Menu

Filter op
content
PONT Omgeving

ECLI:NL:RVS:2019:4146

11 december 2019

Jurisprudentie – Uitspraken

Uitspraak

201806868/1/A2.

Datum uitspraak: 11 december 2019

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant A] en [appellant B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]), wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 11 juli 2018 in zaak

nr. 17/6362 in het geding tussen:

[appellant]

en

de minister van Infrastructuur en Waterstaat (voorheen de minister van Infrastructuur en Milieu).

Procesverloop

Bij besluit van 7 juni 2017 heeft de minister een verzoek van [appellant] om een tegemoetkoming in geleden nadeel afgewezen.

Bij besluit van 13 oktober 2017 heeft de minister het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 11 juli 2018 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

[appellant] heeft een nader stuk overgelegd.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 augustus 2019, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. M.M. Breukers, rechtsbijstandverlener te Amsterdam, en de minister, vertegenwoordigd door mr. T.W. Franssen, advocaat te Den Haag en drs. A.J. van der Vecht, zijn verschenen.

Overwegingen

1.    Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage, die onderdeel uitmaakt van deze uitspraak.

Inleiding

2.    [appellant] is eigenaar van de woning aan de [locatie] te Babberich. Op 10 februari 2016 heeft hij de minister verzocht om een tegemoetkoming in geleden nadeel dat hij stelt te lijden als gevolg van het tracébesluit ‘Derde Spoor Zevenaar-Duitse grens’. Dit besluit is op 7 juli 2013 vastgesteld en met de uitspraak van de Afdeling van 6 mei 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1405, in rechte komen vast te staan.

    [appellant] stelt nadeel te ondervinden door de uitbreiding van de capaciteit van het spoor. Volgens hem daalt hierdoor de waarde van zijn woning. Hij heeft zijn verzoek gebaseerd op artikel 22 van de Tracéwet. Op het verzoek is de Beleidsregel nadeelcompensatie Infrastructuur en Milieu 2014 van toepassing.

3.    Het tracébesluit voorziet in de aanleg van een derde spoor ter hoogte van de woning van [appellant]. De capaciteitsuitbreiding wordt mogelijk gemaakt door het bestaande wachtspoor om te vormen tot een doorgaand spoor dat wordt doorgetrokken in oostelijke richting.

4.    De minister heeft ter beoordeling van het verzoek de ‘Deskundigencommissie Beleidsregel nadeelcompensatie Infrastructuur en Milieu 2014’ ingeschakeld. In het advies van de deskundigencommissie van 9 mei 2017 is een vergelijking gemaakt tussen het tracébesluit en het voordien geldende bestemmingsplan ‘Betuweroute’. Het tracébesluit ziet op omvorming van het wachtspoor tot doorgaand spoor op gronden die in dit bestemmingsplan waren bestemd tot "Spoorwegdoeleinden". De deskundigencommissie heeft de conclusie getrokken dat het tracébesluit geen ontwikkelingen mogelijk maakt die niet reeds op grond van het bestemmingsplan konden worden verwezenlijkt. [appellant] is daarom ten gevolge van het tracébesluit niet in een planologische nadeliger situatie komen te verkeren. Volgens het advies is de gestelde schade van [appellant], wat daarvan verder ook zij, niet het gevolg van het tracébesluit. De deskundigencommissie heeft geadviseerd om het verzoek van [appellant] af te wijzen. De minister heeft dit advies gevolgd.

Hoger beroep

5.    [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat hij heeft verzocht om een tegemoetkoming in geleden nadeel ten gevolge van het tracébesluit. Volgens hem heeft de minister ten onrechte een planologische vergelijking en geen feitelijke vergelijking gemaakt. De minister had voorop moeten stellen dat het tracébesluit noodzakelijk is voor de aanleg van het derde spoor en dat hij door dat besluit nadeel lijdt.

    Ook is de rechtbank volgens [appellant] te lichtvaardig tot het oordeel gekomen dat de schade niet wordt geleden door een besluit of uitvoeringshandeling die verband houdt met het tracébesluit.

Bevoegdheid van de Afdeling en conclusie in het hoger beroep

6.    Zoals de Afdeling eerder heeft geoordeeld (uitspraak van 8 augustus 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2621) heeft de wetgever in artikel 8:6, eerste lid, gelezen in verbinding met artikel 2 van bijlage 2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), de bevoegdheid van de rechtbank om in eerste aanleg te oordelen over een beroep tegen een besluit dat betrekking heeft op de Tracéwet uitdrukkelijk uitgesloten. De rechtbank had zich derhalve onbevoegd moeten verklaren om van het tegen het besluit van 13 oktober 2017 ingestelde beroep kennis te nemen en had het beroepschrift voor behandeling moeten doorsturen naar de Afdeling ter beslechting van het geschil in eerste en enige aanleg. Dit betekent dat het hoger beroep gegrond is en de uitspraak van de rechtbank dient te worden vernietigd.

7.    De Afdeling zal het beroep hierna behandelen en daarbij tevens het in hoger beroep aangevoerde betrekken.

Beoordeling van het beroep

8.    In geschil is of het verzoek van [appellant] om een tegemoetkoming in geleden nadeel terecht door de minister is afgewezen omdat de door [appellant] gestelde waardevermindering van zijn woning niet het gevolg is van het tracébesluit.

