Menu

Filter op
content
PONT Omgeving

ECLI:NL:RVS:2021:1380

30 juni 2021

Jurisprudentie – Uitspraken

Uitspraak

201908821/2/R1.

Datum uitspraak: 30 juni 2021

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

Aldi Vastgoed B.V. en Aldi Zaandam B.V. (hierna in enkelvoud en tezamen: de Aldi), gevestigd te Culemborg onderscheidenlijk Zaandam,

appellanten,

en

de raad van de gemeente Den Helder,

het college van burgemeester en wethouders van Den Helder,

verweerders.

Procesverloop

Bij tussenuitspraak van 25 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2813, (hierna: de tussenuitspraak) heeft de Afdeling de raad opgedragen om binnen 16 weken na de verzending daarvan de gebreken in het besluit van 7 oktober 2019 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Verplaatsing Lidl Julianadorp" te herstellen. Deze tussenuitspraak is aangehecht.

Bij besluit van 15 februari 2021 (hierna: het herstelbesluit) heeft de raad ter uitvoering van de tussenuitspraak het bestemmingsplan "Verplaatsing Lidl Julianadorp" opnieuw, gewijzigd, vastgesteld.

De Aldi is in de gelegenheid gesteld hierover een zienswijze naar voren te brengen. Zij heeft van de mogelijkheid gebruik gemaakt.

Met toepassing van artikel 8:57, tweede lid, aanhef en onder d, en derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), heeft de Afdeling bepaald dat een tweede onderzoek ter zitting achterwege blijft en het onderzoek gesloten.

Overwegingen

Tussenuitspraak

1.       De Afdeling heeft onder rechtsoverweging 5.5 van de tussenuitspraak overwogen dat de raad het besluit van 7 oktober 2019, waarbij de raad het bestemmingsplan "Verplaatsing Lidl Julianadorp" heeft vastgesteld, niet zorgvuldig heeft genomen. Dit is het geval omdat de raad in de planregels, anders dan hij heeft beoogd, niet heeft geregeld dat voor de gronden met de bestemming "Gemengd" en de functieaanduiding "supermarkt" geldt dat de planologisch toegestane gebouwen gebruikt mogen worden ten behoeve van een supermarkt met een winkelvloeroppervlak (hierna: wvo) van ten hoogste 1.020 m2.

De Afdeling heeft in de tussenuitspraak geoordeeld dat het plan op dit punt in strijd met artikel 3:2 van de Awb is vastgesteld.

2.       Gelet hierop is het beroep van de Aldi tegen het besluit van 7 oktober 2019 gegrond. Dit besluit dient te worden vernietigd.

Het herstelbesluit

3.       Ter uitvoering van de tussenuitspraak heeft de raad bij het herstelbesluit een nieuw gewijzigd bestemmingsplan vastgesteld. De wijziging houdt in dat artikel 3.1, aanhef onder a, sub 3, van de planregels zodanig is aangepast dat in de planregels is gewaarborgd dat voor de gronden met de bestemming "Gemengd" en de functieaanduiding "supermarkt" geldt dat de planologisch toegestane gebouwen gebruikt mogen worden ten behoeve van een supermarkt met een wvo van ten hoogste 1.020 m2.

Het artikel luidt:

"De voor ‘Gemengd’ aangegeven gronden zijn bestemd voor:

a. Gebouwen ten behoeve van:

3. ter plekke van de aanduiding ‘supermarkt’ een supermarkt waarvan het winkelvloeroppervlak ten hoogste 1.020 m2 mag bedragen;"

4.       Ingevolge artikel 6:19, eerste lid, van de Awb heeft het bezwaar of beroep van rechtswege mede betrekking op een besluit tot intrekking, wijziging of vervanging van het bestreden besluit, tenzij partijen daarbij onvoldoende belang hebben.

5.       De Aldi heeft in haar zienswijze te kennen gegeven dat zij zich met het herstelbesluit kan verenigen. Gelet hierop is geen beroep van rechtswege als bedoeld in artikel 6:19, eerste lid, van de Awb ontstaan waarop nog moet worden beslist.

