Menu

Filter op
content
PONT Omgeving

Wat als het verweerschrift niet tijdig is ingediend? + Gaat het bij de 10-dagentermijn om wanneer de rechter het heeft ontvangen of procespartijen?

Deze twee voor de praktijk erg interessante rechtsvragen zijn door de ABRvS beantwoord in de uitspraak van 17 april 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1630.

27 april 2024

Jurisprudentie – Samenvattingen

Appellant betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat hij zich in beroep onvoldoende heeft kunnen voorbereiden op de zitting.

Hij voert daartoe aan dat hij het verweerschrift van het college van 1 juli 2021 pas zes dagen voor de zitting van de rechtbank op 13 juli 2021 via de post heeft ontvangen omdat het verweerschrift niet ook aan hem is gestuurd.

Volgens appellant ontving de rechtbank dat verweerschrift per fax al op 2 juli 2021. Los daarvan had het college, dat over zijn (email)adres beschikt, het verweerschrift veel eerder aan hem bekend had kunnen maken door het op 1 juli 2021 ook aan hem te zenden.

Bij het vorenstaande is volgens appellant van belang dat het verweerschrift nieuwe stellingen en bijlagen bevatte die hij niet eerder had gezien. De rechtbank is daarom volgens appellant ten onrechte voorbijgegaan aan de overschrijding van de termijnen van artikel 8:42, eerste lid, en artikel 8:58, eerste lid, van de Awb.

Volgens appellant heeft hij op de zitting van de rechtbank op 13 juli 2021 in zijn pleitnota te kennen gegeven bezwaar te hebben tegen de late inbreng van het verweerschrift met nieuwe bijlagen. De rechtbank heeft hierin volgens appellant ten onrechte geen aanleiding gezien om met toepassing van artikel 8:64, eerste lid, van de Awb het onderzoek ter zitting te schorsen om appellant in de gelegenheid te stellen om schriftelijk op het verweerschrift te reageren.

Ook heeft de rechtbank volgens appellant ten onrechte geen aanleiding gezien om het verweerschrift omwille van de hiervoor genoemde redenen wegens schending van de goede procesorde buiten de beroepsprocedure te laten.

Appellant vindt onder meer steun in de uitspraken van de Afdeling van 16 januari 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:BY8547) en van 24 mei 2006 (ECLI:NL:RVS:2006:AX4384) en 23 juli 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:2722).

Op 2 juli 2021 is het verweerschrift van het college bij de rechtbank binnengekomen. De zitting in beroep heeft plaatsgevonden op 13 juli 2021. Dit betekent dat niet is voldaan aan de in artikel 8:42, eerste lid, van de Awb gestelde termijn. Het verweerschrift is immers niet binnen vier weken na ontvangst van de beroepsgronden bij de rechtbank binnengekomen. Aan deze termijnoverschrijding worden in de Awb echter geen consequenties verbonden. De rechtbank heeft in deze omstandigheid daarom geen aanleiding hoeven zien om het verweerschrift buiten beschouwing te laten wegens strijd met de goede procesorde.

De Afdeling stelt verder vast dat het verweerschrift wel binnen de in artikel 8:58, eerste lid, van de Awb gestelde termijn is ingediend. Het gaat bij deze termijn om het tijdstip dat het verweerschrift bij de rechtbank is binnengekomen en niet om het tijdstip dat appellant het verweerschrift heeft ontvangen. Hij betoogt daarom tevergeefs, onder verwijzing naar de uitspraken van de Afdeling van 16 januari 2013 en 24 mei 2006, dat niet is voldaan aan de in artikel 8:58, eerste lid, van de Awb gestelde termijn. Zelfs indien het verweerschrift van het college binnen de in artikel 8:58, eerste lid, van de Awb gestelde termijn bij de rechtbank is binnengekomen, kan de goede procesorde zich er alsnog tegen verzetten dat het verweerschrift bij de beoordeling van het bestreden besluit wordt betrokken.

Naar het oordeel van de Afdeling heeft de rechtbank geen aanleiding hoeven zien om het verweerschrift buiten beschouwing te laten wegens strijd met de goede procesorde.

Hierbij betrekt de Afdeling dat niet in geschil is dat appellant het verweerschrift van het college zes dagen voor de zitting heeft ontvangen en dat dit verweerschrift zes pagina’s telt en dus beperkt is van omvang.

Ook betrekt de Afdeling dat het college in het verweerschrift hoofdzakelijk dezelfde argumenten en omstandigheden noemt die het al eerder in de procedure naar voren heeft gebracht. Deze bijlagen betreffen de besluitenlijst van het college van 1 december 2020, een uittreksel van de Kamer van Koophandel van de maatschap appellant en vijf pagina’s aan korte e-mailberichten van de gemeentesecretaris aan een medewerker van de GGZ.

Het betoog van appellant dat het verweerschrift niet onverwijld aan hem is toegezonden kan hem, maakt het gelet op het vorenstaande niet anders.

Naar het oordeel van de Afdeling bestaat onder bovenstaande omstandigheden geen grond voor het oordeel dat appellant onvoldoende in staat is geweest om ter zitting adequaat op het verweerschrift en de daarbij behorende bijlagen te reageren. Het betoog faalt.

Artikel delen