Appellant en derde partij wonen naast elkaar op de begane grond van een appartementengebouw. Derde partij heeft in de tuin bij haar appartement een erfafscheiding in de vorm van een hekwerk laten plaatsen. Het hekwerk is geplaatst tegen een beukenhaag die op de erfgrens staat. Het scheidt de tuin van derde partij af van aangrenzende percelen, waaronder openbaar toegankelijk gebied. De tuin van derde partij grenst aan één zijde aan de tuin van appellant.
Appellant betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het hekwerk dient als erfafscheiding. Appellant voert aan dat de beukenhaag op de erfgrens al dient als erfafscheiding, waardoor het hekwerk niet ook die functie kan hebben.
De Afdeling is met de rechtbank van oordeel dat het hekwerk een erfafscheiding is. Dat niet het hekwerk, maar de beukenhaag op de erfgrens staat, is niet bepalend voor het antwoord op de vraag of het hekwerk, dat tegen de beukenhaag is geplaatst, als een erfafscheiding kan worden aangemerkt. Vergelijk de uitspraak van 25 augustus 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:1911, onder 8.1.)
Het betoog van appellant slaagt dan ook niet.
De auteur merkt op dat voor de afwisseling een korte, luchtige uitspraak ook een keer leuk is. Dat de locatie van een hekwerk niet uitmaakt voor het al dan niet aanmerken van een hekwerk als erfafscheiding, acht de auteur een terecht oordeel van de Afdeling.
