Menu

Filter op
content
PONT Omgeving

ECLI:NL:RVS:2021:912

28 april 2021

Jurisprudentie – Uitspraken

Uitspraak

202004716/1/R3.

Datum uitspraak: 28 april 2021

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Tussenuitspraak met toepassing van artikel 8:51d van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) in het geding tussen:

Hunter Douglas Europe B.V. (hierna: Hunter Douglas), gevestigd te Rotterdam,

appellante,

en

de raad van de gemeente Rotterdam,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 2 juli 2020 heeft de raad het bestemmingsplan "Piekstraat Punt" vastgesteld.

Tegen dit besluit heeft Hunter Douglas beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft Heijmans Vastgoed B.V. een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 december 2020, waar zijn verschenen:

Hunter Douglas, vertegenwoordigd door mr. E.T. Sillevis Smitt, advocaat te Rotterdam, [gemachtigde A] en [gemachtigde B];

de raad, vertegenwoordigd door mr. S.B.H. Fijneman, ing. G. Lutje Schipholt en mr. E. Schothorst.

Ook is op de zitting gehoord Heijmans Vastgoed, vertegenwoordigd door mr. W.J. Bosma, advocaat te Den Haag, [gemachtigde C] en [gemachtigde D].

Overwegingen

Inleiding

1.       Het plan maakt het mogelijk om aan de Piekstraat in Rotterdam een gebouw van 75 m hoog te bouwen voor onder meer woningen (maximaal 130), dienstverlening, maatschappelijke voorzieningen en kantoren. Heijmans Vastgoed is de initiatiefnemer voor deze ontwikkeling.

2.       Hunter Douglas is een bedrijf dat onder meer raam-, gevel- en plafondbekledingsproducten maakt uit aluminium. Zij is gevestigd aan de Piekstraat 2 en vreest voor problemen in de bedrijfsvoering en bij toekomstige vergunningverlening als dicht bij het bedrijf woningen worden gebouwd.

3.       Ingevolge artikel 8:51d van de Awb, voor zover hier van belang, kan de Afdeling het bestuursorgaan opdragen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen.

Geur en emissies afkomstig van Hunter Douglas

- Meest recente vergunningsituatie?

4.       Hunter Douglas wijst erop dat het plan woningbouw mogelijk maakt op een kortere afstand dan wordt aanbevolen in de brochure "Bedrijven en milieuzonering" van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten. De raad heeft daarom maatwerk toegepast en voor de beoordeling van de gevolgen van de uitstoot van stoffen en geurhinder gebruikgemaakt van een memo van IDDS van 2 augustus 2016. Volgens Hunter Douglas is in dit memo echter geen rekening gehouden met de meest recente vergunningsituatie. Zij wijst op de ambtshalve aangepaste omgevingsvergunning voor haar inrichting van 6 april 2020.

4.1.    De raad stelt dat de voorschriften van de omgevingsvergunning voor de onderdelen lucht, geur en stof gelijk zijn gebleven of strenger zijn geworden ten opzichte van de situatie die in het memo van IDDS is beoordeeld. Hunter Douglas heeft dit niet betwist. Daarom slaagt dit betoog niet.

- Geurhinder

5.       Hunter Douglas betoogt dat de raad niet heeft onderkend dat haar bedrijfsactiviteiten kunnen leiden tot geurhinder bij de woningen in het plangebied. Weliswaar staat in de omgevingsvergunning uit 2013 dat buiten de inrichting geen geur afkomstig van de inrichting waarneembaar mag zijn, maar dit voorschrift is gebaseerd op een beoordeling op maaiveldniveau waarbij geen rekening is gehouden met een hoog woongebouw vlakbij.

5.1.    De raad stelt zich op het standpunt dat Hunter Douglas niet in haar bedrijfsvoering wordt beperkt, omdat uit de omgevingsvergunning volgt dat geuremissie buiten de inrichting niet waarneembaar mag zijn. Ter zitting heeft de raad hieraan toegevoegd dat Hunter Douglas aan dit voorschrift moet voldoen, ongeacht of de geuremissie hoog of laag neerslaat.

