Menu

Filter op
content
PONT Omgeving

Beantwoording Kamervragen over Bouwbesluit 2012 en bouwleges privaat kwaliteitsborging bouw

Antwoorden van minister Blok (Wonen en Rijksdienst) op Kamervragen die door de Kamercommissie leden zijn gesteld tijdens het Schriftelijk Overleg Bouwbesluit 2012 op 20 mei jl.

22 juni 2015

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-

Generaal

Postbus 20018

2500 EA Den Haag

Datum 19 juni 2015

Betreft 23757 Kamervragen naar aanleiding van Verslag Schriftelijk Overleg Bouwbesluit 2012

Hierbij bied ik u de antwoorden aan op de vragen die door de leden van de Kamercommissie voor Wonen en Rijksdienst zijn gesteld tijdens het Schriftelijk Overleg Bouwbesluit 2012 op 20 mei jl.

De minister voor Wonen en Rijksdienst,

drs. S.A. Blok

Download

hier

de vragen en antwoorden

23 757

Antwoord naar aanleiding van de schriftelijke vragen van het Verslag van

een schriftelijk overleg Bouwbesluit 2012.

Voortgang van het Expertteam Versnellen over bevindingen op het gebied

van bouw, ruimtelijke ordening en milieu

1. De leden van de CDA-fractie vragen of aan de hand van voorbeelden

aangegeven kan worden hoe niet langer het adagio wat mag er maar

wat kan er in de praktijk uitpakt.

Er zijn inmiddels door verschillende gemeenten ervaringen opgedaan met het

ontslakken van gebiedsontwikkeling. Deze ervaringen, die zijn opgedaan met

pilots in het kader van de Actieagenda Bouw, zijn over het geheel genomen

positief.

Door de gemeente Leiden is bij de herontwikkeling van de Lammenschansdriehoek

ervaren dat het flexibeler maken van wat kan en mag marktpartijen aanspreekt en

herontwikkelingsinitiatieven stimuleert. Er is geleerd dat het loslaten van allerlei

kaders en beleidsuitgangspunten niet alleen inhoudelijke aandacht vraagt, maar

dat het juist ook binnen de gemeentelijke organisatie een andere manier van

werken oproept.

Door de gemeente Breda is in het industriegebied Havenkwartier ervaren dat het

ontslakken van gebiedsontwikkeling niet de weg van de minste weerstand is, maar

wel duurzamer is in de relatie met initiatiefnemers van nieuwe ontwikkelingen en

leidt tot meer gezamenlijke energie, draagvlak en nieuwe ideeën.

De gemeente Schiedam heeft ervaren, dat het in de beginfase van een project

open aan tafel zitten met partijen met als gezamenlijk doel om het plangebied

succesvol te herontwikkelen, voor beide partijen nieuw is. Deze werkwijze geeft

het vertrouwen dat de gemeente de intentie heeft deze ontwikkeling zo optimaal

mogelijk te laten slagen. Hiermee kent het project een goede (her)start.

Werken volgens het motto wat kan er in plaats van wat mag er betekent niet

dat er voor marktpartijen een rode loper wordt uitgerold en dat zij de grenzen

mogen opzoeken van wat er (wettelijk) mag. Het gaat er om dat gemeente en

initiatiefnemers niet meer tegenover elkaar, maar naast elkaar aan tafel zitten,

elkaars vertrouwen genieten en een open proces ingaan.

2. De leden van de CDA-fractie vernemen graag de achtergrond van de

beperkte score van slechts drie gemeenten waar het Expertteam versnel-

len overeenstemming over de vraagstellen heeft bereikt en de kosten die

daarmee tot nu toe gemoeid zijn.

Het Expertteam Versnellen is op 1 januari jl. van start gegaan. Bij de aanmelding

van de gemeenten speelt naast de bereidheid om mee te doen ook het praktische

punt, dat er een concreet project gevonden worden moet dat als case kan dienen

voor de inzet van het expertteam. In de praktijk is daarmee enige tijd gemoeid.

Inmiddels zijn er 6 gemeenten aan de slag gegaan met het expertteam en nog

eens 5 gemeenten willen op korte termijn van start gaan als, in overleg met het

expertteam, een geschikte case is gevonden die het voertuig vormt voor de inzet

van het expertteam. In totaal gaat het tot nu toe dus om 11 gemeenten.

Daarnaast worden met diverse andere gemeenten gesprekken gevoerd over een

mogelijke inzet van het team. De kosten van het expertteam bedragen per

gemeente maximaal 6.000. De gemeente draagt een gelijk bedrag bij.

Toelichting over Wetsvoorstel Kwaliteitsborging voor het bouwen

3. De leden van de SP-fractie vragen of ik hun oordeel deel dat vanwege

verschillende berichten in de media meer uitleg van de regering nodig is

over het wetsvoorstel Kwaliteitsborging voor het bouwen. Zij vragen een

overzicht van alle wijzigingen van de conceptwet ten opzichte van de

consultatie van het wetsvoorstel en een toelichting per aanpassing.