Omgevingsvergunning

6.       In rechtsoverweging 10 van de tussenuitspraak heeft de Afdeling overwogen dat de Aldi tegen de omgevingsvergunning geen andere beroepsgronden heeft aangevoerd dan die zijn aangevoerd tegen het bestemmingsplan, zoals vastgesteld op 7 oktober 2019. Verder heeft de Afdeling overwogen dat gelet op het geconstateerde gebrek in dat bestemmingsplan en het gegeven dat het plan bepalend kan zijn voor de vraag of de omgevingsvergunning terecht is verleend, de beroepsgronden die tegen het desbetreffende besluit zijn gericht, pas in de einduitspraak zullen worden besproken.

6.1.    De Afdeling overweegt dat het bestemmingsplan en de omgevingsvergunning gecoördineerd zijn voorbereid met toepassing van artikel 3.30 en 3.32 van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: de Wro). Omdat het bestemmingsplan, zoals vastgesteld op 7 oktober 2019, het toetsingskader heeft gevormd voor de omgevingsvergunning en dat bestemmingsplan naar aanleiding van het beroep van de Aldi moet worden vernietigd, vloeit uit het systeem van de Wro, in samenhang bezien met artikel 2.10 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, voort dat ook het besluit tot verlening van de omgevingsvergunning van 9 oktober 2019 moet worden vernietigd. De Afdeling ziet echter aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Awb de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit van 9 oktober 2019 geheel in stand te laten.

De Afdeling stelt voorop dat aan het beroep tegen de omgevingsvergunning geen andere gronden ten grondslag zijn gelegd dan die tegen het bestemmingsplan van 7 oktober 2019. Verder is voor het in stand laten van de rechtsgevolgen van belang dat het gebrek dat kleefde aan het op 7 oktober 2019 vastgestelde bestemmingsplan en dat tevens het toetsingskader vormde voor de omgevingsvergunning van 9 oktober 2019 met het herstelbesluit is hersteld. Omdat in de tussenuitspraak naar aanleiding van de beroepsgronden tegen het bestemmingsplan uit 2019 geen andere gebreken zijn geconstateerd, in het herstelbesluit een supermarkt met een wvo van ten hoogste 1.020 m2 is toegestaan en het bouwplan, waarvoor de omgevingsvergunning van 9 oktober 2019 is verleend, ziet op een supermarkt met een wvo van 1.020 m2, kleven er in zoverre ook geen andere gebreken aan de omgevingsvergunning. Gelet hierop is de Afdeling van oordeel dat het college niet tot een ander besluit zou zijn gekomen wanneer op grond van het herstelbesluit tot verlening van de omgevingsvergunning zou zijn gekomen.

6.2.    De conclusie is dat het beroep van de Aldi tegen de omgevingsvergunning van 9 oktober 2019 gegrond is en dat dat besluit moet worden vernietigd. De Afdeling ziet verder aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Awb de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit tot verlening van de omgevingsvergunning geheel in stand te laten. Dit betekent dat gebruik gemaakt kan worden van de omgevingsvergunning.

Proceskosten

7.       De raad en het college moeten de proceskosten vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        verklaart het beroep tegen het besluit van 7 oktober 2019, waarbij de raad van de gemeente Den Helder het bestemmingsplan "Verplaatsing Lidl Julianadorp" heeft vastgesteld, gegrond;

II.       vernietigt het besluit van 7 oktober 2019, waarbij de raad van de gemeente Den Helder het bestemmingsplan "Verplaatsing Lidl Julianadorp" heeft vastgesteld;

III.      vernietigt het besluit van 9 oktober 2019, kenmerk AU19.06454, waarbij het college van burgemeester en wethouders van Den Helder een omgevingsvergunning heeft verleend voor het bouwen van een supermarkt;

IV.      bepaalt dat de rechtsgevolgen van het onder III vernietigde besluit geheel in stand blijven;

V.       veroordeelt de raad van de gemeente Den Helder en het college van burgemeester en wethouders van Den Helder gezamenlijk tot vergoeding van bij Aldi Vastgoed B.V. en Aldi Zaandam B.V. in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.335,00 (zegge: duizenddriehonderdvijfendertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, waarbij betaling aan één van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander;

VI.      gelast dat de raad van de gemeente Den Helder en het college van burgemeester en wethouders van Den Helder gezamenlijk aan Aldi Vastgoed B.V. en Aldi Zaandam B.V. het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 345,00 (zegge: driehonderdvijfenveertig euro) vergoeden, waarbij betaling aan één van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander.

Aldus vastgesteld door mr. E. Steendijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D.A.B. Montagne, griffier.

Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.         

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 30 juni 2021

374-890.

Artikel delen