Menu

Filter op
content
PONT Omgeving

Inbreng verslag schriftelijk overleg over het ontwerp Invoeringsbesluit Omgevingswet (Kamerstuk 33118-118)

De vaste commissie voor Binnenlandse Zaken heeft enkele vragen en opmerkingen over de brief van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 29 mei 2019 houdende het Ontwerp Invoeringsbesluit Omgevingswet (33118-118).

Tweede Kamer 24 juni 2019

Nieuws

33118 Omgevingsrecht

Nr. VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 21 juni 2019

De vaste commissie voor Binnenlandse Zaken heeft enkele vragen en opmerkingen over de brief van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 29 mei 2019 houdende het Ontwerp Invoeringsbesluit Omgevingswet (33118-118).

Deze vragen, alsmede de daarop op . gegeven antwoorden, zijn hieronder afgedrukt.

De voorzitter van de commissie,

Ziengs

De griffier van de commissie,

Roovers

ONTWERP INVOERINGSBESLUIT OMGEVINGSWET

Inleiding en aanleiding

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het Ontwerp Invoeringsbesluit Omgevingswet. Dit besluit met omvangrijke toelichting wijzigt het Besluit bouwwerken leefomgeving, het Besluit kwaliteit leefomgeving en het Omgevingsbesluit. Voorts regelt het nader het overgangsrecht en de bruidsschat.

De leden van de VVD-fractie willen de regering graag een aantal vragen over het Ontwerp Invoeringsbesluit Omgevingswet stellen.

Aanvullingen en wijzigingen van het Besluit activiteiten leefomgeving

De leden van de VVD-fractie begrijpen dat de vergunningplicht uit het Besluit activiteiten leefomgeving voor een aantal situaties wordt geschrapt, waaronder bij het tanken van LPG bij transportondernemingen en tankstations. Deze leden vragen de regering nader te verduidelijken waarom daar voor is gekozen. Wat betekent het schrappen van die plicht voor de veiligheid van personen en de omgeving? Wordt onder het tanken van LPG bij transportondernemingen en tankstations ook verstaan het bevoorraden van een LPG-vulpunt? Is daar een vergunning voor nodig? Zo neen, waarom niet? Graag krijgen de leden van de VVD-fractie een reactie van de regering.

Voorts hebben de leden van de VVD-fractie de volgende vragen:

  • Zijn er naast het Utrechts Spoormuseum meer plekken in Nederland die als bijzonder spoor aangemerkt worden? Zo ja, welke? Wat zijn de criteria voor het aanwijzen van bijzondere sporen? Zou bijvoorbeeld het Stoomdepot in Rotterdam ook als bijzonder spoor aangemerkt kunnen worden?

  • In hoeverre zullen zwembadlocaties en dus het zwemmen in het algemeen ingeperkt gaan worden door deze nieuwe regelgeving? Is het op bladzijde 32 genoemde beheersplan een nieuw onderdeel van de regelgeving?

  • Wat is de definitie van geur die gehanteerd wordt op pagina 34? Wat is het bevoegd gezag in 2.9 op pagina 34?

  • Hoe kan worden vastgesteld of trillingen een storend geluidseffect op zoogdieren hebben (pagina 40)?

Aanvullingen en wijzigingen van het Besluit bouwwerken leefomgeving

Er is sprake van de herintroductie van de verplichte aanwezigheid van buitenruimte (zoals een balkon) bij nieuwbouw van de woonfunctie voor zorg. Geldt dat ook voor nieuwbouw van de woonfunctie van gebouwen in het algemeen? Graag krijgen de leden van de VVD-fractie een reactie van de regering.

Aanvullingen en wijzigingen van het Besluit kwaliteit leefomgeving

De leden van de VVD-fractie hebben bij deze paragraaf de volgende vragen:

  • Hoe wordt op pagina 59 de uitzonderingsgrond onvoldoende capaciteit van de markt om de te nemen maatregelen uit te kunnen voeren getoetst en gewogen? In hoeverre spelen financiële afwegingen hierin een rol?

  • Hoe wordt de specifieke kennis van het waterschap geborgd bij de beoordeling van de veiligheid van een dijktraject nu dit op pagina 63 niet meer verplicht is?

  • Kunt u meer voorbeelden geven van de op pagina 101 genoemde nieuwe categorie kwetsbare gebouwen?

  • Gaat het bij de op pagina 104 genoemde locaties voor evenementen om permanente locaties of ook om locaties die soms tijdelijk gebruikt worden voor het organiseren van evenementen?