5.2.    Voorschrift 7.34 van de omgevingsvergunning uit 2013 luidt:

"De emissies van de installaties moeten zodanig zijn beperkt, dat onder normale omstandigheden (dat wil zeggen alle werkzaamheden in de inrichting die volgens de vergunning mogen worden uitgevoerd, in- en uitbedrijfname inbegrepen), buiten de inrichting geen geur afkomstig van de inrichting waarneembaar is."

5.3.    In het memo van IDDS staat over geurhinder:

"In het Rijnmondgebied zijn beleidsregels opgesteld met betrekking tot geuroverlast. Te weten: Geuraanpak kerngebied Rijnmond. De Geuraanpak is gebaseerd op het gegeven dat er in het kerngebied binnen de Rijnmond reeds sprake is van hinder als gevolg van cumulatie van geur afkomstig van een groot aantal bronnen. In een zwaar belast gebied als het Rijnmondgebied is het daarom van belang dat niet elk bedrijf de ‘geurruimte’ gaat opvullen. Binnen deze geuraanpak zijn drie niveaus te onderscheiden, te weten:

-  Maatregelniveau 1: Buiten de inrichtingsgrens mag geen geur afkomstig van de inrichting waarneembaar zijn;

-  Maatregelniveau 2: Ter plaatse van een geurgevoelige locatie mag geen geur afkomstig van de inrichting waarneembaar zijn;

-  Maatregelniveau 3: Ter plaatste van een geurgevoelige locatie mag geen geuroverlast veroorzaakt worden door de inrichting.

In het proces rondom het verlenen van de revisievergunning is deze geuraanpak getoetst. Hierbij zijn de geurklachten uit het verleden (laatste geurklacht 2005) en de daarop volgende maatregelen meegenomen (toepassen van een ander koelsmeermiddel). Op basis hiervan is maatregelniveau 1 voorgeschreven in de vergunning. Waarbij vast staat dat er geen sprake is van geuroverlast buiten de terreingrens van Hunter - Douglas."

5.4.    Hunter Douglas heeft een memo overgelegd van Tauw van 5 juni 2020 waarin staat:

"De geurbeoordeling voor de vigerende omgevingsvergunning van Hunter Douglas heeft zoals door ons reeds is aangegeven plaatsgevonden op grondniveau. Het is ook gangbare praktijk dat beoordeling van geur plaatsvindt op leefniveau (circa 1,5 meter hoogte). Om op leefniveau tot een situatie te komen waarbij geen geur buiten de inrichting meer waarneembaar is, heeft Hunter Douglas onder meer een hogere schoorsteen gerealiseerd om een betere pluimstijging te krijgen. Dit is ook overwogen in de considerans van de vergunning (zie pagina 29 van de omgevingsvergunning van april 2013). Juist door de emissies op grotere hoogte te laten verspreiden zorgt Hunter Douglas er voor dat op leefniveau buiten de inrichting geen geur meer wordt waargenomen. Dat betekent echter dat op hoogte nog wel sprake kan zijn van geur."

5.5.    Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad onvoldoende weersproken dat de omgevingsvergunning uit 2013 is gebaseerd op waarneming van geur op ongeveer 1,5 m hoogte en dat Hunter Douglas een hogere schoorsteen heeft moeten bouwen om op deze hoogte te kunnen voldoen aan maatregelniveau 1. De raad heeft niet aannemelijk gemaakt dat als buiten de inrichting van Hunter Douglas op 1,5 m hoogte geen geur kan worden waargenomen er ook geen geur kan worden waargenomen bij de woningen die tot op 75 m hoogte in het plangebied mogen worden gebouwd. De raad heeft dan ook niet zonder nader onderzoek mogen aannemen dat het plan niet zal leiden tot een beperking in de bedrijfsvoering van Hunter Douglas. Het bestreden besluit is daarom in dit opzicht niet met de vereiste zorgvuldigheid voorbereid.

Het betoog slaagt.