Voorts vragen deze leden in hoeverre gesprekken met partijen over het

wetsvoorstel zijn afgerond en tot welke wijzigingen de gesprekken heb-

ben geleid, met welke partijen is gesproken en op basis waarvan voor

deze partijen is gekozen.

In mijn brief van 9 maart 2015 heb ik uw Kamer, naar aanleiding van vragen,

geïnformeerd over de voortgang van het Wetsvoorstel kwaliteitsborging voor het

bouwen. Ik volg bij de vorming van het wetsvoorstel de gebruikelijke,

voorgeschreven procedure. Vorig jaar juni heb ik het wetsvoorstel voor consultatie

openbaar gemaakt en een ieder die dit wilde in de gelegenheid gesteld een reactie

in te dienen. Hierop hebben ruim 80 partijen/personen gereageerd. Alle inbreng is

door mij betrokken bij de verdere vervolmaking van het wetsvoorstel, waarbij in

het geding zijnde belangen door mij zorgvuldig zijn gewogen. Met als doel de

kwaliteit van het wetsvoorstel te vergroten en om het draagvlak te versterken. In

het verslag naar aanleiding van deze consultatie heb ik aangegeven waar de

inbreng heeft geleid tot wijziging van het wetsvoorstel.

- Het bevoegd gezag krijgt de bevoegdheid om bij de gereedmelding te

toetsen of er gebouwd is overeenkomstig de bouwtechnische voorschrif-

ten. Daartoe zal het bevoegd gezag niet zelf inhoudelijk toetsen, maar af-

gaan op de verklaring van de kwaliteitsborger ter zake.

- Handhavend optreden zal het bevoegd gezag alleen als blijkt dat niet met

een toegelaten instrument is gewerkt of in afwijking van de daartoe ge-

stelde regels, en daardoor elementen van de omgevingsvergunning zijn

weggevallen.

- In overleg met de brandweer is gekeken naar heldere positionering van de

brandweer binnen het stelsel, zonder dat dit ook wettelijke wordt veran-

kerd. In mijn antwoord op vraag 20 licht ik dit verder toe.

- Naar aanleiding van reacties op mijn voorstel voor een aanbiedingsplicht,

heb ik besloten om deze aanbiedingsplicht te vervangen door een voorstel

voor een informatieplicht. In mijn antwoord op vraag 4 ga ik nader op dit

punt in.

- Ik heb mijn voorstel voor het opschortingsrecht op enkele punten aange-

past. Ook dit punt licht ik in mijn antwoord op vraag 4 nader toe.

Voor het volledige verslag verwijs ik naar

http://www.internetconsultatie.nl/wetkwaliteitsborgingvoorhetbouwen

, het

verslag over de resultaten van de consultatie. Momenteel ligt het wetsvoorstel

voor advies voor bij de afdeling Advisering van de Raad van State en is het

wetsvoorstel vertrouwelijk. Pas na advisering door de Raad van State zal ik

kunnen komen tot een finale afweging van de onderdelen van het wetsvoorstel.

Wanneer het wetsvoorstel wordt aangeboden aan het parlement zal de memorie

van toelichting op het wetsvoorstel meer informatie bevatten over het proces van

totstandkoming, inclusief het verloop van de consultatieronde, wie tijdens de

consultatieronde hebben ingesproken en hoe met deze inspraak is omgegaan. Ik

acht het van groot belang dat deze informatie aan het parlement wordt verstrekt,

vergezeld gaand van het alsdan luidende integrale wetsvoorstel, inclusief alle

daarbij gemaakt afwegingen, zoals verwoord in de memorie van toelichting. Ik zie

geen reden om van deze gebruikelijke procesgang van een wetsvoorstel af te

wijken en op dit moment, waarop het wetsvoorstel nog niet definitief is en de

status van het wetsvoorstel vertrouwelijk is, inhoudelijk te reageren op berichtgeving in de media aangaande onderdelen van het wetsvoorstel.

4. De leden van de SP-fractie vragen of de motie Jansen/De Vries over

verzekerde garantie (TK 32757, nr. 50) nog wordt uitgevoerd. Daarnaast

vragen de leden van de D66-fractie vragen naar een vergelijking tussen

het retentierecht en de verzekerde garantie.

De kern van mijn wetsvoorstel is de versterking van de positie van de consument.

In het Algemeen Overleg van 27 maart 2014 heb ik met uw Kamer afgesproken

om in plaats van een verplicht verzekerde garantie een plicht voor de aannemer in

het wetsvoorstel op te nemen om een verzekerde garantie aan te bieden. Dan is

de consument vrij om wel of geen verzekering te nemen. In de consultatie van het

wetsvoorstel is door meerdere partijen en deskundigen beargumenteerd dat een

aanbiedingsplicht niet waterdicht kan worden geregeld, zodat een dergelijke

regeling niet bijdraagt aan het beoogde doel de bouwconsument te beschermen.

