Menu

Filter op
content
PONT Omgeving

ECLI:NL:RVS:2021:305

16 februari 2021

Jurisprudentie – Uitspraken

Uitspraak

202005433/1/R3 en 202005433/2/R3.

Datum uitspraak: 16 februari 2021

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Tussenuitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) en, met toepassing van artikel 8:86 en artikel 8:51d van die wet, op het beroep, in het geding tussen:

[appellant A] en [appellant B], beiden wonend te Lisse (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]),

en

de raad van de gemeente Lisse,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 16 september 2020 heeft de raad het bestemmingsplan "Visserkade" vastgesteld.

Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant] heeft een nader stuk ingediend.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 2 februari 2021, waar [appellant], bijgestaan door mr. ing. B.M. Brandenburg-Stroo, rechtsbijstandverlener te Leusden, is verschenen. De raad, vertegenwoordigd door J.W.J. Feijen-van Duijvenbode, F.E. Sinke en T. van Noort, heeft via een videoverbinding aan de zitting deelgenomen. Ook [belanghebbende] heeft met zijn gemachtigde mr. D. Tanke, rechtsbijstandverlener te Amsterdam, als derdebelanghebbende via een videoverbinding aan de zitting deelgenomen.

Partijen hebben toestemming gegeven onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.

Overwegingen

Toepassing van artikel 8:86 van de Awb

1.    In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.

Toetsingskader

2.     Ingevolge artikel 8:51d van de Awb kan de voorzieningenrechter het bestuursorgaan opdragen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen.

3.    Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De voorzieningenrechter beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De voorzieningenrechter stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

Inleiding

4.    Het plan voorziet in een wijziging van het planologisch regime voor de botenloods met de drie aangrenzende woningen aan de [locatie 1], [locatie 2] en [locatie 3] in Lisse. Aan deze botenloods en de drie woningen was in het voorheen geldende bestemmingsplan "Meerzicht", vastgesteld in 1976 en herzien in 1982 en 1987, een bedrijfsbestemming toegekend. Voor de drie woningen aan de [locatie 1], [locatie 2] en [locatie 3] wordt in het aan de orde zijnde bestemmingsplan "Visserkade" het huidige gebruik vastgelegd door het toekennen van de bestemming "Wonen". Aan de naastgelegen botenloods is ook de bestemming "Wonen" toegekend om ter plaatse de bouw van een nieuwe woning mogelijk te maken. Verder ziet het plan op een nabijgelegen parkje aan de Grevelingstraat, waaraan de bestemming "Groen" is toegekend.

5.    [appellant] woont aan de [locatie 1]. Hij richt zich in beroep tegen de bouwmogelijkheden die het plan biedt voor zijn woning en de woningen van zijn buren aan de [locatie 2] en [locatie 3]. Het beroep heeft geen betrekking op de botenloods en het nabijgelegen parkje.

Inhoudelijk

Borging van de maximum goothoogte in de planregels

6.    Op de verbeelding zijn voor de woningen aan de [locatie 1], [locatie 2] en [locatie 3] maatvoeringsaanduidingen opgenomen voor de maximum bouw- en goothoogte. Voor de voorkant van de woningen is op de verbeelding een maximum bouwhoogte vermeld van 8 m en een maximum goothoogte van 3,5 m. Voor de achterzijde van de woningen is een maximum bouwhoogte vermeld van 8 m en een maximum goothoogte van 5 m.

    [appellant] betoogt dat aan de op de verbeelding opgenomen maximum goothoogtes van 3,5 en 5 m geen betekenis toekomt, omdat hiernaar niet wordt verwezen in de planregels. Dit betekent dat uitsluitend een maximum bouwhoogte geldt van 8 m en dat de voor- en achtergevel van de woningen aan de [locatie 1], [locatie 2] en [locatie 3] dus volledig kunnen worden opgetrokken tot 8 m hoogte, aldus [appellant]. Hij acht dit zowel uit een oogpunt van stedenbouw als gelet op zijn woon- en leefklimaat onaanvaardbaar.