- Zeer zorgwekkende stoffen

6.       Hunter Douglas betoogt dat de raad onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de gevolgen die de uitstoot van gevaarlijke stoffen door haar bedrijf kan hebben in het plangebied. De raad heeft namelijk geen aandacht besteed aan de uitstoot van ‘zeer zorgwekkende stoffen’ zoals dioxines, furanen, PAK’s, cadmium (Cd), berylium (Be) en lood (Pb).

6.1.    De raad stelt dat in het onderzoek voor de omgevingsvergunning uit 2013 is vastgesteld dat Hunter Douglas voldoet aan alle toepasselijke emissiegrenswaarden. Hunter Douglas stelt ook niet dat zij de grenswaarden voor zeer zorgwekkende stoffen nu wel overschrijdt. Verder wijst de raad erop dat er in de omgeving van Hunter Douglas nu al woningen staan op een afstand die kleiner is dan die tot het plangebied. Die woningen zijn volgens de raad dus maatgevend.

6.2.    Het is niet in geschil dat Hunter Douglas voldoet aan de emissiegrenswaarden voor zeer zorgwekkende stoffen die zijn gesteld in de omgevingsvergunning en het Activiteitenbesluit milieubeheer. Dit betekent dat bij de woningen in het plangebied geen schadelijke gevolgen van de uitstoot van deze stoffen te verwachten zijn. De raad was dan ook niet verplicht om hier nader onderzoek naar te doen.

Geluidhinder vanwege het industrieterrein Feijenoord

7.       Hunter Douglas heeft beroepsgronden aangevoerd over de geluidbelasting van het woongebouw in het plangebied vanwege het gezoneerde industrieterrein Feijenoord waarop zij gevestigd is.

Hiervoor is van belang dat het college van burgemeester en wethouders bij besluit van 30 juni 2020 hogere waarden heeft vastgesteld voor de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting van het woongebouw in het plangebied vanwege het gezoneerde industrieterrein Feijenoord. In de uitspraak van vandaag in zaak nr. 202005549/1/R3, ECLI:NL:RVS:2021:874, heeft de Afdeling het beroep van Hunter Douglas tegen dit besluit niet-ontvankelijk verklaard. Daarom moet in deze procedure worden uitgegaan van de rechtmatigheid van de vastgestelde hogere waarden.

Dit betekent dat wat betreft de geluidbelasting vanwege het industrieterrein in dit geval alleen ter beoordeling staat of de raad de vastgestelde hogere waarden in acht heeft genomen (artikelen 57 en 59, gelezen in samenhang met artikelen 44 en 45, van de Wet geluidhinder).

8.       De raad is bij het vaststellen van het plan uitgegaan van het akoestisch onderzoek van het Geluidburo van 16 april 2020.

- Omvang gezoneerd industrieterrein

9.       Hunter Douglas betoogt dat de raad niet heeft onderkend dat de bedrijven die zijn gevestigd aan de Piekstraat tegenover het perceel van Hunter Douglas behoren tot het gezoneerde industrieterrein. Deze bedrijven zijn volgens Hunter Douglas ten onrechte niet in het akoestisch onderzoek betrokken. Het gaat met name om het bedrijf van Trouw Boekweit. Doordat niet met alle bedrijven op het industrieterrein rekening is gehouden, is de geluidbelasting van de nieuwe woningen vanwege het industrieterrein onderschat bij het vaststellen van de hogere waarden. Dit betekent dat niet aan deze hogere waarden zal worden voldaan, aldus Hunter Douglas.

9.1.    De raad stelt dat binnen de gezoneerde terreindelen de zogenoemde grote lawaaimakers zich vestigen. Op de kaart die hoort bij de beschikking van de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu van 29 maart 2000 tot vaststelling van het saneringsprogramma ligt het perceel van Trouw Boekweit aan de Piekstraat 63-65 buiten het gezoneerde terreindeel. Verder heeft de raad twee kaarten in het verweerschrift opgenomen, waarop aan de overzijde van Hunter Douglas een terrein is omkaderd dat de adressen Piekstraat 61 (OZ Kervan), 45 (Skateland) en 31-35 (Zuiderpoort) omvat. In dit gebied zijn volgens de raad de inrichtingen die zijn betrokken in de zonering opgenomen. Trouw Boekweit hoort daar niet bij, omdat het niet op het gezoneerde industrieterrein is gesitueerd, aldus de raad.