Als alternatief heb ik daarom besloten een informatieplicht in het wetsvoorstel op

te nemen. Ik heb over dit voorstel advies gevraagd aan een onafhankelijk

deskundige. Het advies is op 10 april 2015 openbaar gemaakt

1

. Dit advies en een

door het Instituut voor Bouwrecht uitgevoerde contra-expertise ondersteunen mijn

keuze.

In het wetsvoorstel gebruik ik, in plaats van de term retentierecht, de term

opschortingsrecht. Ik gebruik die term daarom verder ook in mijn antwoord. Het

opschortingsrecht en de verzekerde garantie hebben een verschillende en een

elkaar aanvullende werking. Het opschortingsrecht heeft betrekking op gebreken

die ten tijde van oplevering zijn vastgesteld. Zo lang deze gebreken niet zijn

verholpen heeft de bouwconsument het recht om maximaal 5% van de bouwsom

in depot te houden totdat de genoemde gebreken zijn hersteld. Ervaring leert dat

het in depot hebben van een geldbedrag een goede prikkel is om de aannemer

aan te zetten tot herstel van gebreken, maar dat de huidige regeling aanscherping

behoeft om de effectiviteit te vergroten. De verzekerde garantie betreft gebreken

die optreden na oplevering en die zijn toe te rekenen aan de aannemer. Een

beperking van deze regeling ten opzichte van het opschortingsrecht is dat de

bouwconsument een beroep op de regeling zal moeten doen en als relatieve leek

met bewijzen ter ondersteuning van zijn beroep zal moeten komen. Omdat de

aannemer een meer ervaren partij is kan het lastig zijn voor een bouwconsument

om zijn recht te halen. Daarbij komt dat de uitkerende garanderende instantie in

beginsel een prikkel heeft om niet uit te keren, omdat door minder uitkeringen zijn

bedrijfsresultaat verbeteren.

In de consultatiefase hebben partijen beargumenteerd dat een andere invulling

van het opschortingsrecht effectiever is voor de consument dan mijn voorstel in de

consultatieversie. In mijn nieuwe voorstel heb ik de termijn weer teruggebracht

van vijftien naar drie maanden. Om de effectiviteit van de bestaande regeling te

vergroten heb ik opgenomen dat de aannemer de opdrachtgever schriftelijk in de

gelegenheid moet stellen zich uit te spreken over de vraag of hij het depot wil

handhaven en daarvan een afschrift aan de notaris sturen.

5. De leden van de SP-fractie vragen wat er met de hoogte van de leges

gaat gebeuren, als gevolg van introductie van het wetsvoorstel. De leden

van de VVD-fractie vragen hoe in het wetsvoorstel de legesdruk in de

hand kan worden gehouden, zodat gemeenten niet alsnog leges kunnen

rekenen voor diensten die als gevolg van het wetsvoorstel gaan vervallen.

1

http://www.rijksoverheid.nl/documenten-en-publicaties/brieven/2015/04/10/advies

-

verplichte-verzekering-voor-insolventie-aannemer.html.

Het is algemeen overheidsbeleid dat bij leges de tarieven worden vastgesteld op

basis van kostendekkendheid. Dit betekent dat tarieven zodanig worden

vastgesteld dat de opbrengst van die tarieven de geraamde kosten niet

overtreffen. Voor gemeenten is dit principe vastgelegd in de Gemeentewet, in

artikel 229b. Niettemin is het moeilijk te voorspellen wat er met de hoogte van de

leges zal gebeuren, met het van kracht worden van het nieuwe stelsel van

kwaliteitsborging. Daar waar de dienstverlening wegvalt en waar dit leidt tot

lagere kosten, zullen die tot een verlaging van de leges moeten leiden.

Bij de verschillende pilots die zijn en worden uitgevoerd door gemeenten met

nieuwe vormen van kwaliteitsborging in de geest van het wetsvoorstel is het beeld

eveneens divers. Sommige gemeenten geven aanzienlijke kortingen voor

bouwprojecten die onder private borgingsinstrumenten worden uitgevoerd. Andere

gemeenten geven in het geheel geen korting (zie voor een overzicht:

Legesverordening 2015 legeskorting BRL 5019

). Een logisch uitvloeisel van het bestaande

legesstelsel is dat gemeenten een korting op de leges doorberekenen, voor zover

het nieuwe kwaliteitsborgingsstelsel voor hen leidt tot lagere kosten.

Gemeenten hebben aangegeven dat het wetsvoorstel voor hen tot financiële

knelpunten kan leiden. Achtergrond hierbij is dat momenteel veel kruissubsidiëring

plaatsvindt, waardoor inkomsten uit grote bouwprojecten worden ingezet om

kosten bij kleine bouwprojecten en klussen te dekken. De huidige regelgeving

biedt voor deze praktijk van kruissubsidiëring door gemeenten ruimte. Nu op

meerdere terreinen veranderingen in de regelgeving plaatsvinden, zoals bij het

wetsvoorstel Kwaliteitsborging voor het bouwen, worden er al enige tijd vragen

gesteld bij de houdbaarheid van het legesstelsel op langere termijn. Gezien de

gemeentelijke autonomie op dit terrein bereidt het bestuur van de VNG een

standpunt voor over dit onderwerp.