  • Welke gevolgen heeft het aanwijzen van tandarts- en fysiotherapiepraktijken als kwetsbare gebouwen voor het dagelijks gebruik en exploitatie van deze praktijken?

Aanvullingen en wijzigingen van het Omgevingsbesluit

De leden van de VVD-fractie hebben bij deze paragraaf de volgende vragen:

  • Wat is de stand van zaken van de financiering van het DSO?

  • Hoe staat het met het streven op pagina 133 om ook de kennisgeving van de vergunning voor een buitenplanse omgevingsactiviteit via de landelijke voorziening van het DSO te ontsluiten?

  • Waar is de aanname dat minder mensen dan nu hulp nodig hebben bij gebruik van het digitale loket, zoals genoemd op pagina 136, op gebaseerd?

Hoofdlijnen van het overgangsrecht

De leden van de VVD-fractie hebben bij deze paragraaf de volgende vraag:

  • Wie houdt het vergunningenregister inzake rijksmonumentenactiviteiten bij, zoals dit is genoemd op pagina 155?

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van het ontwerp Invoeringsbesluit Omgevingswet.

De leden van de CDA-fractie zien dat de minister ten aanzien van het amendement van het lid Ronnes c.s. (Kamerstuk 34 986, nr. 53) tot een doeltreffende uitwerking komt.

De leden van de CDA-fractie waarderen ook de voorgestane uitwerking van de motie van het lid Ronnes c.s. (Kamerstuk 33 118, nr. 67) om in de AMvBs op grond van de Omgevingswet te borgen dat bestaande recreatieve wandel- en fietsroutes ten minste in stand blijven.

De leden van de CDA-fractie constateren dat de Invoeringswet nog in behandeling is bij de Eerste Kamer. Is het niet raadzaam die behandeling af te wachten, zo vragen zij.

De leden van de CDA-fractie vragen hoe het omgevingsplan er tijdens de transitie periode uit zal zien en of dergelijke plannen inzichtelijk zijn voor burgers nu er een wirwar van regels van verschillende overheden zal ontstaan.

De leden van de CDA-fractie vragen of verduidelijkt kan worden hoe het zit met de wijzigingsbesluiten van bijvoorbeeld een omgevingsplan als het gaat om het verwerken van de regels uit de bruidsschat. Heeft de minister ook de verwachting dat er veel wijzigingsbesluiten zullen komen, zo vragen zij.

De leden van de CDA-fractie hebben vragen waarom de term Landschap wel in art. 1.2 van de Omgevingswet bij de begripsbepalingen wordt genoemd, maar niet in de wet als in de onderliggende AMvBs. Heeft de minister wel een normatief kader voor landschapsbescherming en hoe wordt bescherming van landschap geborgd, zo vragen zij.

De leden van de CDA-fractie menen dat zonder duidelijke instructieregels het aan de provincies is om het landschap te beschermen. Maar daarmee wordt geen recht gedaan aan het Europese landschapsverdrag dat nadrukkelijk om national measures vraagt. Graag vernemen zij de visie van de minister.

De leden van de CDA-fractie constateren dat met dit Invoeringsbesluit artikel 5.166 van het Bkl wordt gewijzigd. Klopt het dat door deze wijziging een ontheffingsmogelijkheid wordt gecreëerd waardoor kan worden afgeweken van het beschermingsregime van de PKB Waddenzee, zo vragen zij. Als dat zo is, dan vernemen zij graag de reden van deze niet beleidsneutrale wijziging.

De leden van de CDA-fractie vernemen graag wat de stand van zaken is ten aanzien van de ontwikkeling van het Digitaal Stelsel Omgevingswet (DSO).

De leden van de CDA-fractie zien dat in het kader van de zogenaamde bruidsschat gemeenten regels krijgen voorgeschoteld ten aanzien van geluid en het buiten beschouwing laten van geluidbronnen (artikel 2.3.4.2.9). Daarbij worden ook (onder f.) regels gesteld ten aanzien het geluid voor het oproepen tot het belijden van godsdienst of levensovertuiging of het bijwonen van godsdienstige of levensbeschouwelijke bijeenkomsten en lijkplechtigheden, en ook geluid in verband met het houden van deze bijeenkomsten of plechtigheden.

