Menu

Filter op
content
PONT Omgeving

Handhavingsbesluit t.a.v. illegaal parkeerterrein niet onevenredig vanwege noodzaak om te parkeren i.v.m. verkeers-veiligheid

Een vermeldenswaardige uitspraak van de rechtbank Den Haag (18 maart, ECLI:NL:RBDHA:2024:3549) over de toepassing van de Harderwijk-jurisprudentie inzake de evenredigheid i.v.m. een opgelegde last onder dwangsom inzake een het bestemmingsplan strijdige parkeerplaats. Volgens eiseres zou handhavend optreden in dit geval onevenredig zijn omdat door het wegvallen van de parkeermogelijkheid mogelijk sprake zal zijn van een toename van de parkeerproblematiek en grotere risico’s voor de verkeersveiligheid. De rechtbank volgde dit betoog echter niet.

23 maart 2024

Jurisprudentie – Samenvattingen

Eiseres is eigenaar van het perceel tegenover de [adres] in [plaats 2] (het perceel). Zij verhuurt het perceel aan derde-partij, die het perceel gebruikt als parkeerterrein voor haar werknemers, voor de werknemers van leveranciers, bouwbedrijven en installateurs. Het perceel ligt naast het reguliere parkeerterrein van derde-partij. Op 22 juni 2017 is een omgevingsvergunning verleend voor het tijdelijk en wel tot 1 december 2018 vergroten van het parkeerterrein van derde-partij op het perceel. Deze vergunning is destijds verleend, omdat in verband met bouwwerkzaamheden voor de realisatie van een kelder op het tegenovergelegen terrein van derde-partij een aantal parkeerplaatsen kwam te vervallen. Om dit tekort op te vangen en hiermee parkeeroverlast in de directe omgeving en op de 's-Gravenweg te voorkomen, is een tijdelijke parkeervoorziening verleend. De kelder is reeds geruime tijd in gebruik. Verweerder heeft op 21 juli 2020 en 30 juni 2021 controles uitgevoerd op het perceel. Bij deze controles heeft verweerder geconstateerd dat het perceel nog steeds in gebruik is als parkeerterrein. Dit is volgens verweerder in strijd met het bestemmingsplan. Bij besluit van 20 oktober 2021 heeft verweerder eiseres een last onder dwangsom opgelegd om de overtreding uiterlijk 2 december 2021 te beëindigen en beëindigd te houden. Derde-partij heeft op 18 februari 2022 een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning om het gebruik van het perceel als parkeerterrein te legaliseren. Verweerder heeft de rechtbank op 18 januari 2024 laten weten dat er nog geen besluit is genomen op de genoemde aanvraag.

In de uitspraak van 2 februari 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:285, de zogenoemde 'Harderwijk-uitspraak') heeft de Afdeling overwogen dat als de beroepsgronden daartoe aanleiding geven, de bestuursrechter de (uitkomst van de) belangenafweging die ten grondslag ligt aan besluiten zal toetsen aan de norm die is neergelegd in artikel 3:4, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht. De bestuursrechter zal daarbij niet langer het willekeurcriterium vooropstellen. De toetsing aan het evenredigheidsbeginsel is afhankelijk van een veelheid van factoren en verschilt daarom van geval tot geval. Geschiktheid, noodzakelijkheid en evenwichtigheid spelen daarbij een rol, maar de toetsing daaraan zal niet in alle gevallen op dezelfde wijze (kunnen) plaatsvinden. Zo maakt het verschil of het gaat om een algemeen verbindend voorschrift, een ander besluit van algemene strekking of een beschikking en ook of het gaat om een belastend besluit, een begunstigend besluit of een besluit met een hybride karakter. De intensiteit van de toetsing aan het evenredigheidsbeginsel wordt bepaald door onder meer de aard en de mate van de beleidsruimte van het bestuursorgaan, de aard en het gewicht van de met het besluit te dienen doelen en de aard van de betrokken belangen en de mate waarin deze door het besluit worden geraakt. Naarmate die belangen zwaarder wegen, de nadelige gevolgen van het besluit ernstiger zijn of het besluit een grotere inbreuk maakt op fundamentele rechten, zal de toetsing intensiever zijn.

Eiseres en derde-partij stellen dat verweerder in redelijkheid het belang van het handhaven van de planregels niet heeft mogen laten prevaleren boven het belang van derde-partij bij voldoende parkeergelegenheid en het belang om de verkeersveiligheid te waarborgen. Zij stellen daarmee dat de belangenafweging om niet van handhaving af te zien onevenwichtig is. Zij betogen dat derde-partij een groot bedrijfseconomisch belang heeft om voldoende parkeerplaatsen te hebben voor haar werknemers en bezoekers en dat derde-partij een groot deel van haar personeel kwijtraakt doordat er onvoldoende parkeerplaatsen zijn op haar terrein. Verder zal het wegvallen van onderhavig parkeerterrein leiden tot een groot parkeerprobleem en parkeeroverlast op de openbare weg, waardoor de verkeersveiligheid op de ’s-Gravenweg verder ernstig zal verslechteren. Eiseres en derde-partij verwijzen ter onderbouwing van dit standpunt naar een schriftelijke toelichting op het parkeerbeleid van derde-partij van 17 mei 2022 en een verkeersrapport van HGCA d.d. 17 juni 2022. Ook dient volgens eiseres te worden meegewogen dat de inbreuk op landschappelijke waarden ten gevolge van het bouwplan gering is. Zij verwijst daarbij tevens naar de ruimtelijke onderbouwing van 18 februari 2022.

Hoewel uit de door eiseres en derde-partij ingebrachte informatie kan worden afgeleid dat er bij het wegvallen van de parkeermogelijkheid mogelijk sprake zal zijn van een toename van de parkeerproblematiek en grotere risico’s voor de verkeersveiligheid, ziet de rechtbank hierin geen reden om te oordelen dat die belangen, ten opzichte van de beginselplicht tot handhaving, zodanig zwaarwegend zijn dat verweerder handhaving had moeten afzien. De ruimtelijke afweging met betrekking tot het parkeerprobleem en de verkeersveiligheid en de mate van de inbreuk op landschappelijke waarden dient plaats te vinden bij de beoordeling van de aangevraagde omgevingsvergunning. Het voorgaande betekent dat bij het bestreden besluit gehandhaafde last onder dwangsom de rechterlijke toets kan doorstaan.

Artikel delen