Overigens merk ik op dat met het wetsvoorstel een verbetering van de

kwaliteitsborging wordt beoogd. Een verhoging van kosten die met deze

verbetering van de kwaliteitsborging in verhouding staat, kan een acceptabel

gevolg zijn van het wetsvoorstel. Voor een goed beeld van de totale

kostenconsequenties van invoering van het nieuwe stelsel van kwaliteitsborging

moeten naast de ontwikkelingen rondom leges ook andere kostenbepalende

factoren worden meegewogen, waaronder mogelijke kostenbesparingen, doordat

de kwaliteitsborging efficiënter kan worden uitgevoerd. De huidige

uitvoeringspraktijk bij pilots geeft indicaties voor dergelijke kostenbesparingen.

Recent heb ik een brief ontvangen van Bouwend Nederland en Neprom, als

opdrachtgevers van grote bouwprojecten, met de vraag of voor bouwleges een

maximum kan worden ingevoerd. Ook eerder hebben Bouwend Nederland en

Aedes mijn aandacht voor de hoogte van de bouwleges gevraagd. Ik acht een

betaalbaar stelsel van kwaliteitsborging van groot belang. Daarom ben ik

voornemens om, samen met gemeenten en overige marktpartijen de gevolgen

van het wetsvoorstel voor de financierbaarheid van het kwaliteitsborgingsstelsel in

de bouw verder te onderzoeken.

6. De leden van de SP-fractie vragen om in te gaan op de kritiek van de

Aannemersfederatie Nederland dat kleine aannemers de dupe zijn van de

voorgestelde wijzigingen. Zij willen weten wat de gevolgen van het wets-

voorstel zijn voor het midden- en kleinbedrijf. Tevens vragen deze leden

of er een deal is of afspraken zijn tussen de regering, het CDA en Bou-

wend Nederland. De leden van de SP-fractie vragen naar de gevolgen

voor de werkgelegenheid van het wetsvoorstel, zowel voor mensen die

werken in de bouw als mensen die werkzaam zijn in het toezicht. De ge-

noemde leden vragen of de zogenaamde Impactanalyse van Vereniging

Bouw- en Woningtoezicht Nederland naar de Tweede Kamer kan worden

gestuurd, voorzien van een reactie op de bevindingen van de analyse.

Het in te dienen wetsvoorstel zal informatie bevatten over de uitkomsten van een

Maatschappelijke Kosten-/Batenanalyse. In deze analyse zal zijn opgenomen wat

de maatschappelijke effecten van het wetvoorstel zijn voor diverse betrokken

partijen, inclusief de effecten op de werkgelegenheid. Ik heb hiervoor al

aangegeven dat ik geen reden zie om van de gebruikelijke procesgang van een

wetsvoorstel af te wijken en op dit moment, waarop het wetsvoorstel nog niet

definitief is en de status van het wetsvoorstel vertrouwelijk is, inhoudelijk te

reageren op speculatieve berichtgeving in de media aangaande onderdelen van

het wetsvoorstel. Voor een juiste politieke beoordeling is van belang hoe het

definitieve wetsvoorstel komt te luiden, voorzien van alle afwegingen zoals in de

memorie van toelichting zullen worden vermeld.

7. Het lid Van Vliet vraagt of ik erken dat het arbitrair, en daarmee on-

wenselijk, is dat in iedere gemeente andere vereisten op het gebied van

welstand worden gehanteerd? Daarnaast vraagt hij of ik bereid ben in het

wetsvoorstel een landelijke uniformering van de welstandstoets op te

nemen?

In antwoord op de vragen van het lid Van Vliet over de welstandstoets merk ik het

volgende op. Het bestaande wettelijk welstandskader wordt door het wetsvoorstel

Kwaliteitsborging niet veranderd. Dat brengt met zich dat in iedere gemeente

andere vereisten op het gebied van welstand kunnen worden gehanteerd. Ik acht

dat niet onwenselijk en ben dan ook niet bereid in het wetsvoorstel een landelijke

uniformering van de welstandstoets op te nemen. Welstandstoezicht is een aspect

van ruimtelijk kwaliteitsbeleid dat bij uitstek een lokale aangelegenheid hoort te

zijn. Het is aan een gemeente zelf om te bepalen of zij welstandstoezicht wil

uitoefenen en zo ja, ten aanzien van welke categorieën bouwwerken zij dat wil

doen en of zij de te hanteren welstandscriteria binnen de gemeente naar gebied

wil differentiëren. Dat stelt de gemeenten in staat lokaal maatwerk te leveren,

waarbij, bijvoorbeeld, op beeldbepalende plekken in de gemeente strengere

criteria kunnen gelden dan op minder beeldbepalende plekken. Landelijke

uniformering van de welstandstoets kan niet tot zulk lokaal maatwerk leiden.

