Menu

Filter op
content
PONT Omgeving

Rechtbank oordeelt over handhaving omgevingsvergunning milieu onder de Wabo en de Omgevingswet

In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op een verzoek om een voorlopige voorziening tot schorsing van een last onder dwangsom d.d. 21 december 2023. Verzoekster heeft een bedrijf waarbinnen bepaalde afvalstoffen worden ingenomen en bewerkt. De inrichting omvat een IPPC installatie (de tijdelijke opslag van gevaarlijke afvalstoffen). Voor deze inrichting is een revisievergunning verleend in 2010, welke is gewijzigd in omgevingsvergunningen van 2014 en 2018. De last is opgelegd omdat in strijd met de voorschriften van de vergunning afvalstoffen zouden zijn gestort en opgeslagen.

Anneke Franken 14 april 2024

Jurisprudentie – Samenvattingen

De rechtbank is van oordeel dat het college deze last onder dwangsom mocht opleggen. De last onder dwangsom is op 21 december 2023 opgelegd voor een overtreding die vóór dat tijdstip is begaan. Daarom blijft op grond van artikel 4.23 lid 1 Invoeringswet Omgevingswet het oude recht van toepassing tot het tijdstip waarop de last volledig is uitgevoerd, de dwangsom volledig is verbeurd en betaald, of de last is opgeheven.

De voorzieningenrechter wijst er ten overvloede op dat de last niet alleen ziet op het beëindigen van de overtreding maar ook op het beëindigd te houden van de overtreding. Woorden van deze strekking staan in heel veel besluiten waarin een last onder dwangsom is opgelegd. Bij een letterlijke uitleg van artikel 4.23 van de Invoeringswet Omgevingswet heeft dit tot gevolg dat het bedrijf zich gedurende onbepaalde tijd zowel zou moeten houden aan de Wabo als aan de Omgevingswet. Ook al is de last uitgevoerd, de last kan herleven als het bedrijf wederom een overtreding pleegt, bijvoorbeeld door een autoband op te slaan, en de overtreding niet beëindigd houdt. Bij een minder strikte uitleg van artikel 4.23 van de Invoeringswet Omgevingswet, is het oude recht niet meer van toepassing als de last eenmaal is uitgevoerd en zal het college een nieuwe last moeten opleggen op grond van de Omgevingswet als een nieuwe overtreding wordt geconstateerd, aldus de Voorzieningenrechter. Als gevolg van de redactie van artikel 4.23 van de Invoeringswet Omgevingswet is volgens de voorzieningenrechter onduidelijk welk recht van toepassing is. De voorzieningenrechter maakt op dit moment geen keuze omdat in geschil is of de last is uitgevoerd. Bovendien leent deze vraag zich niet voor beantwoording in een uitspraak op een verzoek om voorlopige voorziening.

De voorzieningenrechter is van oordeel dat de uitleg van het college strookt met voorschrift 4.1.2 van de omgevingsvergunning uit 2014. Deze omgevingsvergunning is onherroepelijk. Hieraan heeft verzoekster zich dus, zowel onder de werking van de Wabo als onder de werking van de Omgevingswet, te houden. De vergunde IPPC activiteit is genoemd als milieubelastende activiteit in artikel 3.78, eerste lid onder c van het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal). De niet-IPPC activiteiten hangen dermate samen met de IPPC activiteit dat zij zijn aan te merken als andere milieubelastende activiteiten die worden verricht op dezelfde locatie die dat exploiteren functioneel ondersteunen (artikel 3.78, tweede lid van het Bal). Deze aangewezen milieubelastende activiteiten zijn vergunningplichtig op grond van artikel 5.1, tweede lid van de Omgevingswet. De in het verleden verleende omgevingsvergunningen op grond van de Wabo van 2010, 2014 en 2018, inclusief de daaraan verbonden voorschriften, zijn sinds 1 januari 2024 omgevingsvergunningen voor een milieubelastende activiteit als bedoeld in artikel 5.1, tweede lid van de Omgevingswet. Dat betekent dat ook onder de Omgevingswet verzoekster alleen de, in voorschrift 1.1.1 van de omgevingsvergunning van 2018 vergunde, afvalstromen mag opslaan en dat verzoekster zich nog steeds moet houden aan het Acceptatie- en verwerkingsbeleid (A&V beleid) en aan voorschrift 4.1.2 van de omgevingsvergunning van 2014.

Het verzoek wordt afgewezen.

Artikel delen