9.2.    Gelet op het door de raad overgelegde kaartmateriaal gaat de Afdeling ervan uit dat het gezoneerde industrieterrein wel enkele percelen aan de overzijde van Hunter Douglas omvat, maar niet dat van Trouw Boekweit. De begrenzing van het industrieterrein in het akoestisch onderzoek van het hogerewaardenbesluit is hiermee in overeenstemming. Daarom bestaat in zoverre geen aanleiding voor het oordeel dat de raad de vastgestelde hogere waarden niet in acht heeft genomen.

- Geluidbelasting onderschat?

10.     Hunter Douglas betoogt dat onvoldoende onderzoek is gedaan naar de grotere geluidbelasting die het woongebouw in het plangebied vanwege de hoogte daarvan kan ondervinden van schoorstenen en andere verticaal uitstralen geluidbronnen. Het akoestisch onderzoek past in verband hiermee een opslag van 3 dB toe voor twee schoorstenen op het terrein van Hunter Douglas. Hunter Douglas vindt onduidelijk waarom de toeslag maar 3 dB bedraagt, omdat in de zienswijzennota staat dat die volgens de "Handleiding meten en rekenen industrielawaai" ook 5 dB kan zijn. Daar staat ook dat het versterkende effect vooral zou optreden in een hoek van 45 tot 90 graden, maar een bronvermelding ontbreekt.

Hunter Douglas stelt ook dat onduidelijk is waarom niet voor meer geluidbronnen op het terrein met een opslag is gerekend. Zij wijst op de notitie van LBP Sight van 6 juni 2019 die zij bij haar zienswijze heeft overgelegd. Daarin staat dat de "Handleiding meten en rekenen industrielawaai" ervan uitgaat dat woningen niet relevant hoger zijn dan de bron en dat geluid onder een lichte hoek van 3 tot 12 graden van bron naar ontvanger wordt overgedragen. Voor een groot aantal bronnen op het terrein van Hunter Douglas is de hoek tot de hoogbouw in het plangebied echter groter dan 12 graden. Dit geldt in ieder geval voor bronnen binnen 250 m vanaf de hoogbouw. Dat zijn er meer dan twee. De raad had hier volgens Hunter Douglas onderzoek naar moeten doen.

10.1.  De raad stelt dat het akoestisch onderzoek als worst case aanneemt dat voor twee schoorstenen een opslag moet worden toegepast vanwege een mogelijk grotere geluiduitstraling naar grotere hoogten. Het akoestisch onderzoek is wat dit betreft in overleg met DCMR beoordeeld. Op basis daarvan is de raad tot de conclusie gekomen dat er geen aanleiding is om de toeslag voor hoogbouw toe te passen. Er zijn weliswaar twee geluidbronnen op het terrein van Hunter Douglas, de haardschoorsteen van 16 m en de welschoorsteen van 18 m hoog, die voor de opslag in aanmerking zouden kunnen komen. De afstand van deze schoorstenen tot het woongebouw is echter 140 m. Op een hoogte van 70 m is de hoek maximaal 17 graden. Op lagere verdiepingen is de hoek kleiner. Volgens de raad treedt het effect waarvoor de toeslag is bedoeld daarom niet op.

10.2.  In het akoestisch onderzoek staat als toelichting op het gebruikte geluidmodel voor industrielawaai (p. 13):

"Voor de berekening van het geluidbronvermogen van de schoorsteenpijpen van Hunter Douglas is door middel van een groepsreductie een toeslag van +3 dB toegepast. Hiermee wordt een realistischer immissierelevant bronvermogen gehanteerd in relatie met de hoogte van de nieuwbouw (74 meter)."