Afschrift van het antwoord op een brief van de partijen van het zogeheten

Lente-akkoord over de aanscherping van de EPC-norm naar 0,4 voor

gestapelde nieuwbouw

8. De leden van de VVD-fractie vragen mij om een toelichting op de status

van de voorgenomen verkenning naar de wijze waarop energieprestatie-

eisen kunnen worden gehaald door hoogbouw van vijf lagen of meer. Is

er een alternatief gevonden en welke kosten horen hierbij? Daarnaast

zouden deze leden willen weten welke kosten gemaakt zijn voor deze

verkenning.

De verkenning naar de mogelijke technieken en maatregelen voor woongebouwen

met 5 of meer bouwlagen is in concept gereed. Ik treed hier binnenkort over in

overleg met de partijen van het Lente-akkoord - het overleg tussen het Rijk,

Aedes, Neprom, Bouwend Nederland en NVB over bijna energieneutrale

nieuwbouw in 2020. De uitkomsten hiervan zal ik met u delen in een brief aan Uw

Kamer nog voor het zomerreces. De kosten voor deze verkenning zijn 15.760 euro

ex BTW.

9. De leden van de PvdA-fractie lezen dat er vanuit Neprom wordt ge-

vraagd om de aangescherpte EPC-norm niet toe te passen op gestapelde

bouw. Tegelijk beklaagt de Neprom zich ook over de verplichte aanslui-

ting op warmtenetten bij nieuwbouw. Daar willen ze ook van af. De leden

van de PvdA-fractie vragen of ik de mening deel dat het lijkt dat de Ne-

prom van twee walletjes wil eten? Immers, geen warmtenetaansluiting

en geen aangescherpte EPC-norm betekenen twee keer een verslechte-

ring van de duurzaamheid maar wel een kostenbesparing voor project-

ontwikkelaars.

Deze mening deel ik niet. Neprom en de overige partijen van het Lente-akkoord

hebben steeds aangegeven te willen voldoen aan de EPC-normen dus ook die van

1 januari 2015. Voor gestapelde bouw heeft de Neprom een knelpunt

geconstateerd en gevraagd om samen met het ministerie nader te onderzoeken of

het steeds mogelijk is om op een kosteneffectieve wijze de EPC-eisen te

realiseren. Ik ben hiermee akkoord gegaan omdat ik het belangrijk vind goed te

kijken naar de ontwikkelingen in de markt en naar eventuele knelpunten. Dit

onderzoek is vrijwel gereed en bespreek ik op korte termijn met Neprom. Op basis

hiervan zal ik besluiten of het nodig is een aanpassing te doen.

10. De leden van de PvdA fractie vragen hoe ik de wensen van de Neprom

met de doelstellingen van het kabinet rijm in het kader van duurzaam-

heid?

Ik deel met de Lente-akkoord partijen de zorg voor een ondoelmatige

kostenverhoging die een negatieve invloed heeft op de kwetsbare woningmarkt.

Het is ook daarom dat ik het eerder genoemde nader onderzoek ondersteun.

11. De leden van de PvdA-factie horen daarom graag wanneer we een

volgende aanscherping van de EPC-norm kunnen verwachten.

De Europese Commissie eist dat de lidstaten op basis van

kostenoptimaliteitsberekeningen gestaag de minimumeisen aanpast richting het

niveau van bijna energieneutraal in 2021. Op 1 januari 2015 heeft Nederland de

eisen verder aangescherpt. Mijn voornemen is om de volgende aanscherping de

stap naar bijna energieneutraal te laten zijn in 2021. Nog een tussentijdse

aanscherping in de komende zes jaar zorgt mijns inziens voor veel discussie over

de hoogte, terwijl ik met de marktpartijen goede afspraken heb om de

inspanningen volledig te richten op het bijna energieneutraal bouwen in 2021. De

komende tijd gebruiken we om meer ervaring met (bijna) energieneutraal bouwen

op te doen en de daarbij opgedane kennis breed te verspreiden zodat de partijen

in de markt voldoende technieken beschikbaar hebben die op grote schaal

toepasbaar zijn. Inmiddels worden er steeds meer woningen gebouwd die

energieneutraal zijn. De EPBD vraagt om minimaal elke vijf jaar de hoogte van de

minimumeisen te toetsen op kostenoptimaliteit. Die toets zal ik uitvoeren in 2018.

Mocht deze toets daartoe aanleiding geven dan zal ik in overleg met de

marktpartijen een tussentijdse aanscherping overwegen.

12. De leden van de PvdA-fractie vragen of ze mij kunnen blijven houden

aan de doelstelling om in 2020 slechts bijna-energieneutrale nieuwbouw

toe te staan? Daarnaast vragen zij mij aan te geven welke extra inspan-

ning er nodig is vanuit de markt en de overheid om de daarvoor benodig-

de innovatie daadwerkelijk te realiseren?

In het licht van de implementatie van de Europese EPBD-richtlijn kunt u me

inderdaad blijven houden aan de doelstelling om vanaf 2020 uitsluitend bijna-

energieneutrale nieuwbouw toe te staan. Overigens is dit ook verwoord in het

Energieakkoord. De inspanningen die ik daartoe samen met de betrokken partijen

onderneem, zal ik nader toelichten in de brief aan Uw Kamer die ik voor het

zomerreces verzend.

