klimaatakkoord is aangekondigd dat het kabinet, nadat hoofdlijnen van deze verbreding bekend zijn, een verkenning zal starten naar de financiering van de SDE+, met aandacht voor de lastenverdeling tussen huishoudens en bedrijven.

De leden van de GroenLinks-fractie vroegen of, gelet op de Macro Economische Verkenning 2019 van het Centraal Planbureau (hierna: CPB), een aanpassing in de heffing van de ODE ten gunste van burgers inderdaad geen probleem voor de concurrentiepositie van bedrijven oplevert. Het CPB rekent louter op macroniveau en constateert op dat hoge aggregatieniveau inderdaad een beperkte impact op bedrijven. Dit sluit echter geenszins uit dat er wel degelijk nadelige gevolgen kunnen optreden voor individuele bedrijven en bedrijfstakken. Het is daarom behoedzaam om bij alternatieve lastenverdelingen een goede afweging te blijven maken en de internationale concurrentiepositie van Nederlandse bedrijven niet uit het oog te verliezen. Over dit onderwerp heb ik uw Kamer op 10 juli jl. een rapport toegestuurd (bijlage bij Kamerstukken II 2017/2018, 34 762, nr. 26).

De leden van de GroenLinks-fractie vroegen of de last van de ODE eerlijker verdeeld kan worden zonder dat de concurrentiepositie van bedrijven ernstig in gevaar komt. Een gematigde verschuiving leidt tot gematigde extra lasteneffecten bij bedrijven. Ik merk op dat dit nog niet betekent dat huishoudens onder de streep ook daadwerkelijk een evenredige lastenverlichting zullen ervaren aangezien bedrijven mogelijk zullen proberen een deel van hun extra lasten af te wentelen in hun consumentenprijzen. Een te rigoureuze aanpassing van de lastenverdeling kan dit afwentelingseffect verder versterken.

De leden van de GroenLinks-fractie vroegen de regering of zij het eens is dat juist voor mensen met lage inkomens een aanpassing in de heffing van ODE urgent is. Een soortgelijke vraag werd gesteld door de leden van de SP-fractie. Draagvlak en de positie van huishoudens met lage inkomens is een belangrijk vraagstuk. Dat is het bij het vaststellen van de ODE en dat is het ook bij het tot stand komen van het Klimaatakkoord. De verlaagde vermindering van de energiebelasting is een maatregel uit het Regeerakkoord die onderdeel is van een pakket aan maatregelen om indirecte belastingen te verhogen en belastingen op inkomens en winst voor burgers en bedrijven te verlagen. Per saldo gaan door deze verschuiving vrijwel alle huishoudens er komend jaar op vooruit. Bij de nadere uitwerking van het Klimaatakkoord zal het vraagstuk van de verdeling van de lasten prominent aan de orde komen. In dat verband speelt ook mee dat de SDE-regeling wordt verbreed. In dat licht zal ook worden bekeken of de lastenverdeling van de ODE aanpassing behoeft.

De leden van de GroenLinks-fractie vroegen of de begrotingsreserve in de toekomst niet zal worden gebruikt voor andere zaken dan hernieuwbare energieproductie. De begrotingsreserve zal beschikbaar blijven voor hernieuwbare energieproductie.

De leden van de SP-fractie vroegen hoe met de huidige vormgeving van de SDE+ de klimaatdoelen gerealiseerd kunnen worden. Momenteel wordt door de SDE+ en de voormalige SDE en MEPregeling circa 70 PJ hernieuwbare energie per jaar geproduceerd. Een groot aantal projecten zit nog in de ontwikkelingsfase, deze zullen tezamen circa 135 PJ hernieuwbare energie per jaar gaan produceren. In totaal komt de hernieuwbare energieproductie in Nederland via deze subsidieregelingen daarmee op 205 PJ per jaar. Dit jaar zal nadere invulling worden gegeven aan de verbreding van de SDE+, met als doel om meer te sturen op CO2-reductie. In de Kamerbrief over de SDE+ 2019 wordt u nader geïnformeerd over de voorgenomen verbreding. Ik zal deze brief nog dit jaar aan uw Kamer toesturen.

De leden van de SP-fractie vroegen, gelet op de onderuitputting van de SDE+ en de stijgende begrotingsreserve, waarop de voorziene kasuitgaven voor de SDE+ zijn gebaseerd. De voorziene kasuitgaven zijn gebaseerd op goedgekeurde projecten en de bijhorende subsidie verplichtingen op basis van de verwachte energieproductie. Wanneer de daadwerkelijke energieproductie lager uitvalt, vallen ook de kasuitgaven lager uit en komt het verschil in de begrotingsreserve duurzame energie. Zo blijven middelen beschikbaar tot het moment dat ze aangewend kunnen worden. Dit opsparen is nodig omdat de subsidies alsnog uitgekeerd moeten worden als de energieproductie daadwerkelijk op gang komt. Er is geen sprake van een situatie waarin de inkomsten niet allemaal nodig zijn voor het bereiken van de doelstellingen op het terrein van duurzame energie. Alle inkomsten zijn nodig voor het bereiken van de doelstellingen voor 2020, 2023, en 2030, alleen later dan eerder gedacht.

