Menu

Filter op
content
Omgevingsweb

Nevele-arrest en Delfzijl-uitspraak dwingen niet tot intrekking van onherroepelijk verleende omgevingsvergunning windpark (aldus Rechtbank Oost-Brabant)

De Rechtbank Oost-Brabant oordeelt in haar tussenuitspraak van 20 oktober 2023 (ECLI:NL:RBOBR:2023:5049) dat, anders dan de Rechtbank Midden-Nederland in haar uitspraak van 17 februari 2023 (ECLI:NL:RBMNE:2023:627), het zogenoemde Nevele-arrest (van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 25 juni 2020, ECLI:EU:2020:503) en de daarop gebaseerde Delfzijl-uitspraak van de Afdeling van 30 juni 2001 (ECLI:NL:RVS:2021:1395) geen aanleiding vormen om de onherroepelijk verleende omgevingsvergunning voor een inmiddels gerealiseerd windpark met drie windturbines in te trekken.

14 november 2023

Het college van Gedeputeerde Staten (“GS”) heeft het intrekkingsverzoek van enkele omwonenden in zoverre terecht afgewezen. De rechtbank overweegt dat uit de aangehaalde Afdelingsuitspraak weliswaar volgt dat voor de windturbinebepalingen uit het Activiteitenbesluit en de Activiteitenregeling in strijd met de zogeheten SMB-richtlijn (2001/42/EG) betreffende de beoordeling van de gevolgen voor het milieu geen plan-MER is uitgevoerd en deze bepalingen in zoverre buiten toepassing moeten worden gelaten, maar dat zij in haar uitspraak van 11 juli 2022 (ECLI:NL:RBOBR:2022:2833) heeft overwogen dat het Unierecht niet dwingt tot intrekking van een omgevingsvergunning. Volgens de rechtbank richt de in de SMB-richtlijn opgenomen verplichting om een strategische milieubeoordeling te maken zich enkel tot de kaderstellende normen voor windturbines in het Activiteitenbesluit en de Activiteitenregeling en niet tot een omgevingsvergunning als hier aan de orde. Verder kan naar het oordeel van de rechtbank aan het Nevele-arrest niet worden ontleend dat het Unierecht dwingt tot het intrekken van de omgevingsvergunning vanwege de gebrekkige toepassing van de SMB-richtlijn als het gaat om de geluidnormen voor windturbines in het Activiteitenbesluit en de Activiteitenregeling.

De rechtbank begrijpt de aan het intrekkingsverzoek ten grondslag gelegde vrees van appellanten voor geluidhinder als gevolg van het in werking zijn van de windturbines zo, dat de in het inpassingsplan (dat voorziet in de planologische inpassing van het windpark) opgenomen geluidgrenswaarden slechts bescherming bieden in de vorm van een langtijd gemiddelde beoordelingsniveau (geluid dat over een langere periode wordt beoordeeld), maar geen toereikende bescherming bieden tegen geluid op momenten van de dag dat de wieken van de windturbines korte tijd door harde wind intensief draaien. Om die reden gaat de rechtbank na of om die reden aanleiding bestond om de vergunning in te trekken op grond van art. 2.33, eerste lid en onder d, Wabo. Ingevolge dit artikel trekt het bevoegd gezag de vergunning voor de inrichting in, voor zover deze ontoelaatbaar nadelige gevolgen voor het milieu veroorzaakt en toepassing van art. 2.31 Wabo daarvoor redelijkerwijs geen oplossing biedt. Volgens vaste Afdelingsrechtspraak (vgl. de uitspraak van 19 september 2012, ECLI:NL:RVS:BX7699) moeten de door die vergunning toegestane milieugevolgen in dat verband dermate ernstig zijn, dat zij niet slechts als ongewenst, maar zonder meer als ontoelaatbaar kunnen worden aangemerkt. Daarbij komt aan GS een zekere beoordelingsvrijheid toe, die haar begrenzing onder meer vindt in hetgeen uit de meest recente algemeen aanvaarde milieutechnische inzichten voortvloeit (vgl. de Afdelingsuitspraak van 20 april 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BQ1906). De rechtbank overweegt dat, om te kunnen beoordelen of milieugevolgen ontoelaatbaar zijn, GS eerst volledig inzicht moeten hebben in de milieugevolgen van de windturbines voor de omgeving. Nu GS ter zitting hebben erkend dat de geluidnormen in het inpassingsplan geen bescherming bieden tegen tijdelijke piekbelasting van de windturbines, hebben GS zich naar het oordeel van de rechtbank ten onrechte geen oordeel gevormd over de mogelijke gevolgen hiervan voor omwonenden, laat staan of deze gevolgen ontoelaatbaar zijn. Via toepassing van de bestuurlijke lus (art. 8:51b, eerste lid, Awb) biedt de rechtbank GS de mogelijkheid om dit zorgvuldigheidsgebrek te herstellen door alsnog meer inzicht te vergaren in de daadwerkelijke geluidsbelasting van de windturbines. Nu de windturbines inmiddels gerealiseerd en in werking zijn, kunnen GS dat volgens de Afdeling doen door het uitvoeren van een onderzoek met daadwerkelijke metingen ter plaatse van de woningen van appellanten.

Artikel delen