13. Ten slotte vragen de leden van de PvdA-fractie hoe we er voor kunnen

zorgen dat de gehele bouwsector sneller gaat innoveren en dat daarmee

de duurzaamheidsdoelstellingen die we vanuit de Europese Unie en het

energieakkoord hebben omarmd, kunnen waarmaken?

Er gebeurt momenteel veel op het gebied van innovatie in de bouw gericht op

energiebesparing en duurzaamheid. Er worden in hoog tempo energieneutrale

gebouwen gerealiseerd met diverse innovatieve technieken. Ook bij de renovatie

van bestaande gebouwen gaan de ontwikkelingen snel (zoals de

Stroomversnelling). De afspraken in het Energieakkoord dragen hier sterk aan bij,

maar ook de ambities van individuele gemeenten en provincies en de partijen in

de markt. Ook heeft het innovatieprogramma Energiesprong veel bijgedragen aan

een versnelling van een innovatieve aanpak voor vergaande verduurzaming. Hier

is mede de Stroomversnelling op gebaseerd. Bovendien heeft de TKI EnerGO

(onderdeel van de Topsector Energie) een stevig programma om vrijwel marktrijpe

innovatie voor de gebouwde omgeving verder te helpen.

Op basis van deze ontwikkelingen verwacht ik dat bijna energieneutrale

nieuwbouw vanaf 2020 goed te realiseren is.

Aanbieding drie rapporten in het kader van kwaliteitsborging in de bouw

14. De leden van de SP-fractie willen graag van alle drie de rapporten af-

zonderlijk weten wat er tot nu toe mee is gedaan, omdat de rapporten

dateren uit augustus 2014. Ten aanzien van het rapport Onderzoek alter-

natieven voor financiering omgevingsvergunningen en toezicht, activiteit

bouwen willen de leden van de SP-fractie weten met welke betrokkenen

is gesproken en wat de resultaten zijn. Verder willen deze leden weten in

hoeverre de rapporten nog van toepassing zijn aangezien de regering na

het verschijnen van de rapporten het wetsvoorstel heeft veranderd.

Over de inhoud van het rapport Onderzoek alternatieven voor financiering

omgevingsvergunningen en toezicht, activiteit bouwen is onder andere gesproken

met vertegenwoordigers van verschillende departementen, met

vertegenwoordigers van gemeenten en met vertegenwoordigers van consumenten

en van partijen uit de bouwsector. Uit die overleggen kwam naar voren dat het

verstandig zou zijn om de uitkomsten af te wachten van het advies aan de VNG

over de nieuwe vormgeving van de gemeentelijke financiën door de commissie

Financiële ruimte voor gemeenten. Het advies van deze commissie is 3 juni jl.

gepresenteerd en er zal nader worden bezien wat de betekenis hiervan is voor het

legesstelsel in algemene zin en voor heffing van bouwleges in het bijzonder. Ik ben

nog niet zover dat ik een voorkeur heb voor concrete alternatieven zoals

voorgesteld in het door de betreffende leden aangehaalde rapport. In mijn

antwoord op vraag 5 ga ik nader in op mijn huidige standpunt inzake leges.

Datum

19 juni 2015

Kenmerk

2015-0000311483

Het rapport Informatiebehoefte toezicht bestaande bouwwerken wordt gebruikt

om te bepalen welke gegevens en bescheiden deel uitmaken van het

opleverdossier dat bij de gereedmelding aan de gemeente wordt overgedragen.

Het rapport Versterking positie van de bouwconsument - de mogelijkheden van

benchmarking wordt gebruikt om samen met vertegenwoordigers van

bouwconsumenten te bekijken wat waardevolle informatieverstrekking van de

bouwende partijen aan de consument is en hoe vervolgens de

informatieverstrekking kan worden bevorderd.

Alle drie de rapporten worden gebruikt voor de verdere uitwerking van het

wetsvoorstel. Het feit dat het wetsvoorstel na het uitkomen van de rapporten nog

is bijgesteld heeft geen invloed op de toepassing (bruikbaarheid) van de rapporten

aangezien de aspecten die in de rapporten worden besproken grotendeels in

lagere wetgeving (bij AMvB) worden uitgewerkt. Te zijner tijd zal het resultaat van

die uitwerking aan uw Kamer worden toegezonden.

15. De leden van de SP-fractie vragen naar de kosten van de drie in okto-

ber 2014 aangeboden rapporten en naar een overzicht van alle tot nu toe

uitgevoerde rapporten en externe adviezen met de kosten per advies.

Hieronder vindt u het gevraagde overzicht, inclusief de kosten van de drie

in oktober 2014 aangeboden rapporten.

Uitvoerder Titel Opdrachtsom /

bijdrage

Commissie

Fundamentele

Verkenning Bouw

(Commissie Dekker),

mei 2008

Privaat wat kan, publiek wat

moet, Vertrouwen en

Verantwoordelijkheid in het

Bouwproces

260.957,00

Opdrachtgever:

ministerie van EZ.

