Menu

Filter op
content
PONT Omgeving

Vergunningen om stallen te bouwen: use it or lose it?

Veehouderijen hebben vaak de wens om het bedrijf uit te breiden met één of meerdere stallen om rendabel te blijven. De daarvoor benodigde omgevingsvergunning blijft na verlening in principe onbeperkt geldig. Maar deze vergunning kan worden ingetrokken als er gedurende in de wet genoemde termijnen geen gebruik van wordt gemaakt. De afgelopen tijd verscheen een aantal interessante rechterlijke uitspraken rond verzoeken om intrekking.

19 april 2023

Blog

Blog

Om welk type vergunning ging het?

De uitspraken gingen over omgevingsvergunningen, vergunningen op grond van de Wabo dus. Voor de bouw van een nieuwe stal is een omgevingsvergunning voor de activiteit ‘bouwen’ nodig. Bij grotere bedrijven is daarnaast vaak een omgevingsvergunning voor de activiteit ‘milieu’ nodig. Het bevoegd gezag (vaak een gemeente) is bevoegd de omgevingsvergunning voor de bouwactiviteiten in te trekken als daar ten minste 26 weken niets (meer) mee is gedaan. Ziet de omgevingsvergunning op andere activiteiten (zoals milieu) dan geldt een termijn van drie jaar voordat tot intrekking kan worden besloten. Dit staat in artikel 2.33 lid 2 onder a Wabo.

Intrekkingsverzoeken van omwonenden

Omwonenden kunnen op grond van dit artikel een intrekkingsverzoek indienen bij het bevoegd gezag. De beslissing om de vergunning wel of niet in te trekken vergt een afweging van de belangen van de veehouder en die van de verzoeker. Het intrekken van een vergunning raakt de vergunninghouder in de portemonnee. De geplande uitbreiding kan immers niet doorgaan. Bovendien zijn kosten voor het verkrijgen van de vergunning dan vergeefs gemaakt. Tegelijkertijd kan een slapende vergunning ontwikkelingen in de omgeving van de veehouderij in de weg zitten. Voor gemeenten is het vaak lastig om te bepalen wat nu zwaarder moet wegen.

Belang veehouder mag zwaar(der) wegen

Wij signaleerden de afgelopen periode twee illustratieve uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waaruit blijkt dat het belang van de veehouder zwaar(der) mag wegen.

In de uitspraak ABRvS 28 december 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3989 was de situatie aan de orde dat een omgevingsvergunning voor de activiteit ‘bouwen’ in 2013 was verleend. Vijf jaar later was de bouw van de stal nog steeds niet gestart. Daarom vroeg een omwonende aan de gemeente om de vergunning te trekken. Dit verzoek werd afgewezen, omdat de gemeente meende dat op korte termijn gebruik zou worden gemaakt van de vergunning. Medio 2020 diende de omwonende opnieuw een intrekkingsverzoek in. Ook dit wees de gemeente af omdat begonnen zou worden met de bouw. De veehouder startte daarop met bouwen, maar in de ogen de omwonende was het jarenlange uitstel van de bouw niet te rechtvaardigen en vorderde de bouw onvoldoende. Hoewel de stal nog niet klaar is wanneer de Afdeling twee jaar later uitspraak doet, blijft de afwijzing van de beide intrekkingsverzoeken tot in hoogste instantie in stand. Het is van belang dat de bouw intussen is gevorderd en dat de vertraging was te wijten aan de covid-pandemie, materiaal schaarste, gestegen prijzen en financieringsproblemen.

Soms loopt de bouw zoveel vertraging op dat de veehouder zijn plannen wil wijzigen. In dat geval is (mogelijk) een nieuwe aanvraag omgevingsvergunning nodig. Wat betreft de activiteit ‘milieu’ geeft de geldende omgevingsvergunning bestaande rechten, bijvoorbeeld voor het houden van een bepaalde hoeveelheid dieren. Uit de uitspraak ABRvS 11 januari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:89 blijkt dat dit een zwaarwegend belang aan de kant van de vergunninghouder op kan leveren. Hiertegen legt het belang van de verzoeker het in dit geval af, mede omdat hij de gestelde geuroverlast niet nader had onderbouwd en aan de geurnormen uit de Wet geurhinder en veehouderij werd voldaan.

In de twee voornoemde uitspraken trekt de veehouder dus aan het langste eind. Wat daarbij opvalt is dat de Afdeling de indiener van het intrekkingsverzoek tegenwerpt dat deze diens belang bij intrekking onvoldoende heeft onderbouwd. Een naburige perceeleigenaar zal zijn belang bij intrekking dus concreet moeten onderbouwen. De enkele stelling dat het verdwijnen van het recht om een stal te bouwen zijn woon- en leefklimaat ten goede komt is namelijk onvoldoende.

Wanneer gaat de termijn voor het ontstaan van de intrekkingsbevoegdheid lopen?

De tekst van artikel 2.33 lid 2 onder a Wabo geeft daar geen antwoord op. Het is duidelijk  dat er gedurende een bepaalde termijn geen handelingen moeten zijn verricht met gebruikmaking van de vergunning. En vanaf het moment dat de vergunning in werking treedt kan daarvan gebruik worden gemaakt. Hieruit zou je kunnen opmaken dat de wettelijke termijn na het verstrijken waarvan de intrekkingsbevoegdheid ontstaat aanvangt op het moment dat de vergunning in werking treedt.

Volgens de uitspraak Rb. Gelderland 9 december 2022, ECLI:NL:RBGEL:2022:7329 ligt dit echter anders. De rechtbank oordeelde dat de termijn pas gaat lopen vanaf het moment dat de omgevingsvergunning onherroepelijk is geworden. De rechtbank verwijst op dit punt naar de uitspraak ABRvS 5 november 2014, ECLI:NL:RVS:2014:3980. Wij merken evenwel op dat het aanvangsmoment van de termijn in die zaak tussen partijen niet in geschil was. Dat is logisch omdat de betreffende vergunning ten tijde van intrekking al ruim vijf jaar onherroepelijk was.

Tot slot

Uitbreidingsplannen voor veehouderijen lopen ook na vergunningverlening vaak vertraging op. Dat kan leiden tot intrekkingsverzoeken maar hoeft dus niet het einde van de betreffende vergunning te betekenen. Wel zal het bevoegd gezag altijd een zorgvuldige belangenafweging moeten maken en zijn keuze goed moeten motiveren.

AKD

Artikel delen

Reacties

Laat een reactie achter

U moet ingelogd zijn om een reactie te plaatsen.