Deze leden constateren dat in de periode 2021 en 2029 de gemeenten zullen moeten voorzien in een aanvaardbaar geluidsniveau van deze en andere activiteiten en dat hierbij de mogelijkheid bestaat dat de nu op landelijk niveau vastgelegde vrijheid van geluidsnormering zal komen te vervallen, althans per gemeente verschillend zal worden ingevuld. Zij wijzen erop dat de vrijstelling in het huidige artikel 2.18, eerste lid onderdeel c, rechtstreeks is terug te voeren op de grondwettelijke vastgelegde vrijheid van godsdienst en levensovertuiging. Zij achten het ongewenst dat de bedoelde geldende vrijstelling van geluidsnormering op landelijk niveau komt te vervallen. Zij vernemen graag of handhaving van deze bepaling mogelijk is door deze alsnog onder te brengen bij de ook na 2029 rechtstreeks van kracht zijnde bepalingen voor alle gemeenten cq. omgevingsplannen.

De leden van de D66-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorstel van de regering tot het Invoeringsbesluit Omgevingswet. Zij zijn tevreden dat er nadere stappen zijn gezet in de vervolmaking van het stelsel. Zij hebben nog enkele vragen die ze de regering willen voorleggen.

Regels die verband houden met de richtlijn energie-efficiëntie

De leden van de D66-fractie zijn content dat de kosten-baten analyse voor energie-efficiëntie een vaste plaats krijgt in de regelgeving. Zij lezen echter ook dat voor de energie-audit een plaats wordt gevonden in overige wetgeving. Zij vragen op welke wijze de inzet van dit instrument geborgd blijft, en of er toegelicht kan worden op welke termijn er duidelijkheid wordt verschaft over het instrumentarium waaronder deze audit wordt opgenomen?

Aanvullingen en wijzigingen van het Besluit bouwwerken leefomgeving

De leden van de D66-fractie vragen zich tevens af in hoeverre de mogelijkheid bestaat om decentraal maatwerk te leveren binnen de in het Besluit Bouwwerken Leefomgeving (BBL) opgemaakte normen. In hoeverre is het mogelijk om lokaal strengere eisen te stellen in het kader van de energietransitie, buiten de tranches van de Crisis- en herstelwet? Zij vragen daarnaast hoe klimaatdoelstellingen en de energietransitie nu en in de toekomst worden geborgd en actief ondersteund in de Omgevingswet?

Tot slot constateren de leden van de D66-fractie dat het goed is als er lokaal maatwerk geregeld kan worden in afbakeningen van vergunningen. Zij vragen daarbij wel hoe er geborgd wordt dat initiatiefnemers voldoende duidelijkheid wordt verschaft over de vereisten en het maatwerk niet leidt tot overbodige regeldruk?

Overig

De leden van de D66-fractie vragen zich af hoe de bescherming van landschap wordt geborgd in het huidige voorstel. Op welke wijze wordt er invulling gegeven aan de verplichting uit het Europese Landschapsverdrag (ELC) om kwaliteitsdoelstellingen voor landschappen te omschrijven? Kan de minister uiteenzetten op welke wijze de aangenomen motie Van Eijs/Dik-Faber over het opzetten van een landelijke landschapsmonitor vorm gaat krijgen, om zo ook goede monitoring van het landschap te waarborgen? Kan tot slot worden aangegeven hoe in dit huidige voorstel de kwaliteit van natuur en biodiversiteit wordt geborgd?

De leden van de GroenLinks-fractie hebben kennisgenomen van het Ontwerp Invoeringsbesluit Omgevingswet. Deze leden hebben een aantal zorgen die zij graag met de regering willen delen en nog een aantal vragen die zij graag willen stellen.

Doordat het stelsel via verschillende sporen (via Invoeringswet, Aanvullingswetten en besluiten) verder wordt in- en aangevuld is het voor de aan het woord zijnde leden erg lastig om een goed overzicht te houden. Hierdoor kan de Omgevingswet gezien worden als een mammoettanker die we alleen nog maar een beetje kunnen bijsturen, terwijl fundamentele bezwaren niet opgelost kunnen worden met een beetje bijsturen. Deze zorgen worden door het Invoeringsbesluit niet minder. Hoe wordt gegarandeerd dat het stelsel in deze vorm schade aan onze leefomgeving voorkomt, zo vragen deze leden aan de minister. Zijn er niet meer waarborgen in de regelgeving nodig? Zo nee, waarom niet?

De leden van de fractie van GroenLinks hebben op een aantal specifieke onderdelen vragen aan de regering.