6.1.    In de zienswijzennota die over het ontwerpbestemmingsplan "Visserkade" is opgesteld, is een overzicht opgenomen van de wijzigingen die in het ontwerpplan worden doorgevoerd. Vermeld is onder meer dat aan artikel 4.2.1, onder c, van de planregels wordt toegevoegd dat de maximum goothoogte maximaal de goothoogte bedraagt zoals op de verbeelding is aangegeven ter plaatse van de aanduiding "maximum goothoogte". Uit het raadsbesluit blijkt dat de raad het bestemmingsplan overeenkomstig de in de zienswijzennota vermelde wijzigingen heeft vastgesteld.

    In het verweerschrift en ter zitting heeft de raad erkend dat de regels, zoals vastgesteld in het vaststellingsbesluit, wat betreft de maximum goothoogte niet correct in de digitale versie van het plan waren weergegeven die te raadplegen is op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl. De raad stelt dat deze omissie nadien is hersteld door alsnog de juiste versie op de landelijke voorziening te plaatsen.

6.2.    Ter zitting is vastgesteld dat op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl, inmiddels twee versies van het vastgestelde bestemmingsplan raadpleegbaar zijn. Een versie met identificatiecode NL.IMRO.0553.bpdorpvisserkade-vax1, waarin artikel 4.2.1, onder c, van de planregels niet overeenkomt met het raadsbesluit, omdat daarin voor de bestemming "Wonen" wat betreft de toegestane goothoogte niet wordt verwezen naar de verbeelding. En ook een versie met identificatiecode NL.IMRO.0553.bpdorpvisserkade-vax2, waarin deze fout is hersteld, maar waarvan de identificatiecode niet overeenkomt met de in het raadsbesluit vermelde identificatiecode. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is hiermee na de vaststelling van het plan een rechtsonzekere situatie ontstaan.

6.3.    Deze rechtsonzekere situatie kan worden weggenomen door beide versies van het bestemmingsplan die nu op www.ruimtelijkeplannen.nl beschikbaar zijn te verwijderen, het hierop beschikbaar stellen van de versie van het bestemmingsplan zoals de raad die heeft vastgesteld, overeenkomend met de identificatiecode die in het vaststellingsbesluit is vermeld, en door die versie opnieuw ter inzage te leggen. De voorzieningenrechter verwijst ter vergelijking naar de uitspraken van de Afdeling van 24 juli 2013, ECLI:NL:RVS:2013:2980, overweging 5.3, 25 maart 2014, ECLI:NL:RVS:2014:1194, overweging 2.1, en 1 april 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1042, overweging 7.2. In onderstaande overweging 9 zal de voorzieningenrechter na de bespreking van de andere beroepsgronden beoordelen of op dit punt aanleiding bestaat voor het toepassen van een bestuurlijke lus.

Artikel 4.2.1, onder a, van de planregels

7.    [appellant] betoogt dat ook artikel 4.2.1, onder a, van de planregels rechtsonzeker is, omdat daarin voor de situering van het hoofdgebouw binnen de bestemming "Wonen" wordt verwezen naar het aanduidingsvlak "maximum bouwhoogte". Volgens hem is onduidelijk wat hiermee wordt bedoeld, omdat op de verbeelding als gevolg van de verschillende goothoogtes voor de voor- en achterzijde van de woningen aan de [locatie 1], [locatie 2] en [locatie 3] niet één maar twee aanduidingsvlakken met een maximum bouwhoogte zijn opgenomen.

7.1.    In artikel 4.2.1 van de planregels zijn voor het hoofdgebouw binnen de bestemming "Wonen" bouwregels opgenomen. Onderdeel a van dit artikel luidt als volgt: "een bestaand hoofdgebouw dient te worden gebouwd binnen het aanduidingsvlak ‘maximum bouwhoogte’;".

7.2.    De voorzieningenrechter volgt [appellant] niet in zijn betoog dat artikel 4.2.1, onder a, van de planregels rechtsonzeker is. Omdat in het plan voor de voorzijde van de woningen aan de [locatie 1], [locatie 2] en [locatie 3] een andere maximum goothoogte is toegestaan dan voor de achterzijde van de woningen, bevat de verbeelding bij deze woningen twee aanduidingsvlakken met een maximum goot- en bouwhoogte. Uit artikel 4.2.1, onder a, van de planregels volgt dat het hoofdgebouw binnen de bestemming "Wonen" ter plaatse van de aanduiding "maximum bouwhoogte" mag worden gebouwd. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is voldoende duidelijk dat hiervoor beide aanduidingsvlakken met de maximum bouwhoogte kunnen worden benut. Ter zitting hebben partijen erkend dat hierover in de praktijk gelet op de feitelijke situatie ter plaatse geen misverstand kan bestaan. De voorzieningenrechter ziet, anders dan [appellant] betoogt, dan ook geen aanleiding om de raad op te dragen het woord "aanduidingsvlak" in artikel 4.2.1, onder a, van de planregels te wijzigen in "aanduidingsvlakken". Het betoog van [appellant] slaagt op dit punt niet.

