Menu

Filter op
content
PONT Omgeving

Uitspraak over slagen beroep op vertrouwensbeginsel: belang omwonenden weegde zwaarder, waardoor omgevingsvergunning geweigerd moest worden

Interessant in het kader van de toepassing van het vertrouwensbeginsel is de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 1 mei 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1840. Het ging hier om het besluit van 5 september 2019, waarbij aan appellant A en appellant B is geweigerd om een omgevingsvergunning te verlenen voor het plaatsen van een dakopbouw op de aanbouw van de woning op het perceel [locatie 1] te Haarlem.

4 mei 2024

Jurisprudentie – Samenvattingen

Aan de orde was of er een geslaagd beroep kon worden gedaan op het vertrouwensbeginsel en wat zwaarder weegt: het honoreren van het gewekte vertrouwen of de belangen van de omwonenden.

De rechtbank heeft onder verwijzing naar de uitspraken van de Afdeling van 29 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1694, en 30 mei 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BW6882, geoordeeld dat [appellant A] en [appellant B] de gerechtvaardigde verwachting hadden dat het college de vergunning zou verlenen. De rechtbank verwijst daarbij naar de e-mail van 10 juni 2020 en de in het besluit op bezwaar van 23 juni 2020 verleende omgevingsvergunning. Tussen partijen is niet in geschil dat [appellant A] en [appellant B] de gerechtvaardigde verwachting hadden dat het college de vergunning zou verlenen.

De rechtbank heeft vervolgens geoordeeld dat zwaarder wegende belangen aan het honoreren van de gerechtvaardigde verwachtingen van [appellant A] en [appellant B] in de weg staan. Die belangen zijn gelegen in de belangen van omwonenden, in het bijzonder [omwonende A] en [omwonende B]. Door de dakopbouw wordt hun woon- en leefklimaat in onevenredige mate nadelig beïnvloed. Dit oordeel bestrijden [appellant A] en [appellant B] in hoger beroep wel.

[appellant A] en [appellant B] betogen namelijk dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat er zwaarder wegende belangen aan het honoreren van hun gerechtvaardigde verwachtingen in de weg staan. Volgens [appellant A] en [appellant B] worden de belangen van [omwonende A] en [omwonende B] door hun bouwplan niet onevenredig beïnvloed. Zij stellen dat door de geringe omvang van het plan, van een vermindering van privacy en lichtinval geen sprake is.

In het besluit om niet af te wijken van het bestemmingsplan heeft het college het negatieve stedenbouwkundige advies betrokken en de conclusie daarin over de aantasting van het woon- en leefklimaat van de bewoners aan de [locatie 2 en 3]. Het college heeft de belangen van omwonenden dus zwaarder laten wegen dan de belangen van [appellant A] en [appellant B], die de dakopbouw willen aanbrengen ter vergroting van hun woongenot.

Dat sprake is van gerechtvaardigde verwachtingen betekent niet dat daaraan altijd moet worden voldaan. Andere belangen, zoals het algemeen belang of de belangen van derden, kunnen zwaarder wegen. Bij deze belangenafweging kan ook een rol spelen of betrokkene op basis van de gewekte verwachtingen handelingen heeft verricht of nagelaten als gevolg waarvan diegene schade heeft geleden of nadeel heeft ondervonden. Wanneer er andere belangen in de weg staan aan honorering van het gewekte vertrouwen kan voor het bestuursorgaan de verplichting ontstaan om de geleden schade te vergoeden als onderdeel van de besluitvorming.

Het college was bevoegd om de omgevingsvergunning te verlenen door toepassing te geven aan artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2°, van de Wabo gelezen in samenhang met artikel 4, aanhef en onderdeel 4, van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht. Het college heeft beleidsruimte bij de beslissing om al dan niet toepassing te geven aan de hem toegekende bevoegdheid om in afwijking van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning te verlenen en het moet de betrokken belangen afwegen. De bestuursrechter beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het besluit onevenredig zijn in verhouding tot de met dat besluit te dienen doelen.

Het voorziene bouwplan is 2,3 m hoger dan op grond van het bestemmingsplan is toegestaan. Anders dan [appellant A] en [appellant B] stellen, is die afwijking niet gering. Gelet op de korte afstand van het bouwplan tot de woningen aan de [locatie 2 en 3] en de beperkte diepte van de achtertuinen, heeft de rechtbank terecht het standpunt van het college gevolgd dat de dakopbouw leidt tot een zo nadelige invloed op het woon- en leefklimaat van omwonenden dat de omgevingsvergunning mocht worden geweigerd. De Afdeling ziet daarom in wat [appellant A] en [appellant B] hebben aangevoerd geen grond voor het oordeel dat het college de omgevingsvergunning moest verlenen in verband met een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel.

De Afdeling is met de rechtbank van oordeel dat het college de belangen van de omwonenden zwaarder mocht laten wegen dan het belang van [appellant A] en [appellant B] bij honorering van het gewekte vertrouwen. Dat laat onverlet dat het college, gelet op de door [appellant A] en [appellant B] gestelde omstandigheden, verplicht was om te onderzoeken of er aanleiding bestond mogelijke schade te vergoeden om daarmee de nadelige gevolgen voor [appellant A] en [appellant B] te beperken.

Gisteren is door de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State een conclusie gevraagd aan staatsraad advocaat-generaal Snijders. Ze wil van de staatsraad advocaat-generaal weten welke gevolgen een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel kan hebben.

https://www.raadvanstate.nl/actueel/nieuws/april/conclusie-vragen-vertrouwensbeginsel/

Het gaat dan specifiek om gevallen waarin het bestuursorgaan ondanks het gewekte vertrouwen aan andere, zwaarder wegende belangen voorrang geeft en er voor het bestuursorgaan een verplichting kan ontstaan om schade te vergoeden aan degene bij wie het vertrouwen is gewekt (een geval dus zoals in deze uitspraak ook aan de orde was).

Het is niet de eerste keer dat de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak een conclusie aan de staatsraad advocaat-generaal vraagt over het vertrouwensbeginsel. Een eerdere conclusie leidde in mei 2019 tot een uitspraak over het vertrouwensbeginsel in het omgevingsrecht. In deze uitspraak is een stappenplan uiteengezet.

Stap 1. is dat er een toezegging moet zijn gedaan. In stap 2. komt de vraag aan de orde of de toezegging kan worden toegerekend aan bestuursorgaan en in de stap 3. gaat het om de gevolgen van een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel. Over de derde stap vraagt de voorzitter van de ABRvS nu een conclusie aan de staatsraad advocaat-generaal ten behoeve van de rechtsontwikkeling.

De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak vraagt staatsraad advocaat-generaal Snijders in zijn conclusie in te gaan op:

  • De mogelijke normatieve grondslagen voor vergoeding van schade;

  • de wijze waarop de omvang van deze schade moet worden bepaald;

  • de wijze waarop de vergoedbaarheid van deze schade moet worden bepaald en welke normatieve afwegingen en gezichtspunten daarbij een rol kunnen spelen.

Artikel delen