De leden van de fractie van GroenLinks blijven grote zorgen hebben over de dubbeldoelstelling van beschermen en benutten van het Omgevingswetstelsel. De regels die gesteld worden en zijn, lijken vooral gericht op benutten, het bieden van ruimte voor initiatieven, minder regels en versnelling van procedures. Maar vereenvoudiging en versnelling mag niet ten koste gaan van het beschermen. En daar blijven deze leden grote vraagtekens bij hebben. De regering zegt vertrouwen als uitgangspunt te hebben, en vertrouwen is prima, maar zonder waarborg, zonder vangnet, is het meer wensdenken. Ook de Raad van State deelt deze zorgen en merkte in haar advies bij de Invoeringswet op dat het nog zeer de vraag of deze wet in de praktijk daadwerkelijk leidt tot een evenwicht tussen beschermen en benutten. Graag ontvangen deze leden een aanvullende reactie van de minister op deze zorg.

Het feit dat de instandhouding, bescherming en verbetering van de kwaliteit van onze leefomgeving in grote mate afhangt van keuzes op decentraal niveau, vinden de leden van de fractie van GroenLinks zeer zorgelijk. Voor deze leden blijft het de vraag wie op basis waarvan (onherstelbare) schade gaat voorkomen. Zonder duidelijke verantwoordelijkheidsverdeling is het maar zeer de vraag of er straks gemonitord wordt en wie er aan de lat staat als er onvolkomenheden worden geconstateerd. Door het uitgangspunt vertrouwen is er bewust voor gekozen om in veel gevallen af te zien van regels die als vangnet kunnen dienen. Vertrouwen is voor de leden van de fractie van GroenLinks prima, maar als dat vertrouwen niet blijkt te kunnen worden waargemaakt, mag dat naar het oordeel van deze leden niet ten koste gaan van het leefomgeving, milieu en natuur. In het verlengde van deze zorgen hebben deze leden de volgende specifieke vragen: Hoe kan de rijksoverheid (onherstelbare) schade voorkomen, nu veel keuzes op decentraal niveau worden gemaakt? Hoe hangt het uitgangspunt van vertrouwen samen met het feit dat de frequentie van de Balans voor de Leefomgeving van 1 keer per twee jaar naar een keer per vier jaar gaat (artikel 20.18 lid 1 Ow)? Onderschrijft de minister dat met meer algemene regels en meer beoordelings- en beleidsvrijheid monitoring alleen maar belangrijker is? Sinds de Omgevingswet is behandeld, is de ambitie van het digitale stelsel ook bijgesteld en versoberd. Hoe en waar kunnen lokale overheden (en anderen) straks actuele (monitorings-)gegevens over de leefomgeving vinden?

Na de invoering van de Omgevingswet moet iedere provincie en iedere gemeente een omgevingsplan hebben dat alle regels over de fysieke leefomgeving bevat en een evenwichtige toedeling van functies aan locaties regelt. Daarnaast is de actualiseringsplicht vervallen en kan met globale regels worden volstaan. Hoe een omgevingsplan er op grond van de Omgevingswet straks daadwerkelijk uitziet is nog onduidelijk. De leden van de fractie van GroenLinks vinden dit zorgelijk. Ook het feit dat het nog niet duidelijk is hoe het straks daadwerkelijk zal gaan als het omgevingsplan wordt gewijzigd draagt bij aan de zorg van deze leden. Daarbij is het Digitaal Stelsel ook nog een black box. Daarom hebben deze leden op dit onderdeel de volgende specifieke vragen aan de regering: Hoe verhoudt een globaal omgevingsplan zich tot de kenbaarheid en rechtszekerheid van burgers? Hoe is het omgevingsplan tijdens de transitie periode inzichtelijk voor burgers? Hoe zit het met de wijzigingsbesluiten van het omgevingsplan als het gaat om het verwerken van de regels uit de bruidsschat? Regels uit de bruidsschat laten vervallen of overnemen is immers steeds een appellabel besluit, daarbij zal tijdens diezelfde periode gewerkt worden aan het omgevingsplan zoals de wet het voortschrijft. De verwachting is dat er dan ook in die periode heel veel wijzigingsbesluiten zullen komen. Hoe wordt dit allemaal inzichtelijk en toegankelijk voor burgers gemaakt? Kan men zich bijvoorbeeld abonneren om attenderingen te ontvangen over wijzigingen op bepaalde themas en postcode gebieden? Klopt het dat een wijziging van het omgevingsplan ervoor kan zorgen dat de wijziging plan- of project-mer-(beoordelings)plichtig zijn als de wijziging projecten mogelijk maakt die op bijlage V van het Omgevingsbesluit staan of die een passende beoordeling vereisen? Zo ja, waar is deze verplichting in de regelgeving vastgelegd? Hoe verhoudt het globale omgevingsplan, verschuiving van vergunningen naar algemene regels en beleidsvrijheid van gemeenten om vergunningplichten uit de bruidsschat al dan niet over te nemen, zich tot het vereiste van de Mer-richtlijn die een mer(-beoordeling) voorafgaand aan de vergunningverlening vereist? Welke waarborgen zitten er in de regelgeving die erop toezien dat aan het eerste besluit dus ook een mer- (beoordelings)plicht wordt gekoppeld?

