Menu

Filter op
content
PONT Omgeving

ECLI:NL:RVS:2024:818

28 februari 2024

Jurisprudentie – Uitspraken

Uitspraak

202206139/1/R4.

Datum uitspraak: 28 februari 2024

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

Coöperatie Mobilisation for the Environment U.A. (hierna: Mob), gevestigd te Nijmegen,

appellante,

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 14 september 2022 in zaak nr. 21/1383 in het geding tussen:

Mob

en

het college van gedeputeerde staten van Gelderland (hierna: het college).

Procesverloop

Bij besluit van 30 september 2020 heeft het college geweigerd om aan Mob een dwangsom wegens het niet tijdig beslissen toe te kennen.

Bij besluit van 27 januari 2021 heeft het college het door Mob daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard en aan Mob één dwangsom van € 1.442,00 toegekend wegens het niet tijdig beslissen.

Bij uitspraak van 14 september 2022 heeft de rechtbank het door Mob daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.

Tegen deze uitspraak heeft Mob hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

Geen van de partijen heeft binnen de gestelde termijn verklaard gebruik te willen maken van het recht ter zitting te worden gehoord, waarna de Afdeling het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) heeft gesloten.

Overwegingen

Inleiding

1.       Op 8 november 2019 heeft Mob het college verzocht om handhavend op te treden tegen 34 biomassacentrales in de provincie Gelderland. Bij brief van 2 april 2020 heeft Mob het college in gebreke gesteld om te beslissen op haar verzoek voor wat betreft 17 biomassacentrales. Bij brief van 16 augustus 2020 heeft Mob het college verzocht om een dwangsom van € 35.061,00 wegens het niet tijdig beslissen te betalen. Dit verzoek is bij besluit van 30 september 2020 door het college afgewezen, maar bij besluit op bezwaar van 27 januari 2021 voor een deel alsnog ingewilligd. Het college heeft zich toen op het standpunt gesteld dat één dwangsom van € 1.442,00 is verbeurd. Volgens de rechtbank is dit standpunt juist.

Hoeveel dwangsommen zijn verbeurd?

2.       Mob betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat slechts één dwangsom van € 1.442,00 is verbeurd. Daartoe voert Mob aan dat zij niet één, maar 34 handhavingszaken aanhangig heeft gemaakt. Volgens Mob zijn daarvan 17 afzonderlijke zaken overgebleven die niet met elkaar samenhangen. Mob stelt dat de rechtbank ten onrechte de nadruk heeft gelegd op de vorm waarin het verzoek om handhaving is ingediend in plaats van op de inhoud per zaak en per bedrijf.

2.1.    Niet in geschil is dat het college voor wat betreft 17 biomassacentrales niet tijdig op het handhavingsverzoek heeft beslist.

2.2.    Uit vaste rechtspraak (onder meer de uitspraak van de Afdeling van 3 mei 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1746) volgt dat in beginsel per niet tijdig genomen besluit een dwangsom verschuldigd is. Een uitzondering op dit beginsel geldt in de situatie waarin aanvragen - inclusief bezwaarschriften - (nagenoeg) gelijktijdig zijn ingediend en inhoudelijk zodanig met elkaar samenhangen dat een redelijke toepassing van artikel 4:17 van de Awb met zich brengt dat slechts één dwangsom wordt verbeurd.

2.3.    Mob heeft het handhavingsverzoek in één brief gedaan. Het handhavingsverzoek had betrekking op dezelfde vermeende overtreding van artikel 2.7, tweede lid, van de Wet natuurbescherming en was voor alle biomassacentrales identiek. Gelet op die samenhang heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat een redelijke toepassing van artikel 4:17 van de Awb met zich brengt dat slechts één dwangsom is verbeurd.

Dat het om verschillende biomassacentrales gaat op verschillende locaties, doet aan die samenhang niet af, net zomin als de omstandigheid dat het college het verzoek om handhaving uiteindelijk niet in één besluit, maar in verschillende deelbesluiten heeft afgedaan.

Het standpunt van Mob dat zij om proceseconomische redenen ervoor heeft gekozen om één handhavingsverzoek, één ingebrekestelling en één bezwaar in te dienen, doet ook niet af aan de hiervoor weergeven samenhang en leidt daarom ook niet tot een ander oordeel.

Het betoog slaagt niet.

Conclusie

3.       Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.

4.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. H.C.P. Venema, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.A.A. van Roessel, griffier.

w.g. Venema

lid van de enkelvoudige kamer

w.g. Van Roessel

griffier

Uitgesproken in het openbaar op 28 februari 2024

457-1059

 

Bijlage

 

Algemene wet bestuursrecht

Artikel 4:17

1. Indien een beschikking op aanvraag niet tijdig wordt gegeven, verbeurt het bestuursorgaan aan de aanvrager een dwangsom voor elke dag dat het in gebreke is, doch voor ten hoogste 42 dagen. De Algemene termijnenwet is op laatstgenoemde termijn niet van toepassing.

2. De dwangsom bedraagt de eerste veertien dagen € 23 per dag, de daaropvolgende veertien dagen € 35 per dag en de overige dagen € 45 per dag.

3. De eerste dag waarover de dwangsom verschuldigd is, is de dag waarop twee weken zijn verstreken na de dag waarop de termijn voor het geven van de beschikking is verstreken en het bestuursorgaan van de aanvrager een schriftelijke ingebrekestelling heeft ontvangen.

4. Indien de aanvraag elektronisch kon worden gedaan, is artikel 4:3a van overeenkomstige toepassing op de ingebrekestelling.

5. Beroep tegen het niet tijdig geven van de beschikking schort de dwangsom niet op.

6. Geen dwangsom is verschuldigd indien:

a. het bestuursorgaan onredelijk laat in gebreke is gesteld,

b. de aanvrager geen belanghebbende is, of

c. de aanvraag kennelijk niet-ontvankelijk of kennelijk ongegrond is.

7. Indien er meer dan één aanvrager is, is de dwangsom aan ieder van de aanvragers voor een gelijk deel verschuldigd.

Artikel delen