Bij de toelichting op de rekenresultaten staat (p. 20):

"De geluidbelasting op de toren bedraagt ten hoogste 55 dB(A) etmaalwaarde ter plaatse van zowel de oostgevel als de noordgevel. Hiermee wordt de maximale ontheffingswaarde van 55 dB(A) niet overschreden. Opgemerkt wordt dat in deze geluidbelasting is verwerkt de toeslag van +3 dB op het geluidbronvermogen van de diverse schoorsteenpijpen op het terrein van Hunter Douglas. Hiermee wordt een worst-case situatie geschetst."

10.3.  De Afdeling stelt vast dat volgens het akoestisch onderzoek dat ten grondslag ligt aan de vastgestelde hogere waarden voor het bronvermogen van schoorsteenpijpen op het terrein van Hunter Douglas een toeslag van +3 dB is toegepast om een "realistischer immissierelevant bronvermogen" te krijgen in relatie tot de hoogte van de nieuwbouw. De raad stelt in de zienswijzennota en het verweerschrift echter dat de toeslag niet nodig is op basis van de "Handleiding meten en rekenen industrielawaai". Daarbij zijn echter geen duidelijke bronvermeldingen gegeven. Bovendien is in de notitie van LBP Sight van 16 juni 2019 uiteengezet waarom volgens die Handleiding de toeslag wel van belang is voor meerdere geluidbronnen op het terrein. Onder deze omstandigheden is de Afdeling van oordeel dat de raad in zoverre ontoereikend heeft gemotiveerd dat de vastgestelde hogere waarden in acht zijn genomen.

Het betoog slaagt.

11.     Hunter Douglas betoogt verder dat onduidelijk is waarom in het akoestisch onderzoek voor de bedrijven aan de zuidkant van de Piekstraat maar één geluidbron is opgenomen. Daar zijn immers meer bedrijven gevestigd.

11.1.  De raad stelt dat weliswaar enkele bedrijven aan de overzijde van de Piekstraat op het gezoneerde industrieterrein zijn gelegen, maar dat dit niet betekent dat het ook inrichtingen zijn die moeten meetellen voor de geluidbelasting vanwege dat industrieterrein. In het verweerschrift staat dat alleen het bedrijf aan de Piekstraat 61, OZ Kervan, in dit verband van belang is en daarom alleen voor dit bedrijf een puntbron is opgenomen in het akoestisch onderzoek. Tijdens de zitting heeft de raad verder toegelicht dat OZ Kervan nu Skateland is geworden en dat er verder losse units zijn met een lage geluidbelasting die niet meetellen als relevante geluidbijdragen. Het geluid van de hele kavel is meegenomen en heeft één puntbron, aldus de raad tijdens de zitting.

11.2.  Gelet op de toelichting die de raad in het verweerschrift en tijdens de zitting heeft gegeven is er aan de overzijde van de Piekstraat maar één bedrijf gevestigd dat een relevante bijdrage heeft aan de geluidbelasting vanwege het industrieterrein. De Afdeling ziet geen reden om hieraan te twijfelen. Daarom bestaat in zoverre geen aanleiding voor het oordeel dat de raad de vastgestelde hogere waarden niet in acht heeft genomen.

Het betoog faalt.

Cumulatie van geluid

12.     Hunter Douglas betoogt dat de raad de gecumuleerde geluidbelasting in het plangebied niet goed heeft beoordeeld.

In een eerdere versie van het akoestisch onderzoek van januari 2020 staat een veel hogere geluidproductie van scheepvaart dan in het akoestisch onderzoek van april 2020. De gecumuleerde geluidbelasting is in het eerste rapport dan ook hoger, 61 dB(A) in plaats van 59 dB(A). Daarmee zou volgens het gemeentelijke beleid het akoestische klimaat ‘tamelijk slecht’ in plaats van ‘matig’ zijn. Hunter Douglas vindt het onduidelijk waarom de waarden later naar beneden zijn bijgesteld.

Verder worden er volgens Hunter Douglas tegenstrijdige uitspraken gedaan over het al dan niet meenemen van de geluidbelasting vanwege Trouw Boekweit. Op de zienswijze hierover is niet gereageerd, aldus Hunter Douglas.

