Menu

Filter op
content
PONT Omgeving

ECLI:NL:RVS:2020:1082

15 april 2020

Jurisprudentie – Uitspraken

Uitspraak

201900155/1/R4.

Datum uitspraak: 15 april 2020

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

Stichting Leefbaar Buitengebied, gevestigd te Geerdijk, gemeente Twenterand,

appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 9 november 2018 in zaak nr. 18/1051 in het geding tussen:

Stichting Leefbaar Buitengebied

en

het college van gedeputeerde staten van Overijssel.

Procesverloop

Bij brief van 9 januari 2018 heeft het college aan Stichting Leefbaar Buitengebied meegedeeld dat haar verzoek om handhaving niet in behandeling wordt genomen.

Bij besluit van 9 mei 2018 heeft het college het door Stichting Leefbaar Buitengebied daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.

Bij uitspraak van 9 november 2018 heeft de rechtbank het door Stichting Leefbaar Buitengebied daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft Stichting Leefbaar Buitengebied hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 september 2019, waar Stichting Leefbaar Buitengebied, vertegenwoordigd door [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door J.M. Pieterse en B.A. Damink, zijn verschenen.

Overwegingen

1.    Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage die deel uitmaakt van deze uitspraak.

2.    Stichting Leefbaar Buitengebied heeft het college bij brief van 5 januari 2018 verzocht handhavend op te treden tegen de drijver die schadelijke effecten veroorzaakt op de populatie vleermuizen en roeken wegens de kap van populieren in Almelo op de locatie bekend als locatie Vislust en Hubregtse aan de Schuilenburgsingel en Bieskolksingel. Het college heeft het verzoek om handhaving buiten behandeling gelaten omdat Stichting Leefbaar Buitengebied volgens hem geen belanghebbende is.

3.    Stichting Leefbaar Buitengebied betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat zij niet als belanghebbende kan worden aangemerkt. Zij voert aan dat zij zich blijkens haar statuten en feitelijke werkzaamheden direct en indirect richt op de bescherming van beschermde diersoorten zoals vleermuizen die van het milieu deel uitmaken. Stichting Leefbaar Buitengebied beroept zich voorts op artikel 2, vijfde lid, artikel 3, negende lid, en artikel 9 van het Verdrag betreffende toegang tot informatie, inspraak in de besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden van 25 juni 1998 (hierna: het Verdrag van Aarhus). Volgens haar is haar in strijd met deze artikelen de toegang tot de rechter ontnomen. Ook als de stichting geen feitelijke werkzaamheden met betrekking tot de soortenbescherming verricht, dient zij wel als belanghebbende te worden aangemerkt. De enige mogelijkheid die voor de stichting resteerde om de voorgenomen bomenkap te beletten, was het doorlopen van een gerechtelijke procedure. De door het college van gedeputeerde staten gestelde voorwaarde dat eerst voorafgaand feitelijke werkzaamheden op het gebied van soortenbescherming moesten zijn verricht, niet zijnde juridische procedures, is een te zware belemmering.

3.1.     Artikel 1:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) luidt:

"1. Onder belanghebbende wordt verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.

(…)

3. Ten aanzien van rechtspersonen worden als hun belangen mede beschouwd de algemene en collectieve belangen die zij krachtens hun doelstellingen en blijkens hun feitelijke werkzaamheden in het bijzonder behartigen."

3.2.    Voor de vraag of een rechtspersoon belanghebbende is als bedoeld in artikel 1:2, eerste en derde lid, van de Awb, is bepalend of de rechtspersoon krachtens zijn statutaire doelstelling en blijkens zijn feitelijke werkzaamheden een rechtstreeks bij het bestreden besluit betrokken algemeen of collectief belang in het bijzonder behartigt.

     Met artikel 1:2, derde lid, van de Awb heeft de wetgever blijkens de totstandkomingsgeschiedenis (Kamerstukken II 1988/1989, 21 221, nr. 3, blz. 32-35) veilig willen stellen dat verenigingen of stichtingen als belanghebbende kunnen opkomen, mits een algemeen of collectief belang dat zij zich statutair ten doel stellen te behartigen en waarvoor zij zich daadwerkelijk inzetten, bij het besluit rechtstreeks is betrokken.