Crisislab, juni 2012 Risicoaansprakelijkheid als

vervanging van

overheidstoezicht in de bouw?

29.452,20

SBK, juli 2012 De markt als toezichthouder 59.976,00

Spekking, augustus

2012

Motieven van marktpartijen

voor de toepassing van een

privaat stelsel in het

bouwtoezicht

38.556,00

IBR, februari 2013 Naar een andere verdeling van

verantwoordelijkheid in de bouw

48.450,00

Vereniging Bouw- en

Woningtoezicht

Nederland (VBWTN),

maart 2013

Privaat wat moet, publiek wat

onvermijdelijk is

7.600,00

Actieteam Bouw, juli

2013

Actieagenda Bouw - Routekaart

naar private kwaliteitsborging

Betaald door

bouwsector, niet

door ministerie van

BZK

Brink groep, juni 2013 Quick Scan Autoriteit private

kwaliteitsborging

47.786,09

SEO september 2013 Positie bouwconsument 29.977,75

Ecorys, september 2013 MKBA privatisering

kwaliteitsborging in de bouw

73.174,75

ERB, TNO, Rigo,

november 2013

Erkende technische

oplossingen: deemed to satify /

tot nut en genoegen van de

29.948,49

gebruiker

Economisch Instituut

voor de Bouw, maart

2014

Eindgebruiker en opdrachtgever

in de bouw: lessen uit het

buitenland

36.043,48

Ecorys, Senze, augustus

2014

Onderzoek alternatieve voor

financiering

omgevingsvergunningen en

toezicht, activiteit bouwen

101.991,40

Ligthart Advies, Onderzoek naar de toepassing

van Erkende Technische

Oplossingen in instrumenten

voor kwaliteitsborging

28.580,20

Ligthart Advies,

augustus 2014

Informatiebehoefte toezicht

bestaande bouwwerken

29.572,40

TU Delft, september

2014

Versterking positie van de

bouwconsument, de

mogelijkheden van

benchmarking

23.595,00

VACpunt Wonen,

Nederlandse Woonbond

en Ieder(in), oktober

2014

De gebruiker aan het stuur 75.000,00

Ekelmans en Meijer

advocaten, april 2015

Advies verplichte verzekering 14.186,89

IBR, april 2015 Beschouwing over advies

verplichte verzekering

907,50

Overzicht en kosten van uitgebrachte rapporten en uitgevoerde adviezen

wetsvoorstel kwaliteitsborging voor het bouwen

16. De leden van de SP-fractie vragen of ik kies voor een centrale digitale

database of niet?

Op dit moment overleg ik nog met de betrokken partijen over de vraag hoe de

informatiebehoefte voor bestaande bouwwerken het beste kan worden

georganiseerd. Het is nu nog te vroeg om u nadere informatie te geven. Ik wil

mijn voorstel in hoofdlijnen hiervoor tegelijk met het wetsvoorstel

kwaliteitsborging voor het bouwen aan u voorleggen. Ik verwacht dat eind 2015 te

kunnen doen.

17. De leden van de SP-fractie vragen ten aanzien van de servicefunctie

van de gemeente voor haar inwoners, hoe derden informatie kunnen krij-

gen over bouwwerken die nu nog wel openbaar te vinden is en wat de

gevolgen zijn voor gemeenten en voor derden? Ook vragen de leden naar

de beschikbaarheid van informatie voor hulpdiensten en hoe ik de veilig-

heid en gezondheid kan garanderen in vergelijking met het huidige sys-

teem. De leden vragen hoe dit gebrek aan informatie voor brandweer,

politie en eventueel andere hulpdiensten wordt opgelost. Tot slot vragen

de leden welke conclusies en adviezen uit het voornoemde rapport wor-

den gedeeld en opgevolgd en waarom.

Ook deze vragen kan ik nu nog niet volledig beantwoorden. Deze vragen kunnen

eveneens aan de orde komen nadat ik mijn voorstel in hoofdlijnen over

informatiebehoefte bestaande bouw aan u heb voorgelegd. Wel wil ik u er op

wijzen dat de huidige vergunningstelsels rondom brandveilig gebruik, ruimtelijke

ordening en welstand blijven bestaan. Een deel van de door de SP-fractie

genoemde informatie zal net als nu via de aanvraag omgevingsvergunning ter

beschikking komen aan het bevoegd gezag.

18. De leden van de CDA-fractie menen dat er veel voor te zeggen is dat

voor de dekking van kosten die ontstaan door inefficiënt werken door

gemeenten uit de algemene middelen van gemeenten moet worden geput

en vragen mijn visie in deze.

Als er inefficiënt wordt gewerkt is het aan de gemeenteraad om hierop toe te zien

en op te treden.

19. De leden van de PVV-fractie vragen of ik bereid ben de uniforme re-

kenmethode van de VNG dwingend op te leggen en zo nee, waarom niet.