12.1.  De raad stelt dat in het akoestisch onderzoek van april 2020 een correctie is doorgevoerd omdat de intensiteit van het scheepvaartverkeer in het eerdere onderzoek te hoog was.

Verder wijst de raad erop dat Trouw Boekweit buiten het gezoneerde industrieterrein ligt en dat de geluidbelasting die dat bedrijf veroorzaakt op het woongebouw daarom afzonderlijk is beoordeeld. Dit is toegelicht in het akoestisch onderzoek.

De raad blijft bij zijn standpunt dat het woon- en leefklimaat van het woongebouw aanvaardbaar zal zijn.

12.2.  In het akoestisch onderzoek van 16 april 2020 staat dat naar aanleiding van de zienswijzen aanpassingen zijn doorgevoerd ten opzichte van de versie van januari 2020. In de zienswijzennota staat dat naar aanleiding van de zienswijze van Hunter Douglas ontbrekende geluidbronnen (waaronder het scheepvaartlawaai) alsnog in kaart zijn gebracht en zijn meegenomen in de beoordeling van de gecumuleerde geluidbelasting in het plangebied. In paragraaf 3.3 van het akoestisch onderzoek is ten opzichte van de eerdere versie toegevoegd dat de geluidbelasting vanwege de scheepvaart is berekend met gebruikmaking van het aantal scheepvaartbewegingen per etmaal uit het akoestisch onderzoek voor het bestemmingsplan "Noordereiland" van 23 maart 2020. Gelet hierop is in zoverre toereikend gemotiveerd waarom de berekende gecumuleerde geluidbelasting is veranderd.

12.3.  Over de bijdrage van Trouw Boekweit aan de gecumuleerde geluidbelasting staat in het akoestisch onderzoek dat die formeel niet in de beoordeling hoeft te worden betrokken, omdat dit bedrijf niet onder de Wet geluidhinder valt. Er staat verder dat de bijdrage van Trouw Boekweit een minimale verhoging zal geven van de gecumuleerde geluidniveaus (minder dan 1 dB) op enkele voornamelijk noordelijk georiënteerde gevels. Het scheepvaartlawaai blijft volgens het akoestisch onderzoek bepalend voor de hoogte van de gecumuleerde geluidbelasting. De Afdeling ziet in hetgeen Hunter Douglas heeft aangevoerd geen reden om hieraan te twijfelen. Daarom slaag het betoog ook in zoverre niet.

Artikel 8 van de planregels onduidelijk?

13.     Hunter Douglas betoogt dat artikel 8 van de planregels onduidelijk is. Anders dan daarin wordt gesuggereerd, is het namelijk niet alleen bij "nieuwe situaties" maar altijd vereist om bij geluidgevoelige bestemmingen de voorkeursgrenswaarde of vastgestelde hogere waarden in acht te nemen, aldus Hunter Douglas.

13.1.  Artikel 8 van de planregels luidt:

"Bij nieuwe situaties in de zin van de Wet geluidhinder is de realisatie van geluidsgevoelige functies (in de zin van de Wet geluidhinder), alleen mogelijk indien voldaan wordt aan de voorkeursgrenswaarden van de Wet geluidhinder, dan wel aan het besluit hogere grenswaarden dat aan dit bestemmingsplan is toegevoegd."

13.2.  Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad artikel 8 van de planregels in strijd met het rechtszekerheids- en het zorgvuldigheidsbeginsel vastgesteld. Het is namelijk onduidelijk wat is bedoeld met ‘Bij nieuwe situaties in de zin van de Wet geluidhinder’. Uit die wet volgt niet wat bij de toepassing van regels in een bestemmingsplan zoals hier aan de orde als een nieuwe situatie heeft te gelden. Verder is niet duidelijk tot wie artikel 8 is gericht en wanneer dit artikel moet worden toegepast.

Het betoog slaagt.

Windhinder

14.     Hunter Douglas betoogt dat de raad het plan ten onrechte heeft vastgesteld zonder onderzoek te doen naar windhinder als gevolg van de hoogbouw in het plangebied. Zij stelt dat haar werknemers mogelijk met windhinder te maken kunnen krijgen als zij op weg naar en van hun werk in de buurt van het plangebied zijn. Veel van de werknemers van Hunter Douglas komen namelijk te voet of met de fiets.

