Menu

Filter op
content
PONT Omgeving

Uitspraak waarin toch aannemelijk is geacht dat bouwplan strijdig is met het Bouwbesluit

Bij de toetsing van een omgevingsvergunningaanvraag bouwen (artikel 2.1, lid 1, onder a jo. artikel 2.10 Wabo) geldt een aannemelijkheidstoets in het kader van de vraag of het bouwplan voldoet aan het Bouwbesluit. In de uitspraak ABRvS 13 maart 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1044 werd geoordeeld dat, anders dan het college heeft beoordeeld, wel aannemelijk is dat niet wordt voldaan aan artikel 2.54 van het Bouwbesluit 2012.

13 maart 2024

Jurisprudentie – Samenvattingen

Het aansturingsartikel 2.54 van het Bouwbesluit luidt:

"1. Een bestaand bouwwerk heeft zodanige beweegbare constructieonderdelen dat deze geen hinder veroorzaken bij het vluchten en bij het gebruik van een aangrenzende openbare ruimte.

2. Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van het voorschrift in deze paragraaf."

Artikel 2.55 van het Bouwbesluit luidt:

"Een beweegbaar constructieonderdeel dat zich in geopende stand kan bevinden boven een voor motorvoertuigen openstaande weg, ligt, gemeten vanaf de onderzijde van dat onderdeel, meer dan 4,2 m boven die weg."

7.5.    De Afdeling wijst erop dat het van toepassing zijnde wettelijke toetsingskader is neergelegd in artikel 2.10, lid 1, onder a Wabo. De toets die het college moet uitvoeren is een aannemelijkheidstoets. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in onder meer de uitspraak van 19 november 2014, ECLI:NL:RVS:2014:4197, komt het college bij de beantwoording van de vraag of op basis van de door de aanvrager overgelegde stukken aannemelijk is dat wordt voldaan aan de voorschriften van het Bouwbesluit beoordelingsruimte toe. Dit betekent dat niet hoeft te zijn aangetoond dat aan het Bouwbesluit wordt voldaan (vgl. ook de uitspraak van de Afdeling van 7 oktober 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2375, onder 10).

7.6.    De Afdeling stelt vast, onder verwijzing naar overweging 3, dat er een recht van uitweg rust op het perceel nummer 2722, waar de deuren van de schuur aan grenzen. Verder stelt de Afdeling aan de hand van de bij de aanvraag om omgevingsvergunning behorende bouwtekening vast dat de twee grote deuren van de schuur 1,30 m breed zijn en de kleine deur 0,86 m breed is. Alle deuren liggen op minder dan 4,2 m hoogte van de weg gemeten vanaf de onderkant van de deuren. De Afdeling stelt vast dat uit de aanvraag niet blijkt of de deuren naar binnen of naar buiten toe draaien. Op de zitting is toegelicht dat de deuren feitelijk naar buiten toe openen. Daarbij bewegen ze zich over het perceel nummer 2722, waar het recht van uitweg (mede) op gevestigd is. Tot slot stelt de Afdeling vast dat, blijkens de aangeleverde foto’s en Google Street View, er geen hek of bord staat bij de ingang naar het pad, dat ook de enige toegangsweg is naar de percelen van appellanten en de daarop aanwezige woning.

De Afdeling overweegt dat, gezien de aard en de inrichting van de schuur, het college er rekening mee moest houden dat de deuren naar alle waarschijnlijkheid naar buiten toe zouden draaien. Deze deuren van de schuur moeten worden gezien als beweegbare constructieonderdelen in de zin van artikel 2.55 van het Bouwbesluit.

Daarnaast overweegt de Afdeling dat het pad over het perceel nummer 2722, waar het recht van uitweg op rust, een "voor motorvoertuigen openstaande weg is" in de zin van artikel 2.55 van het Bouwbesluit. Duidelijk is dat dit pad bedoeld is om met de auto overheen te rijden, aangezien het recht van uitweg gevestigd is om voor de percelen nummers 2152 en 2153 en de daarop aanwezige woning een uitrit te garanderen. Het pad is immers de enige toegangsweg tot de percelen nummers 2152 en 2153 en de daarop aanwezige woning. Er is geen fysieke barrière voor betreding van het pad en ook geen aanduiding dat het pad eigen terrein is en niet betreden mag worden door een ieder. Het is te verwachten dat, naast appellanten zelf, ook bezorgers, bezoekers van appellanten en hulpdiensten gebruik zullen maken van het pad als (enige) toegang tot hun perceel en de daarop aanwezige woning. De schuur grenst dus aan de vluchtroute voor appellanten.

Gelet op het vorenstaande overweegt de Afdeling dat de deuren van de schuur zich op een hoogte van minder dan 4,2 m kunnen bewegen over een voor motorvoertuigen openstaande weg en daarbij hinder kunnen veroorzaken voor appellanten, en anderen, bij het vluchten over het pad en bij het gebruik van deze aangrenzende openbare ruimte. Het feit dat de deuren niet altijd openstaan doet hier niet aan af. Ook is het daarvoor niet van belang of de deuren feitelijk versmald zijn of slechts 90 graden kunnen opendraaien.

De Afdeling komt daarom tot het oordeel dat de rechtbank zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat het college het aannemelijk heeft mogen achten dat het bouwplan voldoet aan de eis gesteld in artikel 2.54 van het Bouwbesluit. Dit betekent dat de vergunning is verleend in strijd met artikel 2.10, lid 1, onder a Wabo.

Artikel delen