De leden van de fractie van GroenLinks constateren dat landschap in art. 1.2 van de Omgevingswet bij de begripsbepalingen wordt genoemd als onderdeel van de fysieke leefomgeving, maar dat dit begrip vervolgens in de wet als in de onderliggende AMvBs niet nader wordt uitgewerkt. Waarom niet, zo vragen deze leden? Beschermen van landschappelijke waarden wordt in de aanhef van paragraaf 5.1.5. van het Bkl genoemd maar in de wettekst zelf komt dit niet terug. De centrale overheid geeft dus geen normatief kader voor landschapsbescherming. Het door Nederland ondertekende en geratificeerde Europese Landschapsverdrag (ELC) eist in hoofdstuk II expliciet nationale maatregelen en het omschrijven van kwaliteitsdoelstellingen voor landschap

]

. Dit zou kunnen worden opgepakt door de decentrale overheden, maar alle vormen en instrumenten hiertoe zijn vrijblijvend. Hier zou, wat de leden van de fractie van GroenLinks betreft, bij uitstek via instructieregels geregeld kunnen worden, bijvoorbeeld door te kiezen voor een landschapstoets gekoppeld aan een ja-mits beschermingsregime. Hierbij is monitoring onontbeerlijk, iets wat nu ook niet in de regelgeving verzekerd is. Het belang van goede monitoring is door de Kamer onderstreept door het aannemen van de Motie van de leden Van Eijs en Dik-Faber over het opzetten van een nationaal landschapsmonitoringsprogramma (34682-16). Hiervoor is informatie van de provincies onmisbaar. Deze leden hebben hierover de volgende specifieke vragen:

Hoe wordt bescherming van landschap geborgd? Deelt u de mening dat zonder duidelijke instructieregels het dus aan de individuele provincies is om het landschap te beschermen? Zo ja, hoe doet dit recht aan het Europese landschapsverdrag dat nadrukkelijk om national measures vraagt? Zo nee, hoe is dat dan in regelgeving vast gelegd? Hoe geeft de minister invulling aan de verplichting uit artikel 6 van het Europese landschapsverdrag dat stelt dat elke Partij (bedoeld wordt de nationale overheid) zich ertoe verbindt kwaliteitsdoelstellingen voor landschappen te omschrijven? Deelt u de mening dat goede monitoring nodig is om uitspraken te kunnen doen over de kwaliteit van het landschap en de effecten van nieuwe ontwikkelingen? Zo ja, deelt u de mening dat dit zowel een Rijks- als provinciale verantwoordelijkheid is? Zo nee, waarom niet?

In de huidige vorm geeft het Rijk nu al instructieregels aan provincies over bijvoorbeeld de begrenzing en het afwegingskader rond het nationaal natuurnetwerk in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). In het Barro geldt een redelijk streng nee, tenzij-regime, een soort habitattoets light: de wezenlijke kenmerken en waarden (de WKWs) van het gebied mogen niet significant worden aangetast, tenzij er geen alternatieven zijn, er sprake is van een groot openbaar belang en er compensatie plaatsvindt.

Dat nee, tenzij-regime wordt, zo constateren de leden van de fractie van GroenLinks in het Bkl echter niet meer genoemd. Ook de alternatieventoets en dat groot-openbare belang vinden deze leden niet meer terug. Provincies zijn alleen nog maar verplicht om de begrenzing en de WKWs vast te stellen en voor natuurcompensatie te zorgen. In hun omgevingsverordening worden provincies niet meer expliciet opgedragen om daarin een nee, tenzij-beschermingsregime op te nemen. De daarbij behorende significantietoets, alternatieventoets en het groot-openbaar belang worden niet meer genoemd. Dat betekent dat provincies dus meer vrijheid krijgen om hun NNN-toets in te richten. Het zou zelfs kunnen verworden tot een zwakkere ja, mits-toets. Klopt deze analyse, zo vragen de aan het woord zijnde leden aan de regering.