14.1.  Artikel 8:69a van de Awb luidt:

"De bestuursrechter vernietigt een besluit niet op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept."

14.2.  Blijkens de geschiedenis van de totstandkoming van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht (Kamerstukken II, 2009/10, 32 450, nr. 3, blz. 18-20) heeft de wetgever met artikel 8:69a van de Awb de eis willen stellen dat er een verband moet bestaan tussen een beroepsgrond en het belang waarin de appellant door het bestreden besluit dreigt te worden geschaad. De bestuursrechter mag een besluit niet vernietigen wegens schending van een rechtsregel die kennelijk niet strekt tot bescherming van het belang van de appellant.

14.3.  Het betoog over windhinder gaat over de rechtsregel dat het bestemmingsplan ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening moet worden vastgesteld (artikel 3.1, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening).

Gelet op het beroepschrift en het verhandelde ter zitting vreest Hunter Douglas niet voor windhinder op haar eigen perceel en veroorzaakt het bedrijf van Hunter Douglas ook zelf geen windhinder. De Afdeling acht het niet aannemelijk dat onder deze omstandigheden de bedrijfseconomische belangen van Hunter Douglas worden geraakt door een mogelijke toename van windhinder als gevolg van de hoogbouw in het plangebied. Dit betekent dat de ingeroepen rechtsregel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van Hunter Douglas. De Afdeling tekent daarbij aan dat tot die bedrijfsbelangen niet gerekend kan worden het belang van werknemers van Hunter Douglas om op hun weg naar en van hun werk gevrijwaard te blijven van enige windhinder nabij hoge gebouwen. Het betoog kan daarom buiten verdere bespreking blijven.

Conclusie

15.     De conclusie is dat het besluit van 2 juli 2020 is vastgesteld in strijd met artikel 3:46 van de Awb, het zorgvuldigheidsbeginsel en het rechtszekerheidsbeginsel. De Afdeling zal de raad opdragen de gebreken in dit besluit te herstellen. Dit kan de raad doen door:

- Alsnog inzichtelijk te maken dat het plan wat betreft mogelijke geurhinder niet zal leiden tot een beperking in de bedrijfsvoering van Hunter Douglas (hiervoor onder 5.5).

- Alsnog toereikend te motiveren dat de vastgestelde hogere waarden in acht zijn genomen (hiervoor onder 10.3). Daarbij moet de raad beargumenteerd en met bronvermelding inzichtelijk maken waarom de "Handleiding meten en rekenen industrielawaai" in dit geval niet vereist dat moet worden gerekend met een toeslag voor verticale geluidbronnen zoals schoorstenen op het terrein van Hunter Douglas. Hierbij moet de raad ook de visie van LBP Sight betrekken zoals opgenomen in de notitie van 6 juni 2019 (bijlage 8 van de zienswijze van Hunter Douglas).

- Artikel 8 van de regels te wijzigen (hiervoor onder 13.2).

- Dan wel een ander besluit te nemen.

Bij de voorbereiding van het nieuwe besluit hoeft de raad afdeling 3.4 van de Awb niet opnieuw toe te passen.

16.     In de einduitspraak wordt beslist over vergoeding van de proceskosten en het betaalde griffierecht.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

draagt de raad van de gemeente Rotterdam op om:

- binnen twintig weken na de verzending van deze tussenuitspraak met inachtneming van hetgeen hierin is overwogen het besluit van 2 juli 2020 te herstellen, dan wel een ander besluit te nemen, en

- de Afdeling en de andere partijen de uitkomst mede te delen en het nieuwe besluit zo spoedig mogelijk op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken en mede te delen.

Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, voorzitter, en mr. B. Meijer en mr. A.J.C. de Moor-van Vugt, leden, in tegenwoordigheid van mr. P. Plambeck, griffier.

De voorzitter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 28 april 2021

159-717.

Artikel delen