Menu

Filter op
content
PONT Omgeving

BOPA en het toetsen van (sociale) veiligheid / overlast en de mate van participatie

De voorzieningenrechter bij de rechtbank Gelderland heeft bij uitspraak van 11 april 2024 (ECLI:NL:RBGEL:2024:2126) geoordeeld over een omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit (BOPA) voor de vestiging van asielzoekers in een hotel. Twee onderdelen in deze uitspraak vallen in het bijzonder op, namelijk de beoordeling van het aspect (sociale) veiligheid / overlast en de mate van participatie.

14 april 2024

Jurisprudentie – Samenvattingen

Sociale veiligheid en overlast

De sociale veiligheid en de te verwachten overlast zijn naar het oordeel van de voorzieningenrechter aspecten die het college van B&W bij de beoordeling of er sprake is van ‘een evenwichtige toedeling van functies aan locaties’ moet betrekken bij zijn besluitvorming. Voor asielzoekers geldt namelijk dat er, in vergelijking met recreanten, mogelijk andere veiligheidsrisico’s zijn (en er zich dus ook andere overlast zou kunnen voordoen). De voorzieningenrechter stelt evenwel vast dat er een veiligheidsplan is opgesteld. Dit veiligheidsplan bevat voorwaarden die dienen ter bescherming van de op te vangen asielzoekers, maar ook ter bescherming van de omwonenden. Het veiligheidsplan bevat tevens maatregelen voor als er zich incidenten zouden voordoen. Dit plan met maatregelen maakt deel uit van de vergunning en bij het niet naleven ervan kan een handhavingsverzoek worden ingediend. Er is daarom voor de rechter geen reden de BOPA te schorsen.

Participatie

De Omgevingswet zet in op participatie voorafgaand aan besluitvorming. De voorzieningenrechter overweegt daarover het volgende. Naar het oordeel van de rechter is het uitgangspunt onder de Omgevingswet dat participatie door de initiatiefnemer vrijwillig is, maar dat de gemeenteraad gevallen kan aanwijzen waarin participatie een verplicht aanvraagvereiste is. Dat was hier het geval. Wel wijst de voorzieningenrechter erop dat de wetgever niet heeft bepaald wanneer er (bij verplichte participatie) sprake is van onvoldoende participatie. De voorzieningenrechter neemt aan dat in die gevallen dat participatie verplicht is gesteld, de participatie wel enige betekenis moet hebben. Anders zou het verplicht stellen van participatie weinig zinvol zijn. Het hangt vervolgens af van de aard van het project en de impact op de omgeving wat er in redelijkheid aan participatie gedaan moet worden. Het is in eerste instantie aan het college van B&W om te beoordelen of de initiatiefnemer in redelijkheid heeft kunnen volstaan met de verrichte participatie. Het college van B&W stelt dat de mate van participatie voldoende is, en de voorzieningenrechter volgt dat standpunt. De voorzieningenrechter neemt daar bij in aanmerking dat het project naar haar aard met behoorlijke spoed moet worden verricht, gelet op het grote maatschappelijk belang bij het spoedig opvangen van asielzoekers vanwege de opvangcrisis. Verder merkt de rechter op dat met participatie niet wordt beoogd om unanieme steun of draagvlak onder alle omwonenden te verkrijgen. Dat kan ook niet. Het doel van participatie is wel om burgers in een vroegtijdig stadium te betrekken bij de besluitvorming, maar participatie gaat dus niet zó ver dat de inbreng van omwonenden vervolgens ook van beslissende betekenis is. Participatie kan het draagvlak bij de burger zeker vergroten, maar heeft dus niet automatisch tot gevolg dat dit ook leidt tot een voor alle omwonenden wenselijke beslissing. Daarbij komt ook dat er geen wettelijke regel is die bepaalt dat een ontwikkeling alleen doorgang kan vinden als daarvoor voldoende draagvlak bij omwonenden bestaat.

Artikel delen