Het enige dat geëist wordt van het provinciale beschermingsregime is dat de regels verzekeren dat de kwaliteit en oppervlakte van het NNN niet achteruit gaan en dat nadelige gevolgen tijdig gecompenseerd worden, aldus letterlijk art. 7.8 lid 2 BKL. Dat is minder dan wat nu geëist wordt in het Barro. Dit betekent, zo constateren de leden van de fractie van GroenLinks, dat de criteria van het rijk voor wijzing van de begrenzing dus worden losgelaten. Dit zal een verzwakking van het huidige beschermingsniveau van het NNN tot gevolg hebben. Daarnaast kan iedere provincie haar eigen beschermingsregime voor activiteiten gaan hanteren, hetgeen afbreuk zal doen aan de rechtszekerheid voor particulieren en bedrijven die een activiteit willen starten in het NNN. Graag ontvangen deze leden een reactie van de regering hierop. Daarnaast hebben zij hierover nog een aantal specifieke vragen: Klopt het dat de Rijkscriteria voor het wijzigen van de begrenzing van de NNN in het Besluit kwaliteit leefomgeving zijn losgelaten doordat het nee, tenzij, alternatieve toets en groot openbaar belang allemaal niet meer terugkomen in de regels? Zo ja, welke waarborg is er dat het huidige beschermingsniveau van de NNN overeind blijft? Zo nee, welke waarborgen worden er dan gesteld? Deelt de minister de opvatting dat deze wijziging tot gevolg heeft dat we van één uniform beschermingsregime voor het NNN naar 12 verschillende beschermingsregimes gaan en dat dit voor burgers, private organisaties en bedrijven onduidelijkheid en rechtsongelijkheid oplevert en afbreuk doet aan de rechtszekerheid? Zo ja, hoe verhoudt dit zich tot het uitgangspunt van eenvoudiger en beter? Zo nee, waarom niet?

De leden van de fractie van GroenLinks constateren dat in het nieuwe stelsel het omgevingsplan de plek wordt om lokale duurzaamheidsambities via maatwerkregels vast te leggen. Deze leden delen de zorgen van de VNG dat het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl), zoals dat nu voorligt, te weinig ambitieus is. Het Bbl zou de mogelijkheid moeten bieden voor gemeenten om deze maatwerkregels te kunnen stellen voor nieuwbouw en bestaande bouw. Deze wens van de gemeenten is niet nieuw, al meer dan tien jaar geleden wilden meerdere gemeenten kunnen afwijken van de EPC-norm in het Bouwbesluit. Dat kon destijds niet omdat het besluit uitputtend is. Dat zou volgens de VNG in het Bbl aangepast moeten worden omdat bijvoorbeeld de aanzet naar anderhalf miljoen aardgasvrije woningen in 2030 niet per Chw tranche geregeld kan worden. Graag ontvangen deze leden een reactie van de regering hierop. Ook zouden deze leden graag een nadere toelichting van de regering ontvangen op hoe de vertaling van energie- en klimaatdoelstellingen (uit het Klimaatakkoord) naar de Omgevingswet kan worden versterkt.

De leden van de fractie van GroenLinks hebben geconstateerd dat de Vereniging van waterbedrijven in Nederland een position paper heeft opgesteld t.a.v. het Ontwerp Invoeringsbesluit Omgevingswet waarin een zestal aanbevelingen wordt gedaan.. Deze leden vinden dit goede aanbevelingen en zij zouden graag per aanbeveling een reactie van de regering ontvangen. Voor de volledigheid worden de aanbevelingen uit het voornoemde position paper hierbij nogmaals vermeld:. 1. Versterk het drinkwaterbelang bij milieubelastende activiteiten: betrek het drinkwaterbedrijf bij vergunningverlening met mogelijke effecten op de drinkwaterproductie. 2. Neem in het BKL op welke oppervlaktewateren een drinkwaterfunctie hebben. 3. Neem omgevingswaarden voor grondwater en overige antropogene stoffen op in het BKL.