Gezien het grote belang dat het kabinet hecht aan verdergaande transparantie op

dit punt werkt de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties samen

met VNG en IPO aan nieuwe bepalingen in het Besluit Begroting en

Verantwoording (BBV) over de wijze waarop de tarieven voor de leges dienen te

worden onderbouwd, in het bijzonder ten aanzien van de toerekening van

overheadkosten. De aanbevelingen van de commissie BBV zijn nagenoeg

uitgewerkt en worden de komende periode door het Ministerie van BZK in concrete

wijzigingsvoorstellen vertaald. Rekening houdend met de reguliere procedures die

daarvoor gelden, zal inwerkingtreding naar verwachting in 2017 plaatsvinden.

20. De leden van de D66-fractie vragen of de brandweer intensief betrok-

ken zal worden bij gemiddeld risico gebouwen en wat de overwegingen

daarbij zijn. Verder vragen deze leden of het vrijwillige advies van de

brandweer niet in een verplicht advies zou moeten worden omgezet. Ten-

slotte vragen deze leden of het wetsvoorstel gaat regelen dat de brand-

weer zoveel mogelijk al bij de initiatieffase wordt betrokken.

Op grond van artikel 3, eerste lid, onder a, van de Wet op de veiligheidsregios

(Wvr) is het college van burgemeester en wethouders verantwoordelijk voor de

brandweerzorg. Het bestuur van de veiligheidsregio is bevoegd om het college te

adviseren over de brandweerzorg. Ik zie geen reden om deze verdeling van

bevoegdheden en taken te wijzigen. In dat geval dient een afweging van belangen

plaats te vinden en daarvoor is in mijn ogen het college van burgemeester en

wethouders het juiste orgaan.

Een tijdige betrokkenheid van de brandweer ook bij de gemiddeld risico gebouwen

vind ik wenselijk, voor dat deel van deze categorie bouwwerken waar

brandveiligheidsaspecten dit rechtvaardigen. Mede om die reden blijft het huidige

stelsel van de melding- en vergunningplicht brandveilig gebruik dan ook in stand.

Als uitvloeisel van overleg met vertegenwoordigers van de brandweer zal ik nader

uitwerken om welke bouwwerken binnen deze categorie het in aanvulling hierop

gaat daar waar het het bouwen betreft. Vanuit de eigen verantwoordelijkheid voor

brandveiligheid zie ik het als de verantwoordelijkheid van de initiatiefnemer om te

komen tot een brandveilig gebouw. Het is aan de initiatiefnemer om samen te

met de brandweer te bepalen hoe de betrokkenheid van de brandweer hierbij

het beste vorm kan worden gegeven. De betrokkenheid is naar mijn mening mede

afhankelijk van de concrete brandveiligheidsaspecten van het betreffende

bouwwerk. Omdat dit vraagt om maatwerk, kies ik voor het geven van ruimte

voor onderlinge afspraken boven het stellen van algemene regels.

Pagina 12 van 12

paginas (inclusief voorblad)

Datum

19 juni 2015

Kenmerk

2015-0000311483

Overig

21. De leden van de PvdA-fractie hebben begrepen dat er een wijziging op

handen is van het bouwbesluit die gaat over de Nederlandse Norm-

normeringen (NEN-normeringen). De juridisch-technische commissie

(JTC) van het Overlegplatform Bouwregelgeving (OPB) is daar erg kri-

tisch op geweest. De JTC is van mening dat sommige NEN-normen niet

voldoende zijn om aan de Europese eisen te voldoen. Zij vragen mij toe-

lichting te geven waar de kritiek van de JTC zich op toespitst en hoe

daarnaar wordt gehandeld?

Deze vraag wordt door mij niet herkend. Voor zover mij bekend, is er geen kritiek

van de JTC over de NEN-normen in het Bouwbesluit in relatie tot Europese eisen.

22. De leden van de PvdA-fractie stellen vragen over de toepassing van

grote betonnen stapelblokken en de regelgeving hoe hier mee om dient te

worden gegaan. Zij vragen of ik de wens deel om tot eenduidige toepas-

singscriteria en productspecifieke kwaliteitscriteria te komen inclusief

handhaving.

Van deze stapelblokken worden in het algemeen keerwanden gebouwd voor

opslagplaatsen. De constructieve veiligheidsvoorschriften van het Bouwbesluit

2012 zijn van toepassing op deze keerwanden. Naar mijn mening is er met het

Bouwbesluit 2012 voldoende regelgeving ter voorkoming van het bezwijken van

een keerwand. De naleving van de voorschriften is aan bouwers, opdrachtgevers

of eigenaren. Eenduidige toepassingscriteria en productspecifieke kwaliteitscriteria

kunnen zinvol zijn bij het aantonen dat voldaan wordt aan de voorschriften, maar

het opstellen hiervan zie ik als taak van de producenten van de stapelblokken of

de bouwers van de keerwanden.

Handhaving van de Bouwbesluitvoorschriften ligt bij het college van burgemeester

en wethouders van de betreffende gemeente. Dit college heeft beleidsvrijheid met

betrekking tot de uitvoering hiervan en legt hierover verantwoording af aan de

gemeenteraad. Ik heb hierbij geen rol.

Artikel delen