Gevolgen van de bouwmogelijkheden voor de bezonning en daglichttoetreding

8.    [appellant] wijst erop dat het bestemmingsplan gelet op de aan de achterzijde van de woningen toegestane bouwhoogte van 8 m en goothoogte van 5 m, de mogelijkheid biedt om onder meer op de bestaande uitbouw van zijn buren aan de [locatie 2] een dakopbouw te realiseren. Hij vreest dat dit leidt tot verminderde bezonning in zijn tuin en daglichttoetreding in zijn woning. Deze gevolgen heeft de raad volgens hem in het bij de plantoelichting gevoegde onderzoek getiteld "Bezonningsstudie [locatie 2] gemeente Lisse", opgesteld in juni 2019 (hierna: de bezonningsstudie), onvoldoende onderzocht. In deze bezonningsstudie is volgens [appellant] namelijk van onjuiste uitgangspunten uitgegaan. Zo gaat de bezonningstudie volgens hem uit van een onjuiste totale bouwdiepte van de woning aan de [locatie 2]. Daarnaast is in de bezonningsstudie de bestaande uitbouw bij de woning aan de [locatie 2] ten onrechte als bestaand meegenomen, aldus [appellant]. Voor deze uitbouw is volgens hem namelijk geen vergunning verleend. Ook mocht de uitbouw ten tijde van de realisatie, toen ter plaatse nog een bedrijfsbestemming gold, niet vergunningvrij worden gebouwd, aldus [appellant]. Gelet hierop had volgens hem in de bezonningstudie een vergelijking moeten worden gemaakt tussen de situatie zonder de bestaande uitbouw en de nieuwe situatie met uitbouw en de in het bestemmingsplan mogelijk gemaakte dakopbouw.

8.1.    In de plantoelichting is vermeld dat belangen van derden niet onevenredig worden geschaad wanneer de woning aan de [locatie 2] wordt uitgebreid door het doortrekken van de kap aan de achterzijde van de woning tot 8 m hoog. Dit blijkt volgens de plantoelichting onder meer uit de bezonningsstudie die als bijlage bij de plantoelichting is gevoegd.     

    In de bezonningsstudie is bij de uitgangspunten een afbeelding opgenomen van de bestaande situatie en een afbeelding voor de nieuwe situatie. Voor de bestaande situatie is uitgegaan van de bestaande uitbouw aan de achterzijde van de woning aan de [locatie 2]. Vermeld is dat voor de nieuwe situatie ervan is uitgegaan dat deze uitbouw wordt "overkapt", zodat op de uitbouw een extra verdieping ontstaat, waarbij de kap wordt verhoogd met ongeveer 2 m.

8.2.    De voorzieningenrechter volgt [appellant] niet in zijn standpunt dat in de bezonningsstudie van een onjuiste bouwdiepte van de woning aan de [locatie 2] is uitgegaan. Zoals de raad in zijn verweerschrift heeft weergegeven en ter zitting ook heeft bevestigd, komt de totale diepte van de aanduidingsvlakken "maximum bouwhoogte" en "maximum goothoogte" ter plaatse van deze woning overeen met de bestaande totale bouwdiepte van de woning inclusief bestaande uitbouw. De raad stelt in het verweerschrift dat deze totale diepte 10,08 m bedraagt, wat [belanghebbende], eigenaar van de woning aan de [locatie 2], ter zitting aan de hand van zijn bouwtekening heeft bevestigd. De voorzieningenrechter ziet geen aanknopingspunten om aan de juistheid hiervan te twijfelen.