4. Houd bij het vaststellen van omgevingswaarden voor lucht rekening met mogelijke effecten op bodem- en waterkwaliteit. 5. Neem gebiedsdossiers op in het BKL als belangrijk instrument om de waterkwaliteitsdoelstellingen voor drinkwaterbronnen te halen. 6. Neem instructieregels voor transportleidingen voor drinkwater op in het BKL.

De leden van de SP-fractie hebben kennis genomen van het Ontwerp Invoeringsbesluit Omgevingsbesluit en hebben hierover enkele vragen en opmerkingen.

De leden van de SP-fractie constateren dat met dit besluit vele normen bij de inwerkingtreding van de Omgevingswet onder de hoede van gemeenten en waterschappen komen te vallen. Deze leden vragen de regering hoe, na het verstrijken van het overgangsrecht, wordt voorkomen dat een lappendeken aan normen ontstaat die voor burgers en bedrijven onoverzichtelijk zijn en of is voorzien in een instrument voor overheden om normen af te stemmen indien blijkt dat deze tegenstrijdig zijn. Welke rol krijgen provincies en de centrale overheid als blijkt dat normen in buurgemeenten sterk uiteenlopen en tot onwenselijke situaties leiden? De leden van de SP-fractie zijn tevens benieuwd of de regering kan ingrijpen als blijkt dat het loslaten van de zogenaamde bruidsschat door gemeenten tot problemen in de ordening gaat leiden en, indien dit niet het geval is, of zij bereid is hiervoor instrumenten in de Omgevingswet op te nemen.

De leden van de SP-fractie uiten hun zorgen over de mate van kennis bij gemeenten om bij de inwerkingtreding van de Omgevingswet daadwerkelijk uitvoering te geven aan de taak die hen wordt toebedeeld. Deze leden vragen de regering op welke wijze zij gemeenten gaat ondersteunen bij de decentralisatie van de normen die via de bruidsschat bij gemeenten terecht komen, hoe het maatschappelijk middenveld wordt ondersteund om op gemeentelijk niveau uitvoering te geven aan de activiteiten die nu op landelijk niveau worden uitgevoerd en of de wet voorziet in mogelijkheden om deze zaken bij te sturen als blijkt dat onvoldoende is voorzien in deze ondersteuning.

De leden van de SP-fractie vragen de regering hoe de Regionale Energiestrategieën zich gaan verhouden tot de Nationale Omgevingsvisie, provinciale omgevingsvisies en plannen en welke invloed het Klimaatakkoord hierop zal hebben. Tevens zijn deze leden benieuwd hoe de doelstellingen voor duurzame energieopwekking hun doorwerking zullen hebben in de Omgevingswet als geheel. In hoeverre zullen de Regionale Energiestrategieën bepalend zijn voor de ruimtelijke invulling van de (duurzame) energiebehoefte en in hoeverre zullen de strategieën beoordeeld moeten worden met een Milieueffectrapportage? Deze leden vragen de regering of hun zienswijze klopt dat sprake is van MER-plichtigheid bij de strategieën omdat deze een kaderstellend karakter hebben voor MER-plichtige activiteiten boven de zogeheten D-drempel.

De leden van de SP-fractie vragen de regering hoe het uiteindelijke loslaten van de bruidsschat door gemeenten en vrijheid om vergunningsplicht al dan niet over te nemen zich zal gaan verhouden tot de verplichting om Milieueffectrapportages uit te voeren. In hoeverre zal de MER-plicht omzeild kunnen worden op het moment dat vergunningsvrij bouwen wordt toegestaan en is een MER in andere gevallen nog steeds noodzakelijk voorafgaand aan vergunningverlening door de gemeente?

De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van het Invoeringsbesluit Omgevingswet. Het Invoeringsbesluit Omgevingswet regelt het overgangsrecht, wijzigt een aantal bestaande Algemene Maatregelen van Bestuur en wijzigt de Algemene Maatregelen van Bestuur die verband houden met de nieuwe Omgevingswet. Daarmee zou het besluit beleidsneutraal moeten zijn. Daarover bestaat echter op sommige onderdelen een aantal vragen.

Algemeen/energietransitie

De energietransitie is een grote opgave, maar noodzakelijk om zeker te zijn van een veilig klimaat. Uit een toekomstig Klimaatakkoord volgt naar waarschijnlijkheid een groot aantal maatregelen, met gevolgen voor de Omgevingswet en daarmee verband houdende besluiten. Is bij de relevante ministeries bekend welke wet- en regelgeving vermoedelijk gewijzigd zal moeten worden? Zijn zover mogelijk al voorbereidingen getroffen zodat deze wijzigingen voortvarend kunnen worden opgepakt? Op welke wijze denkt de minister de maatregelen te gaan inbedden in de Omgevingswet?