De leden van de SP-fractie vroegen naar het effect van de verhoging van het gastarief op huishoudens. Het uitgangspunt is dat zowel bedrijven als huishoudens voor 50% bijdragen aan de beoogde opbrengst van de ODE. Bij het vaststellen van de noodzakelijke tariefmutaties in de verbruiksschijf van 0-170.000 m3 aardgas en 0-10.000 kWh elektriciteit is vervolgens aangesloten bij de tariefmutaties in de energiebelasting voor 2019 zoals deze in het Regeerakkoord zijn afgesproken, respectievelijk een verhoging van 3 cent/m3 op aardgas en een verlaging met 0,72 cent/kWh op elektriciteit. Deze tariefmutaties leiden tot een betere verhouding in de tarieven voor aardgas en elektriciteit in relatie tot de CO2-uitstoot. Door in 2019 de tarieven in de ODE in deze verbruiksschijven met respectievelijk 2,4 cent/m3 aardgas en 0,57 cent/kWh elektriciteit te verhogen wordt hierbij aangesloten. Hierdoor zal het gebruik van gas relatief duurder worden ten opzichte van het gebruik van elektriciteit.

De leden van de SP-fractie vroegen welke inkomensgroepen het meest worden geraakt door deze voorgestelde tariefstijging. Huishoudens met een, ten opzichte van het gemiddelde, relatief hoger aardgasverbruik en elektriciteitsverbruik zullen iets zwaarder worden getroffen door deze tariefmutaties. Er is echter geen eenduidig beeld te geven bij welke specifieke inkomensgroepen deze situatie zich precies voordoet. Zoals ik uw Kamer eerder heb gemeld zal eind dit jaar het Planbureau voor de Leefomgeving (hierna:PBL) een aparte analyse wijden aan de ontwikkeling van de energierekening voor diverse inkomensniveaus. Deze zal ik met uw Kamer delen.

De leden van de SP-fractie vroegen welke doelen worden nastreeft met de prijsstijging van gas en welke onderbouwing eraan ten grondslag ligt. Uit studies van onder andere CE Delft en PBL blijkt dat in termen van euro per ton CO2 de belasting op aardgas in de verbruiksschijf tot 170.000 m3 op een lager niveau ligt dan de belasting op elektriciteit tot 10.000 kWh. Dit staat de gewenste ontwikkeling van duurzame warmteopties in de weg die noodzakelijk is om op termijn aardgas in woningen te kunnen vervangen door warmtepompen of andere elektrische warmtetoepassingen.

De leden van de SP-fractie vroegen of de studies die voorgestelde effecten onderbouwen naar de Kamer kunnen worden gestuurd. Deze studies zijn reeds openbaar en beschikbaar via de sites van CE Delft 1) en PBL 2).

1) https://www.ce.nl/publicaties/1769/verschuivingen-energiebelasting

2) http://www.pbl.nl/publicaties/potentieel-en-kosten-klimaatneutrale-gebouwde-omgeving-in-de-gemeenteutrecht

De leden van de SP-fractie vroegen naar eventuele maatregelen die het kabinet kan nemen om huishoudens die veel gas verbruiken te ondersteunen. Met woningbouwcorporaties zijn binnen het lopende Energieakkoord afspraken gemaakt ten aanzien van verduurzaming van het sociale huurwoningenbestand. Verduurzaming van de woning werkt energiebesparend en leidt daarmee tot een lagere energierekening. Energiebesparing van aardgas wordt mede daardoor ook bij huurders met lagere inkomens bevorderd.

De leden van de SP-fractie vroegen hoeveel bedrijven en hoeveel huishoudens bijdragen aan de ODE. Zowel bedrijven als huishoudens dragen 50% bij aan de beoogde opbrengst van de ODE.

De leden van de SP-fractie vroegen welk percentage van de SDE naar de Investeringssubsidie duurzame energie (ISDE) gaat. De ISDE is een aparte regeling met een ander karakter dan de SDE. Het betreft geen percentage van de SDE. In 2018 is er 100 miljoen euro beschikbaar voor de Investeringssubsidie duurzame energie.