    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 28 november 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BY4394, en uitspraak van 18 oktober 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2805) is in artikel 22 van de Tracéwet slechts in zoverre van de regeling voor vergoeding van planschade afgeweken, dat de minister bevoegd is tot het nemen van een besluit, maar dat de rechtspositie van een belanghebbende voor het overige niet anders is dan bij toepassing van de regeling voor vergoeding van planschade het geval zou zijn geweest. De maatstaven voor tegemoetkoming in planschade zijn van overeenkomstige toepassing op nadeelcompensatie krachtens artikel 22 van de Tracéwet.

    Het onderdeel van het tracébesluit dat de aanleg van het derde spoor en het omzetten van het wachtspoor in doorgaand spoor mogelijk maakt, is een ontwikkeling die naar zijn aard kan leiden tot een planologisch gewijzigde situatie. Onder verwijzing naar de uitspraak van 30 november 2016, ECLI:NL:RVS:2016:3168, overweegt de Afdeling dat daarmee dit onderdeel van het tracébesluit op één lijn is te stellen met de in artikel 6.1, tweede lid, van de Wet op de ruimtelijke ordening vermelde planschadeoorzaken. Dit betekent dat, anders dan [appellant] betoogt, de minister terecht het planschaderecht heeft toegepast en een vergelijking heeft gemaakt tussen het planologische regime na de inwerkingtreding van het tracébesluit en het onmiddellijk daaraan voorafgaande planologisch regime van het bestemmingsplan.

    De minister heeft het verzoek van [appellant] terecht niet mede aangemerkt als een verzoek om nadeelcompensatie. [appellant] heeft op geen enkele wijze geconcretiseerd dat de door hem gestelde waardevermindering van zijn woning het rechtstreeks gevolg is van uit het tracébesluit voortvloeiende besluiten of uitvoeringshandelingen.

9.    De door de minister aan zijn besluit van 13 oktober 2017 ten grondslag gelegde planvergelijking is wat betreft de inhoud niet door [appellant] betwist. Omdat de ontwikkeling van het derde spoor al op grond van het bestemmmingsplan uitgevoerd kon worden heeft de minister zich terecht op het standpunt gesteld dat de door [appellant] gestelde schade, wat daarvan verder ook zij, geen gevolg is van het tracébesluit.  

10.    Het beroep van [appellant] is ongegrond.

Proceskosten en griffierecht

11.    De minister dient, gelet op overweging 6, op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten in hoger beroep te worden veroordeeld. Het gaat daarbij om kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand voor het indienen van het hogerberoepschrift en het verschijnen op de zitting bij de Afdeling. Omdat de minister in het besluit van 13 oktober 2017 een onjuiste rechtsmiddelenvoorlichting heeft opgenomen, de rechtbank de zaak ten onrechte op een zitting heeft behandeld en onbevoegd uitspraak heeft gedaan, is ook aanleiding de minister te veroordelen in de kosten die zijn gemaakt bij de rechtbank.

12.    De Afdeling zal met toepassing van artikel 8:114, eerste lid, van de Awb bepalen dat het in hoger beroep betaalde griffierecht door de griffier van de Raad van State aan [appellant] wordt terugbetaald. Omdat het beroep ongegrond is, wordt het bij de rechtbank voor de behandeling van het beroep al betaalde griffierecht niet vergoed.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.    verklaart het hoger beroep gegrond;

II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 11 juli 2018 in zaak nr. 17/6362;

III.    verklaart het tegen het besluit van de minister van Infrastructuur en Waterstaat van 13 oktober 2017 door [appellant A] en [appellant B] ingestelde beroep ongegrond;

IV.    veroordeelt de minister van Infrastructuur en Waterstaat tot vergoeding van bij [appellant A] en [appellant B] in verband met de behandeling van het hoger beroep en het beroep bij de rechtbank opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2.026,00 (zegge: tweeduizendenzesentwintig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

V.    bepaalt dat de griffier van de Raad van State aan [appellant A] en [appellant B] het door hen betaalde griffierecht ten bedrage van € 253,00 (zegge: tweehonderddrieënvijftig euro) voor de behandeling van het hoger beroep terugbetaalt.

Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.F.J. Bindels, griffier.

w.g. Van Altena    w.g. Bindels

lid van de enkelvoudige kamer    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 11 december 2019

85-834.

 

BIJLAGE - Wettelijk kader

 

Tracéwet

Artikel 22

1. Indien een belanghebbende ten gevolge van een tracébesluit schade lijdt of zal lijden, die redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven en ten aanzien waarvan de vergoeding niet of niet voldoende anderszins is verzekerd, kent Onze Minister hem op zijn verzoek een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe.

2. Afdeling 6.1 van de Wet ruimtelijke ordening blijft buiten toepassing voor zover de belanghebbende met betrekking tot de schade een beroep doet of kan doen op een schadevergoeding als bedoeld in het eerste lid.

3. Bij regeling van Onze Minister kunnen regels worden gesteld omtrent de indiening en afhandeling van een verzoek om schadevergoeding.

Algemene wet bestuursrecht

Artikel 8:1

Een belanghebbende kan tegen een besluit beroep instellen bij de bestuursrechter.

Artikel 8:6

1. Het beroep kan worden ingesteld bij de rechtbank, tenzij een andere bestuursrechter bevoegd is ingevolge hoofdstuk 2 van de bij deze wet behorende Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak dan wel ingevolge een ander wettelijk voorschrift.

[…].

Bijlage 2 bij de Algemene wet bestuursrecht: Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak (artikelen 8:5, 8:6, 8:7, 8:105 en 8:106)

Artikel 2

Tegen een besluit, genomen op grond van een in dit artikel genoemd voorschrift of anderszins in dit artikel omschreven, kan beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

[…].

Tracéwet

[…].

Artikel delen