Algemeen/landschappen

Onze landschappen hebben een belangrijke culturele waarde voor veel mensen. Het begrip Landschap wordt niet nader uitgewerkt in de Omgevingswet en de onderliggende besluiten. De leden van de PvdA-fractie vragen hoe bescherming van het landschap specifiek geborgd is? Klopt het dat zonder duidelijke instructieregels bescherming van het landschap wordt overgelaten aan provincies? Hoe verhoudt dit zich tot het Europese landschapsverdrag dat om nationale maatregelen vraagt en nationale overheden verplicht om kwaliteitsdoelstellingen voor landschappen te omschrijven?

Financiële zekerstelling

Als bedrijven risicovolle activiteiten ontplooien, wil je er zeker van zijn dat de financiële gevolgen niet op de maatschappij worden afgewenteld. De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat is voornemens om financiële zekerheidsstelling mogelijk te maken voor afvalbedrijven, via een apart wijzigingsbesluit. De leden van de PvdA-fractie vragen op welke termijn dit besluit in werking kan treden?

Waddengebied

De Waddeneilanden en Waddenzee vormen een stuk natuur dat uniek is in de wereld. Daar moet iedereen van kunnen genieten. Wat de leden van de PvdA-fractie betreft horen industriële activiteiten niet thuis in zon gebied. Met het invoeringsbesluit wordt het mogelijk gemaakt om ontheffingen te verlenen voor activiteiten die significante nadelige gevolgen kunnen hebben voor de unieke kernmerken en het cultureel erfgoed van de Waddenzee en het Waddengebied. Omdat deze ontheffingsmogelijkheid niet eerder bestond wordt de bescherming van het Waddengebied verminderd. Belanghebbenden aangegeven dat het bestaande beleid goed functioneerde. De leden van de PvdA-fractie vragen dus waarom deze ontheffingsheffingsmogelijkheid is gecreëerd? Wordt tevens onderkend dat dit een verslechtering betekent voor de bescherming van het Waddengebied? Hoe verhoudt die verslechtering zich tot het uitgangspunt van beleidsneutraliteit?

De Waddenzee maakt deel uit van zowel het Natuurnetwerk Nederland als de Rijkswateren. De leden van de PvdA-fractie vragen of het klopt dat niet is vastgelegd dat de begrenzing en wezenlijke kenmerken en waarden moeten worden vastgesteld van gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland en tevens Rijkswateren zijn? Zo ja, op welke wijze kan dan alsnog zorg worden gedragen voor de bescherming van bijvoorbeeld de Waddenzee? Zo nee, wie is verantwoordelijk voor het vaststellen van de grenzen en wezenlijke kenmerken en waarden voor de Waddenzee? Hoe is dit vastgelegd?

De leden van de SGP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het Ontwerp Invoeringsbesluit Omgevingswet. Zij hebben een vraag over de regeling voor het geluid van erediensten en begrafenissen.

De minister kiest ervoor om de huidige vrijstelling voor geluid van erediensten en begrafenissen in het Activiteitenbesluit, die geldt naast hetgeen geregeld is via de Wet openbare manifestaties voor onder meer klokgelui, niet als vrijstelling te handhaven in het Besluit kwaliteit leefomgeving, maar mee te nemen in de bruidsschat. Dat komt er voor de korte termijn op neer dat gemeenten de vrijheid hebben om van deze vrijstelling af te wijken en voor de lange termijn dat het aan gemeenten overgelaten wordt. Dat zou kunnen betekenen dat bijvoorbeeld de ruimte om te zingen tijdens erediensten ingeperkt wordt. De leden van de SGP-fractie vinden dit ongewenst. Zij willen erop wijzen dat de huidige vrijstelling rechtstreeks gerelateerd is aan de grondwettelijke vrijheid van godsdienst. Deze leden vragen de minister daarom of zij bereid is de landelijke vrijstelling, zoals nu geregeld in artikel 2.18, eerste lid, onderdeel c, van het Activiteitenbesluit, te handhaven en over te nemen in bijvoorbeeld paragraaf 5.1.4.2 van het Besluit kwaliteit leefomgeving.

Artikel delen