Menu

Filter op
content
PONT Omgeving

ECLI:NL:RVS:2023:1732

3 mei 2023

Jurisprudentie – Uitspraken

Uitspraak

202201459/1/R3.

Datum uitspraak: 3 mei 2023

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant] en anderen, allen wonend te Zwammerdam, gemeente Alphen aan den Rijn,

appellanten,

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 31 januari 2022 in zaak nr. 21/4669 in het geding tussen:

[appellant] en anderen

en

het college van burgemeester en wethouders van Alphen aan den Rijn.

Procesverloop

Op 12 juli 2021 hebben [appellant] en anderen beroep bij de rechtbank ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op hun bezwaar tegen het besluit van het college van 9 oktober 2020 (hierna: het primaire besluit). Bij dit besluit is aan vergunninghoudster, de gemeente Alphen aan den Rijn, een vergunning verleend voor het realiseren van een multifunctionele accommodatie aan de Spoorlaan 12 in Zwammerdam.

Bij uitspraak van 31 januari 2022 heeft de rechtbank het beroep van [appellant] en anderen tegen het niet tijdig beslissen gegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak hebben [appellant] en anderen hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 20 december 2022, waar [appellant] en anderen, bij monde van [appellant], bijgestaan door F. van der Tempel, rechtsbijstandsverlener te Zwammerdam, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding       

1.       De relevante regelgeving is opgenomen in deze uitspraak, dan wel in de bijlage die deel uitmaakt van deze uitspraak.

2.       Bij het primaire besluit heeft het college aan vergunninghoudster een vergunning verleend voor het realiseren van een multifunctionele accommodatie aan de Spoorlaan 12 in Zwammerdam. [appellant] en anderen hebben daartegen op 10 november 2020 bezwaar ingediend.

Bij brief van 16 april 2021 hebben [appellant] en anderen het college in gebreke gesteld, omdat de beslistermijn waarbinnen het diende te beslissen op hun bezwaar was verstreken.

Op 19 juli 2021 hebben [appellant] en anderen contact gezocht met het college, omdat zij geen reactie hebben ontvangen op de door hen verstuurde ingebrekestelling.

Op 19 juli 2021 heeft de gemeente Alphen aan den Rijn het college verzocht om de verleende omgevingsvergunning in te trekken.

Bij besluit van 21 juli 2021 heeft het college dat verzoek van de vergunninghoudster gehonoreerd en de verleende omgevingsvergunning ingetrokken. De grondslag voor die intrekking is gelegen in artikel 2.33, tweede lid, aanhef en onder b, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo). In het besluit tot intrekking van de omgevingsvergunning staat dat de vergunninghoudster definitief geen gebruik meer wil maken van de verleende vergunning.

3.       Op 12 juli 2021 hebben [appellant] en anderen beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op hun bezwaar. Bij uitspraak van 16 september 2021 heeft de rechtbank dit beroep, zonder zitting, gegrond verklaard. De rechtbank heeft het met een besluit gelijk te stellen niet-tijdig nemen van een besluit op bezwaar vernietigd en het bezwaar tegen het primaire besluit niet-ontvankelijk verklaard, omdat dit besluit intussen was ingetrokken.

Bij uitspraak van 31 januari 2022 heeft de rechtbank het door [appellant] en anderen gedane verzet tegen de uitspraak van 16 september 2021 gegrond verklaard en, met toepassing van artikel 8:55, negende en tiende lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), ook uitspraak gedaan op het beroep, voor zover gericht tegen het niet tijdig beslissen. De rechtbank heeft dat beroep gegrond verklaard en het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit op bezwaar vernietigd. De rechtbank heeft met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb, zelf in de zaak voorzien door het bezwaar van [appellant] en anderen ongegrond te verklaren. Deze uitspraak bepaalt de omvang van het geding.

4.       [appellant] en anderen kunnen zich niet verenigen met deze uitspraak van de rechtbank, voor zover de rechtbank daarbij zelf voorziend hun bezwaar ongegrond heeft verklaard en daarbij geen proceskostenvergoeding in bezwaar heeft toegekend. Zij hebben tegen de uitspraak hoger beroep ingesteld.