8.3.    Evenmin volgt de voorzieningenrechter [appellant] in zijn standpunt dat in de bezonningsstudie bij de vergelijking tussen de bestaande en de nieuwe situatie, voor de bestaande situatie niet had mogen worden uitgegaan van de al bestaande uitbouw op de begane grond bij de woning aan de [locatie 2]. De voorzieningenrechter wijst erop dat tussen partijen niet in geschil is dat het wenselijk is dat aan de woningen aan de [locatie 1], [locatie 2] en [locatie 3] overeenkomstig het huidige gebruik, waaronder ook het huidige gebruik van [appellant], een woonbestemming wordt toegekend. Deze woonbestemming wordt als zodanig dan ook niet bestreden. Met het toekennen van de woonbestemming is de bestaande uitbouw bij de [locatie 2], die vanwege de bedrijfsbestemming in het vorige bestemmingsplan voorheen niet vergunningvrij bij de woning kon worden opgericht, maar wat betreft de maatvoering wel voldoet aan de eisen van artikel 2, aanhef en onderdeel 3, onder a, van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht, alsnog vergunningvrij geworden. Voor de realisatie van een dergelijk vergunningvrij bouwwerk is geen bezonningsstudie vereist. Gelet hierop volgt de voorzieningenrechter [appellant] niet in zijn standpunt dat in de bezonningsstudie ook naar de effecten van de al bestaande uitbouw had moeten worden gekeken.

8.4.    Wat [appellant] heeft aangevoerd geeft gelet op het vorenstaande geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de in de bezonningsstudie gehanteerde uitgangspunten en vermelde onderzoeksresultaten. Over deze onderzoeksresultaten overweegt de voorzieningenrechter het volgende.

    Wat betreft de daglichttoetreding is in de bezonningsstudie uitgegaan van de situatie op 19 februari, wanneer de zonnestand laag is en in zoverre wat betreft de hoeveelheid daglichttoetreding dus sprake is van een worst case-situatie. In de bezonningsstudie staat dat op 19 februari in de nieuwe situatie, wanneer de bestaande uitbouw bij de woning aan de [locatie 2] wordt overkapt en waarbij de kap met ongeveer 2 m wordt verhoogd, op de woning van [appellant] sprake is van 1 uur zon op de gehele gevel. Dit is volgens de bezonningsstudie ook al het geval in de bestaande situatie, alleen wordt in de nieuwe situatie wel het schaduwoppervlak op de gevel wat groter.

    Over de bezonning in de tuin is in de bezonningsstudie vermeld dat sprake is van een achtertuin op het zuiden van ongeveer 24 m diep, waardoor er gedurende de hele dag sprake is van een strook van tenminste 16 m2 met zon. Wel is er in de nieuwe situatie sprake van een verslechtering in de ochtendperiode, aldus de bezonningsstudie.

8.5.    Uit voormelde onderzoeksresultaten blijkt volgens de raad dat in de nieuwe situatie met dakopbouw bij de woning aan de [locatie 2], de verslechtering van de daglichttoetreding in de woning van [appellant] in vergelijking met de bestaande situatie beperkt is en dat vanwege de diepe achtertuin op het zuiden nog voldoende zon kan worden ontvangen in de achtertuin. Volgens de raad heeft het plan dan ook niet tot gevolg dat bij de woning van [appellant] niet langer sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding dit standpunt onredelijk te achten. Daarbij betrekt de voorzieningenrechter dat de woningen aan de [locatie 1], [locatie 2] en [locatie 3] zijn gelegen in binnenstedelijk gebied en dat deze woningen blijkens de plantoelichting en zienswijzennota relatief klein zijn. Met de uitbreidingsmogelijkheid aan de achterzijde van deze woningen kan meer wooncomfort worden gecreëerd en kunnen de woningen voldoen aan de moderne wooneisen, zo staat in de zienswijzennota. Aan deze belangen heeft de raad in redelijkheid een zwaarder gewicht kunnen toekennen dan aan de belangen van [appellant] bij een maximale daglichttoetreding in zijn woning en zonlicht in zijn tuin.

