Menu

Filter op
content
PONT Omgeving

Jarenlange leegstand van stallen op zichzelf niet doorslaggevend voor de vraag of de veehouder een milieumelding had moeten doen omdat de inrichting is beëindigd.

Gisteren deed de Afdeling een verhelderende uitspraak over een kwestie die onder de Wabo en de Wm met enige regelmaat speelde: zijn bepaalde bedrijfsactiviteiten (duurzaam) beëindigd en had de drijver van de inrichting dit daarom bij het bevoegd gezag moeten melden? Anders dan bij inrichtingen waarvoor een omgevingsvergunning ‘milieu’ is verleend, kon een ‘geldende’ milieumelding niet worden ingetrokken. Daarom was de route een handhavingsbesluit vanwege het in strijd met artikel 1.10 Abm niet melden van de verandering van de inrichting.

14 april 2024

Jurisprudentie – Samenvattingen



In de uitspraak van gisteren ging het om zo’n handhavingskwestie gericht tegen een varkenshouderij (ABRvS 10 april 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1364). Dit geschil ging formeel van start met een handhavingsverzoek op grond van de stelling dat de veehouder had moeten melden dat de in 2009 vergunde stal 5 nooit is gerealiseerd en dat in de andere stallen geen dieren meer werden gehouden, waardoor het aantal varkens in de varkenshouderij is teruggebracht tot nul.

Anders dan de rechtbank komt de Afdeling tot de conclusie dat de veehouder niet in strijd met de meldplicht heeft gehandeld. Het enkele feit dat de stallen van de varkenshouderij enige jaren leeg hebben gestaan en de in 2009 vergunde stal 5 nooit gerealiseerd is, is daarvoor niet voldoende. Van belang zijn de specifieke omstandigheden van het geval. Daaruit blijkt dat de veehouder niet de intentie had om het bedrijf te beëindigen:
·        In 2013 is een vergunning krachtens de Nbw 1998 aangevraagd voor uitbreiding van het bedrijf;
·        Onverwijld daarna is een omgevingsvergunning ‘milieu’ aangevraagd voor die uitbreiding, die overigens pas gisteren onherroepelijk werd als gevolg van een andere uitspraak van de Afdeling (ECLI:NL:RVS:2024:1364);
·        Gedurende de looptijd van die aanvraag heeft de veehouder een tijd minder varkens gehouden vanwege deelname aan de zogenaamde ‘stoppersregeling’. In die regeling was echter uitdrukkelijk de mogelijkheid van doorstarten opgenomen (zoals hier is gebeurd).

Onder de streep is de afwijzing van het handhavingsverzoek dus terecht, zij het om een andere reden dan B&W en de rechtbank meenden (te weten concreet zicht op legalisatie respectievelijk onevenredigheid van handhavend optreden)

AKD

Artikel delen