Het hoger beroep

Intrekking van het primaire besluit

5.       [appellant] en anderen betogen primair dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de omgevingsvergunning voor het bouwen van een multifunctionele accommodatie in Zwammerdam, die bij het primaire besluit was verleend en waartegen hun bezwaar was gericht, is ingetrokken. Het besluit tot intrekking is volgens hen niet in werking getreden omdat het onvoldoende is gepubliceerd.

Voor zover het primaire besluit is ingetrokken, betogen [appellant] en anderen dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college bevoegd was om, los van de bezwaarprocedure, tot intrekking van het primaire besluit over te gaan. Volgens [appellant] en anderen had intrekking bij de beslissing op bezwaar moeten gebeuren. De rechtbank heeft hierbij ook ten onrechte niet betrokken dat er beroep was ingesteld vanwege het niet tijdig beslissen op het bezwaar.

5.1.    De Afdeling begrijpt het betoog van [appellant] en anderen zo, dat het besluit tot intrekking niet in werking is getreden omdat dit besluit niet aan hen bekend is gemaakt. De Afdeling volgt dit betoog niet. Het besluit tot intrekking is een beschikking op grond van de Wabo, en op grond van artikel 6.1 van de Wabo treedt een beschikking krachtens die wet op de dag na de bekendmaking in werking. Ingevolge artikel 3:41 van de Awb geschiedt de bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht, door toezending of uitreiking aan hen, onder wie begrepen de aanvrager. De intrekking is op 21 juli 2021 bekendgemaakt aan de vergunninghoudster, waardoor de intrekking op 22 juli 2021 in werking is getreden. Dat de intrekking op dat moment niet ook aan [appellant] en anderen bekend is gemaakt, doet aan die inwerkingtreding niet af.

Het betoog van [appellant] en anderen dat de intrekking van de omgevingsvergunning bij de beslissing op bezwaar had moeten gebeuren kan evenmin slagen. De bevoegdheid tot intrekking op grond van 2.33, tweede lid, aanhef en onder b, van de Wabo staat los van de heroverweging in bezwaar. Dat [appellant] en anderen beroep hebben ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op hun bezwaar, maakt dat niet anders.

De betogen slagen niet.

Vergoeding van de kosten van het bezwaar

6.       [appellant] en anderen betogen dat de rechtbank ten onrechte zelf voorziend hun bezwaar ongegrond heeft verklaard, zonder inhoudelijk in te gaan op hun bezwaargronden. De rechtbank heeft daarnaast ten onrechte nagelaten om in het dictum een beslissing te nemen over het in het bezwaarschrift opgenomen verzoek om vergoeding van de door hen gemaakte kosten in bezwaar. Volgens [appellant] en anderen bestaat aanleiding voor een proceskostenveroordeling op grond van artikel 7:15, tweede lid, van de Awb, omdat sprake was van een aan het college toe te rekenen onrechtmatigheid. Daartoe voeren zij aan dat de verleende omgevingsvergunning ten tijde van de intrekking op 21 juli 2021 in strijd was met het bestemmingsplan "Limes", dat weer is gaan gelden als gevolg van de uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling van 24 december 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:3115). De rechtbank heeft dat volgens [appellant] en anderen ten onrechte niet onderkend.

Op de zitting hebben [appellant] en anderen aangevoerd dat het college volgens hen een procedurele truc heeft toegepast. Zo heeft het college geen reactie gegeven op de door hen verstuurde ingebrekestelling van 16 april 2021. Toen [appellant] en anderen hierover op 19 juli 2021 contact hebben gezocht met de gemeente, kregen zij van een ambtenaar te horen dat er een fout was gemaakt. Vervolgens is er diezelfde dag een verzoek tot intrekking van de verleende omgevingsvergunning gedaan, waarna het college twee dagen later de verleende omgevingsvergunning heeft ingetrokken.

6.1.    Artikel 7:15, tweede lid, van de Awb luidt:

"De kosten, die de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, worden door het bestuursorgaan uitsluitend vergoed op verzoek van de belanghebbende voorzover het bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid."