3.3.    Het belang dat Stichting Leefbaar Buitengebied zich blijkens haar statuten (gewijzigd op 20 december 2017) ten doel stelt te behartigen, is het bevorderen van evenwicht tussen de diverse gebruiksfuncties in het buitengebied en in het stedelijk gebied met daarbij speciale zorg voor de natuur, het water, het landschap, mens, dier en het milieu in zowel het buitengebied als het stedelijk gebied, waaronder onder andere begrepen:

- het behoud, de bescherming en verbetering van de kwaliteit en diversiteit van de natuur, het drinkwater en het milieu;

- het stimuleren en verbeteren van leeftijdsbestendige woongebieden, met de daarbij behorende infrastructurele voorzieningen en recreatiemogelijkheden;

- bescherming van de gezondheid en belangen van mens en dier;

- het behoud van het agrarisch landschap, onder meer ten behoeve van de voedselvoorziening;

- behoedzaam en rationeel gebruik van natuurlijke hulpbronnen;

- het nemen van maatregelen om het hoofd te bieden aan lokale, regionale of mondiale milieuproblemen;

- het stimuleren en verbeteren van het verlagen van de geluidsbelasting in geluidsgevoelige objecten, en het verrichten van al hetgeen met het vorenstaande verband houdt of daartoe bevorderlijk kan zijn.

3.4.    De rechtbank heeft overwogen dat het geschil zich toespitst op de vraag of Stichting Leefbaar Buitengebied de bij de statutaire doelen horende feitelijke werkzaamheden heeft verricht. Bij de beoordeling moet volgens de rechtbank worden gekeken naar de periode voorafgaand aan het indienen van bezwaar op 11 januari 2018. De rechtbank heeft overwogen dat uit de aan haar verstrekte inlichtingen blijkt dat Stichting Leefbaar Buitengebied in de periode voor 11 januari 2018 activiteiten heeft verricht die met name bestonden uit het via een website informeren van het publiek en het per e-mail onderhouden van contacten over - kort samengevat - de schadelijke effecten van intensieve veehouderijen voor natuur, milieu en leefomgeving in het buitengebied. Naar het oordeel van de rechtbank heeft Stichting Leefbaar Buitengebied in bezwaar noch in beroep gegevens overgelegd waaruit blijkt dat zij specifieke werkzaamheden heeft verricht ter behartiging van het belang van de soortenbescherming in het kader van de Wet natuurbescherming (hierna: Nbw). Stichting Leefbaar Buitengebied kan om die reden niet als belanghebbende worden aangemerkt met betrekking tot de handelingen van de gemeente Almelo in verband waarmee zij om handhaving heeft verzocht, aldus de rechtbank.

3.5.    Naar het oordeel van de Afdeling is het doel van Stichting Leefbaar Buitengebied, zoals zij eerder heeft overwogen (onder meer in de uitspraak van 11 juli 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:2327), gericht op het behartigen van algemene belangen als bedoeld in artikel 1:2, derde lid, van de Awb. Voorts behoren belangen betrokken bij een verzoek om handhaving op grond van de Nbw, zoals door Stichting Leefbaar Buitengebied bij brief van 5 januari 2018 gedaan, naar het oordeel van de Afdeling tot de belangen die Stichting Leefbaar Buitengebied blijkens haar statutaire doelstelling behartigt. Verder is gebleken dat Stichting Leefbaar Buitengebied feitelijke werkzaamheden verrichtte met het oog op de door haar behartigde belangen, wat impliceert dat zij deze belangen in het bijzonder behartigt. In dit kader wordt onder meer verwezen naar voormelde uitspraak van de Afdeling van 11 juli 2018. Anders dan de rechtbank heeft overwogen, is voor het antwoord op de vraag of Stichting Leefbaar Buitengebied als belanghebbende kan worden aangemerkt met betrekking tot de handelingen van de gemeente Almelo in verband waarmee zij om handhaving heeft verzocht niet van belang of de door haar verrichte feitelijke werkzaamheden specifiek betrekking hebben op het belang van soortenbescherming als bedoeld in de Nbw.

3.6.    Het voorgaande brengt mee dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat Stichting Leefbaar Buitengebied geen belanghebbende is in de zin van artikel 1:2, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) met betrekking tot de handelingen van de gemeente Almelo in verband waarmee zij om handhaving heeft verzocht.

    Het betoog slaagt.

Conclusie

4.    Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep alsnog gegrond verklaren en het besluit van 9 mei 2018 vernietigen. De Afdeling zal zelf in de zaak voorziend het besluit van 9 januari 2018 herroepen. Deze uitspraak treedt in de plaats van het vernietigde besluit van 9 mei 2018. Het voorgaande betekent dat het college opnieuw op het verzoek om handhaving van Stichting Leefbaar Buitengebied van 5 januari 2018 dient te beslissen.