De leden van de SP-fractie vroegen informatie over het gebruik van de ISDE door huishoudens en het effect ervan op de CO2-uitstoot. Het aantal huishoudens dat tot nu toe gebruik heeft gemaakt van de ISDE is 60.000. Daarmee is subsidie gegeven aan 3.600 biomassaketels, 27.600 pelletkachels, 21.900 warmtepompen en 6.900 zonneboilers. Een specificatie van het gebruik van de ISDE naar inkomensgroep is niet voorhanden. Het aandeel duurzame energie en de totaal vermeden CO2-uitstoot zijn over deze tijdsperiode nog niet bekend, maar zullen door PBL worden berekend in de doorrekening van de NEV 2019.

De leden van de SP-fractie vroegen hoe met deze regeling de uitstoot van de meest vervuilende bedrijven teruggebracht wordt en hoeveel bedrijven met deze regeling worden gestimuleerd om te verduurzamen. Het primaire doel van de ODE-heffing is om dekking te realiseren voor de stimulering van hernieuwbare energie via de SDE+. De bijdrage van bedrijven is daarbij op 50% gesteld. De ODE tarieven geven een energiebesparingsprikkel waardoor bedrijven extra energie besparen en via die weg hun broeikasgasemissies reduceren. Het specifieke aantal bedrijven dat louter door de ODE-heffing wordt gestimuleerd om te verduurzamen, kan niet worden gegeven. Dergelijke analyses kunnen niet door het Centraal Bureau voor de Statistiek of door het PBL worden verricht.

De leden van de SP-fractie vroegen om de onderzoeken die ten grondslag liggen aan de keuze voor de huidige 50-50 systematiek. Dergelijke onderzoeken zijn niet voorhanden. De keuze om uit te gaan van een 50-50 lastenverdeling is geen exacte wetenschap, maar komt voort uit de eerder beschreven overweging om naast het principe dat de vervuiler betaalt ook de inkomensgevolgen voor huishoudens én de lastenontwikkeling van bedrijven mee te wegen.

De leden van de SP-fractie vroegen naar de onderbouwing dat huishoudens slechter uit zouden zijn met een lager tarief in de eerste schijf en een hoger tarief in de hoogste schijf. In zijn algemeenheid zal afwenteling van hogere bedrijfslasten in de consumentenprijzen plaatsvinden indien bedrijven daartoe in staat zijn. Het is dus de vraag of huishoudens onder de streep per saldo lagere lasten ervaren indien de lasten voor bedrijven onevenredig hard zouden toenemen.

De leden van de SP-fractie vroegen hoeveel CO2-uitstoot wordt vermeden bij verschillende verhoudingen in de verdelingssystematiek tussen huishoudens en bedrijven. Dergelijke partiële analyses worden door PBL niet verricht.

De leden van de SP-fractie vroegen wat de opbrengsten van de ODE bij deze percentages zouden zijn. Te allen tijde zou de opbrengst van de ODE in 2019 sluiten op de beoogde 1.730 miljoen, ongeacht de verdeling van de lasten. Een alternatieve lastenverdeling heeft louter gevolgen voor de tarieven in de onderscheiden verbruiksschijven.

De leden van de SP-fractie vroegen met hoeveel de gemiddelde energierekening voor huishoudens en van bedrijven de afgelopen vijf jaar is gestegen en huishoudens het komende jaar zal stijgen. Uit de NEV 2017 blijkt dat tussen 2010 en 2017 de gemiddelde energierekening van huishoudens is gedaald van gemiddeld 1767 naar 1438. Op basis van de NEV 2017 kan worden becijferd dat de energierekening in 2019 met ongeveer 108 zal stijgen, waarvan circa 49 wordt veroorzaakt

door de toename van de ODE in 2019. De NEV geeft geen inzicht in de gemiddelde energierekening van bedrijven.

De leden van de SP-fractie vroegen naar een overzicht van de opbouw van de energierekening van huishoudens. Ik verwijs hiervoor naar de NEV 2017, die uw Kamer op 19 oktober 2017 is toegestuurd (bijlage bij Kamerstukken II 2017/2018, 30 196, nr. 559), waarin de opbouw van de energierekening voor diverse steekjaren wordt weergegeven.

De leden van de PvdD-fractie vroegen naar de mogelijkheid van een verbreding van de ODEsystematiek, zodat deze ook gericht kan zijn op energiebesparing. Ik streef ernaar dat u in het najaar wordt geïnformeerd over de verbreding van de SDE+ en de aanpassing van de Wet ODE. Dat zal het mogelijk maken om ook ODE middelen uit te geven aan andere technieken dan de productie van hernieuwbare energie. Over een eventuele aanpassing van de ISDE-regeling om deze ook te richten op CO2-reductie wordt ook gesproken aan de diverse tafels van het klimaatakkoord. Besluitvorming hierover zal plaatsvinden als meer duidelijk is over het klimaatakkoord. De ISDE-regeling wordt daarnaast begin 2019 geëvalueerd.

Artikel delen