6.2.    In wat [appellant] en anderen in hoger beroep hebben aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de rechtbank hun bezwaargronden ten onrechte niet inhoudelijk heeft besproken in de aangevallen uitspraak. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het primaire besluit is ingetrokken op verzoek van de vergunninghoudster en dat het bezwaar van [appellant] en anderen om die reden niet meer kon leiden tot herroeping van dit besluit.

De Afdeling is met de rechtbank van oordeel dat [appellant] en anderen niet in aanmerking komen voor een vergoeding van de door hen gemaakte kosten in bezwaar. Van herroeping als bedoeld in artikel 7:15, tweede lid, van de Awb is sprake als een ontvankelijk bezwaar leidt tot intrekking of wijzing van het primaire besluit. Dat is hier niet het geval. Het primaire besluit is niet ingetrokken als gevolg van het bezwaar van [appellant] en anderen, maar op verzoek van de vergunninghoudster. Deze bevoegdheid tot intrekking op grond van artikel 2.33, tweede lid, aanhef en onder b, van de Wabo, staat los van de heroverweging in bezwaar.

In sommige gevallen wordt een intrekking gelijkgesteld met de herroeping van een besluit als bedoeld in artikel 7:15, tweede lid, van de Awb, maar alleen als die intrekking het gevolg is van een onrechtmatigheid, die aan het bestuursorgaan is te wijten (vergelijk (onder 3.2) de uitspraak van de Afdeling van 13 november 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:3825), en (onder 4.4) de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 22 januari 2019 (ECLI:NL:CRVB:2019:430)). Ook dat is hier niet het geval. Hoewel de vergunninghoudster de gemeente Alphen aan den Rijn is, kan op grond van dat enkele feit niet de conclusie worden getrokken dat het verzoek is gedaan vanwege een onrechtmatigheid die aan het college van diezelfde gemeente is te wijten. Ook de door [appellant] en anderen aangevoerde omstandigheid dat de verleende omgevingsvergunning ten tijde van de intrekking op 21 juli 2021 in strijd was met het toen geldende bestemmingsplan "Limes", raakt de rechtmatigheid van het primaire besluit niet. Een noodzakelijke afwijking van een bestemmingsplan kan immers nog in een besluit op bezwaar worden gegeven (vergelijk (onder 4.2) de uitspraak van de Afdeling van 11 januari 2023 (ECLI:NL:RVS:2023:91)). De door [appellant] en anderen op de zitting naar voren gebrachte omstandigheden kunnen evenmin een grondslag vormen voor een proceskostenveroordeling in bezwaar. Ook daaruit blijkt namelijk niet dat het primaire besluit, dat daarvoor is genomen, onrechtmatig is.

Het voorgaande betekent dat geen recht bestaat op vergoeding van de gemaakte kosten in bezwaar op grond van artikel 7:15, tweede lid, van de Awb. Dat het dictum van de aangevallen uitspraak geen beslissing bevat over het in het bezwaarschrift opgenomen verzoek om vergoeding van de proceskosten, betekent niet dat de uitspraak onjuist is. De Afdeling ziet hierin dan ook geen reden voor vernietiging van de aangevallen uitspraak.

De betogen slagen niet.

Conclusie

7.       Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak, voor zover aangevallen, dient te worden bevestigd.

Proceskosten

8.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de uitspraak, voor zover aangevallen.

Aldus vastgesteld door mr. E.A. Minderhoud, voorzitter, en mr. E. Steendijk en mr. W. den Ouden, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.L. Franke, griffier.

w.g. Minderhoud

voorzitter

w.g. Franke

griffier

Uitgesproken in het openbaar op 3 mei 2023

926-933

 

BIJLAGE

 

Artikel 3:41 van de Awb luidt:

"1. De bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht, geschiedt door toezending of uitreiking aan hen, onder wie begrepen de aanvrager.

2. Indien de bekendmaking van het besluit niet kan geschieden op de wijze als voorzien in het eerste lid, geschiedt zij op een andere geschikte wijze."

Artikel 2.33, tweede lid, aanhef en onder b, van de Wabo luidt:

"Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning geheel of gedeeltelijk intrekken, voor zover de vergunninghouder daarom heeft verzocht."

Artikel 6.1, eerste lid, van de Wabo luidt:

"Een beschikking krachtens deze wet treedt in werking met ingang van de dag na haar bekendmaking."

Artikel delen