    In het kader van het vorenstaande merkt de voorzieningenrechter tot slot nog op dat de raad er in zijn verweerschrift op heeft gewezen dat de effecten bij de woning van [appellant] bovendien minder nadelig zullen zijn dan in de bezonningsstudie is berekend, omdat in de bezonningsstudie uit juni 2019 er nog van is uitgegaan dat de kap van de woning aan de [locatie 2] met ongeveer 2 m zou worden verhoogd tot een totale bouwhoogte van meer dan 9 m. Deze bouwhoogte is in het bestemmingsplan naar beneden bijgesteld naar 8 m.

8.6.    De betogen van Akkerboom over de effecten van het plan op de daglichttoetreding en bezonning slagen dan ook niet.

Conclusie en bestuurlijke lus

9.    Gelet op wat hiervoor onder 6.2 is overwogen, is het vaststellingsbesluit in strijd met de rechtszekerheid. De voorzieningenrechter ziet in het belang bij een spoedige beëindiging van het geschil aanleiding de raad met toepassing van artikel 8:51d van de Awb op te dragen om dit gebrek dat kleeft aan het vaststellingsbesluit te herstellen. Zoals hiervoor onder 6.3 is overwogen, dient de raad daartoe de twee versies van het bestemmingsplan zoals die thans op de landelijke voorziening (www.ruimtelijkeplannen.nl) raadpleegbaar zijn te verwijderen en hierop de versie van het plan te publiceren zoals de raad die heeft vastgesteld en die wat betreft de identificatiecode overeenkomt met de identificatiecode die in het vaststellingsbesluit is vermeld. Vervolgens dient de raad het vaststellingsbesluit opnieuw bekend te maken door kennisgeving te doen van het beschikbaar stellen op de landelijke voorziening (www.ruimtelijkeplannen.nl) van de versie van het bestemmingsplan zoals hij die bij het vaststellingsbesluit heeft vastgesteld. Verder dient de raad mededeling te doen als bedoeld in artikel 3:43 van de Awb. De raad dient tevens toepassing te geven aan artikel 3:45 van die wet.

    De voorzieningenrechter geeft hiervoor een termijn van vier weken. Een langere termijn acht de voorzieningenrechter niet noodzakelijk. Daarbij vermeldt de voorzieningenrechter dat een nieuw raadsbesluit niet is vereist, omdat in deze uitspraak is geoordeeld dat de overige betogen van Akkerboom over artikel 4.2.1, onder a, van de planregels en over de effecten van het plan op de bezonning en daglichttoetreding niet slagen. Een nieuwe agendering van het bestemmingsplan voor de raadsvergadering van bijvoorbeeld eind maart 2021, zoals de raad ter zitting heeft voorgesteld, is dus niet vereist.

Voorlopige voorziening

10.    De voorzieningenrechter ziet aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen, welke voorlopige voorziening geldt totdat in deze procedure einduitspraak is gedaan. De reden hiervoor is de hiervoor genoemde omstandigheid dat op dit moment op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl, twee versies van het bestemmingsplan raadpleegbaar zijn, waarbij in een van deze twee versies niet is geborgd dat voor de goothoogte van de woningen aan de [locatie 1], [locatie 2] en [locatie 3] maximaal de goothoogte is toegestaan zoals die op de verbeelding is opgenomen. Voorkomen dient te worden dat in afwachting van het herstel van deze fout een aangevraagde omgevingsvergunning niet kan worden getoetst aan de op de verbeelding opgenomen maximum goothoogtes. De voorzieningenrechter ziet daarom aanleiding om met toepassing van artikel 8:80b, derde lid, van de Awb de in de beslissing van deze uitspraak vermelde voorlopige voorziening te treffen.

Proceskosten en griffierecht

11.     In de einduitspraak zal worden beslist over de proceskosten en vergoeding van het betaalde griffierecht.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.    draagt de raad van de gemeente Lisse op om binnen vier weken na de verzending van deze tussenuitspraak met inachtneming van de overwegingen 6.3 en 9 het daar omschreven gebrek te herstellen en de Afdeling en de andere betrokken partijen mededeling te doen van de handelingen ter herstel van het gebrek;

II.    treft de voorlopige voorziening dat het plan, voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Wonen" ter plaatse van de [locatie 1], [locatie 2] en [locatie 3] te Lisse, wordt geschorst totdat de einduitspraak is gedaan.

Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. F.C. van Zuijlen, griffier.

De voorzieningenrechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.   

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 16 februari 2021

810.

Artikel delen