5.    Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.    verklaart het hoger beroep gegrond;

II.    vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Overijssel van 9 mei 2018, kenmerk 2018/0271838 A18-010;

III.    herroept het besluit van het college van gedeputeerde staten van Overijssel van 9 januari 2018, kenmerk 2018/0006343;

IV.    bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit van 9 mei 2018;

V.    veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Overijssel tot vergoeding van bij Stichting Leefbaar Buitengebied in verband met de behandeling van het bezwaar opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.050,00 (zegge: duizendenvijftig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

VI.    veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Overijssel tot vergoeding van bij Stichting Leefbaar Buitengebied in verband met de behandeling van het beroep en hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2.100,00 (zegge: tweeduizendenhonderd euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

VII.    gelast dat het college van gedeputeerde staten van Overijssel aan Stichting Leefbaar Buitengebied het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 857,00 (zegge: achthonderdzevenenvijftig euro) voor de behandeling van het beroep en hoger beroep vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, voorzitter, en mr. G.M.H. Hoogvliet en mr. C.C.W. Lange, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Kos, griffier.

De voorzitter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.   

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 15 april 2020

580.

 

BIJLAGE

 

Verdrag betreffende toegang tot informatie, inspraak bij besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden (Verdrag van Aarhus)

Artikel 2 van het Verdrag van Aarhus luidt:

"Voor de toepassing van dit Verdrag,

[..]

5. Wordt onder „het betrokken publiek" verstaan het publiek dat gevolgen ondervindt, of waarschijnlijk ondervindt van, of belanghebbende is bij, milieubesluitvorming; voor de toepassing van deze omschrijving worden niet-gouvernementele organisaties die zich inzetten voor milieubescherming en voldoen aan de eisen van nationaal recht geacht belanghebbende te zijn."

Artikel 3, negende lid, luidt:

"Binnen het toepassingsgebied van de relevante bepalingen van dit Verdrag heeft het publiek toegang tot informatie, heeft het de mogelijkheid van inspraak in besluitvorming en heeft het toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden zonder discriminatie op grond van staatsburgerschap, nationaliteit of woonplaats en, in het geval van een rechtspersoon, zonder discriminatie op grond van de plaats van de statutaire zetel of een feitelijk middelpunt van de activiteiten."

Artikel 9 luidt:

"[..]

2. Elke Partij waarborgt, binnen het kader van haar nationale wetgeving, dat leden van het betrokken publiek

a. die een voldoende belang hebben

dan wel

b. stellen dat inbreuk is gemaakt op een recht, wanneer het bestuursprocesrecht van een Partij dit als voorwaarde stelt, toegang hebben tot een herzieningsprocedure voor een rechterlijke instantie en/of een ander bij wet ingesteld onafhankelijk en onpartijdig orgaan, om de materiële en formele rechtmatigheid te bestrijden van enig besluit, handelen of nalaten vallend onder de bepalingen van artikel 6 en, wanneer het nationale recht hierin voorziet en onverminderd het navolgende derde lid, andere relevante bepalingen van dit Verdrag.

Wat een voldoende belang en een inbreuk op een recht vormt wordt vastgesteld in overeenstemming met de eisen van nationaal recht en strokend met het doel aan het betrokken publiek binnen het toepassingsgebied van dit Verdrag ruim toegang tot de rechter te verschaffen. Hiertoe wordt het belang van elke niet-gouvernementele organisatie die voldoet aan de in artikel 2, vijfde lid, gestelde eisen voldoende geacht in de zin van het voorgaande onderdeel a. Dergelijke organisaties worden tevens geacht rechten te hebben waarop inbreuk kan worden gemaakt in de zin van het voorgaande onderdeel b.

De bepalingen van dit tweede lid sluiten niet de mogelijkheid uit van een herzieningsprocedure voor een bestuursrechtelijke instantie en laten onverlet de eis van het uitputten van de bestuursrechtelijke beroepsgang alvorens over te gaan tot rechterlijke herzieningsprocedures, wanneer die eis bestaat naar nationaal recht.

3. Aanvullend op en onverminderd de in het voorgaande eerste en tweede lid bedoelde herzieningsprocedures, waarborgt elke Partij dat leden van het publiek, wanneer zij voldoen aan de eventuele in haar nationale recht neergelegde criteria, toegang hebben tot bestuursrechtelijke of rechterlijke procedures om het handelen en nalaten van privé-personen en overheidsinstanties te betwisten die strijdig zijn met bepalingen van haar nationale recht betreffende het milieu."

Wet natuurbescherming

Artikel 3.5 van de Wet natuurbescherming luidt:

"1. Het is verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, met uitzondering van de soorten, bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen.

2. Het is verboden dieren als bedoeld in het eerste lid opzettelijk te verstoren.

[..]

4. Het is verboden de voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van dieren als bedoeld in het eerste lid te beschadigen of te vernielen.

[..]"

Artikel delen