Menu

Filter op
content
PONT Omgeving

Wetsvoorstel afschaffing actualiseringsplicht bestemmingsplannen: hoe nu verder met de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan?

Op 26 januari 2017 heeft Minister Schultz van Hagen een wetsvoorstel 1) ingediend dat voorziet in de afschaffing van de actualiseringsplicht voor bestemmingsplannen die elektronisch raadpleegbaar zijn (op ruimtelijkeplannen.nl). Opmerkelijk is dat in de toelichting op het voorstel geen woord is gewijd aan de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. Voor gemeenten gaat dit nog een puzzeltje opleveren, als de minister niet op een aantal punten extra duidelijkheid verschaft.

9 februari 2017

Het wetsvoorstel

De Minister

stelt voor

om de leden 2, 4 en 5 van

artikel 3.1 Wro

niet van toepassing te laten zijn op kort gezegd digitale bestemmingsplannen. Dat betekent dat de verplichting om een bestemmingsplan binnen een periode van tien jaar telkens opnieuw vast te stellen vervalt (lid 2). Ook de gevolgen van het niet voldoen aan de actualiseringsplicht, zoals het verval van de bevoegdheid tot invordering van leges (lid 4) en de publicatieplicht van de termijnoverschrijding (lid 5) vervallen.

In de (hele korte)

memorie van toelichting

geeft de minister twee argumenten voor het wetsvoorstel. Ten eerste wordt hiermee geanticipeerd op de Omgevingswet. Voor het omgevingsplan zal namelijk ook geen actualiseringsplicht meer gelden. Ten tweede maakt het wetsvoorstel capaciteit vrij bij gemeenten. De tijd die zij nu niet meer hoeven te besteden aan het opnieuw vaststellen van een bestemmingsplan kan worden ingezet voor het opstellen van een omgevingsplan. Blijkens de toelichting wordt het wetsvoorstel onderschreven door de VNG en het IPO.

1)

https://www.tweedekamer.nl/kamerstukken/wetsvoorstellen/detail?id=2017Z01246&dossier=34666

De uitvoerbaarheidstoets

Het wetsvoorstel voorziet niet in een wijziging van

artikel 3.1.6 lid 1 sub f Bro

. Hierin is bepaald dat de toelichting op het bestemmingsplan de inzichten bevat over de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. Volgens de Afdeling strekt deze bepaling er mede toe te voorkomen dat belanghebbenden worden geconfronteerd met de nadelige ruimtelijke gevolgen van een bestemming die niet uitvoerbaar is. De relatie met de planperiode legt de Afdeling in de volgende standaardoverweging: In het kader van een beroep tegen een bestemmingsplan kan een betoog dat ziet op de uitvoerbaarheid van dat plan, waaronder ook de financieel-economische uitvoerbaarheid is begrepen, slechts leiden tot vernietiging van het bestreden besluit indien en voor zover het aangevoerde leidt tot de conclusie dat de raad op voorhand in redelijkheid had moeten inzien dat het plan niet kan worden uitgevoerd binnen een periode van in beginsel tien jaar. De Afdelingsuitspraak van 21 december 2016,

ECLI:NL:RVS:2016:3386

, is een goed voorbeeld hiervan.

Consequenties van het wetsvoorstel voor de uitvoerbaarheidstoets

Wat betekent het wetsvoorstel nu voor deze rechtspraak? De Minister maakt hier verder geen woorden aan vuil, in de toelichting is er niets over te vinden. Ook de Afdeling advisering van de Raad van State lijkt hieraan geen aandacht te hebben besteed. Daarom waag ik zelf maar eens een poging.

Voor digitale plannen vervalt de actualiseringsplicht en zal er dus geen sprake meer zijn van een planperiode van 10 jaar. De Afdeling zal haar standaardoverweging dan als volgt kunnen aanpassen: In het kader van een beroep tegen een bestemmingsplan kan een betoog dat ziet op de uitvoerbaarheid van dat plan, waaronder ook de financieel-economische uitvoerbaarheid is begrepen, slechts leiden tot vernietiging van het bestreden besluit indien en voor zover het aangevoerde leidt tot de conclusie dat de raad op voorhand in redelijkheid had moeten inzien dat het plan niet kan worden uitgevoerd. Dat lijkt misschien een klein verschil, de schijn bedriegt. Ter vergelijking: het is een wezenlijk verschil of ik u beloof uw fiets, die ik leen, binnen een week terug te geven of beloof dat ooit te zullen doen. Het ligt dan ook voor de hand dat de Afdeling het niet voldoende zal vinden dat het plan ooit kan worden uitgevoerd. Immers, dan zou de strekking van de bepaling (het voorkomen dat belanghebbenden worden geconfronteerd met een bestemming die niet uitvoerbaar is) wel erg onder druk komen te staan.

Het ligt dus voor de hand dat de Afdeling bij de uitvoerbaarheidstoets een redelijke termijn voor de uitvoerbaarheid zal gaan hanteren. Dat wordt ook verwacht voor de onuitvoerbaarheidstoets van de Omgevingswet; zie daarover

J.R. Van Angeren, TO 2016, nr. 1/2, p. 16-17

. Of dit nu een verbetering is voor gemeenten valt te betwijfelen. In elk geval zal er een tijdlang rechtsonzekerheid bestaan over hoe nu invulling gegeven moet gaan worden aan

artikel 3.1.6 lid 1 sub f Bro

. Deze conclusie is ook al eerder getrokken voor het omgevingsplan. Daarom zou het goed zijn als de minister zowel voor het hier besproken wetsvoorstel als voor het omgevingsplan duidelijk maakt wat van gemeenten op dit punt wat haar betreft nu precies wordt verwacht. En dan is het vervolgens aan de Kamers om, als volksvertegenwoordiging, ervoor te waken dat de rechtszekerheid van burgers niet al te zeer in het gedrang komt.

Wet voorkeursrecht gemeenten

De Minister gaat in de toelichting op het wetsvoorstel evenmin in op de wettelijke instrumenten ter uitvoering van het bestemmingsplan. In de wet voorkeursrecht gemeenten echter, heeft wel afstemming plaatsgevonden met de planperiode van 10 jaar.

Artikel 9 lid 1 Wvg

bepaalt namelijk dat een aanwijzing van rechtswege vervalt tien jaar na de inwerkingtreding van het bestemmingsplan. Daarna geldt een verbod op hervestiging van een voorkeursrecht voor een periode van twee jaar, het zogenaamde repeteerverbod van

artikel 9c

. Met de vervaltermijn van tien jaar beoogt de wetgever een actieve uitvoering van het bestemmingsplan te bevorderen. Hoe staat het nu met deze bepaling als de wet afschaffing actualiseringsplicht is ingevoerd? Heeft de Minister er bewust voor gekozen deze bepaling te handhaven ten behoeve van de rechtszekerheid van de grondeigenaren, of is zij eenvoudigweg over het hoofd gezien? Ook hier zou het goed zijn als de minister extra duidelijkheid verschaft, inclusief een vooruitblik naar het vestigen van voorkeursrechten onder de Omgevingswet.

Artikel delen