Menu

Filter op
content
PONT Omgeving

ECLI:NL:RVS:2015:2321

22 juli 2015

Jurisprudentie – Uitspraken

Uitspraak

201500849/1/A4.

Datum uitspraak: 22 juli 2015

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant], wonend te Den Haag,

en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 26 november 2014 heeft het college zijn beslissing om op 24 november 2014 spoedeisende bestuursdwang toe te passen wegens het in strijd met de Afvalstoffenverordening 2010 van de gemeente Den Haag op onjuiste wijze aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen, op schrift gesteld. Daarbij heeft het college vermeld dat een gedeelte van de kosten van de toepassing van bestuursdwang, te weten een bedrag van € 126,00 voor rekening van [appellant] komt.

Bij besluit van 21 januari 2015 heeft het college het door [appellant] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 juni 2015, waar [appellant] en het college, vertegenwoordigd door mr. W.G.C. Wijsman, zijn verschenen.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 4, tweede lid, van de Afvalstoffenverordening kan het college aanwijzen via welke inzamelvoorziening de inzameling van een bepaalde categorie huishoudelijke afvalstoffen ten behoeve van de gebruiker van een perceel plaatsvindt.

Ingevolge artikel 9, eerste lid, is het de gebruiker van een perceel, voor wie krachtens artikel 4, tweede lid, een inzamelvoorziening is aangewezen, verboden de huishoudelijke afvalstoffen anders aan te bieden dan via de betreffende inzamelvoorziening.

2. De toepassing van spoedeisende bestuursdwang heeft bestaan uit het verwijderen van een doos die op maandag 24 november 2014 naast een aangewezen inzamelvoorziening, op het Joubertplantsoen ter hoogte van nummer 156, is aangetroffen. Omdat in de doos een adresdrager met de naam- en adresgegevens van [appellant] is aangetroffen, stelt het college zich op het standpunt dat de doos van hem afkomstig is, dat hij deze in strijd met artikel 9, eerste lid, van de Afvalstoffenverordening ter inzameling heeft aangeboden en dat de kosten van de spoedeisende bestuursdwang gedeeltelijk op hem als overtreder kunnen worden verhaald.

3. [appellant] betoogt dat het college hem ten onrechte als overtreder heeft aangemerkt. Daartoe voert hij aan dat hij zijn huisvuil altijd in een afvalzak aanbiedt en nooit in een doos. De doos is bovendien verderop in de straat aangetroffen dan de containers die bij hem om de hoek staan, hetgeen volgens hem niet logisch is. Aangezien hij gehandicapt is, brengt hij zijn huisvuil niet zelf weg maar doet zijn huishoudelijke hulp dat en die komt uitsluitend op woensdag. Voorts voert hij aan dat post in zijn portiek en de rest van de straat regelmatig niet goed wordt bezorgd en dan bij het vuilnis in plaats van bij de juiste geadresseerde terecht komt. Ter onderbouwing heeft hij ter zitting door hem verzamelde poststukken getoond die in zijn portiek rondslingerden. Het kan volgens hem niet zo zijn dat hij de dupe wordt van het gedrag van een ander.

3.1. Het college heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat de door [appellant] getoonde poststukken slechts aantonen dat de bewoners van het portiek slordig met hun post omgaan, niet dat de postbezorger zijn werk niet goed doet.

3.2. Ingevolge artikel 5:1, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht wordt onder overtreder verstaan: degene die de overtreding pleegt of medepleegt.

In de regel zal mogen worden aangenomen dat de persoon tot wie de aangetroffen afvalstoffen kunnen worden herleid, ook de overtreder is. Dit geldt echter niet indien diegene aannemelijk maakt dat hij niet degene is geweest die het te handhaven voorschrift heeft geschonden.

3.3. Nu op de adresdrager in de doos de naam- en adresgegevens van [appellant] zijn aangetroffen, is de doos tot hem herleidbaar. Dit betekent dat het college mag aannemen dat hij de overtreder is, tenzij [appellant] aannemelijk maakt dat hij niet degene is die de doos op onjuiste wijze heeft aangeboden.

3.4. Met de stelling dat post in zijn portiek en de rest van de straat regelmatig verkeerd wordt bezorgd en dan bij het vuilnis van een ander terecht komt, heeft [appellant] niet aannemelijk gemaakt dat het in de doos aangetroffen poststuk onjuist is bezorgd en hem niet heeft bereikt. Met de ter zitting getoonde poststukken heeft hij dit evenmin, nu deze slechts aantonen dat bewoners in het portiek slordig met hun post omgaan. Verder is de stelling van [appellant] dat hij zijn huisvuil altijd in een zak aanbiedt en niet in een doos en dat zijn huishoudelijke hulp die op woensdag wegbrengt onvoldoende om, hoewel zijn naam- en adresgegevens op het poststuk in de doos zijn aangetroffen en deze derhalve tot hem herleidbaar is, ervan uit te gaan dat hij niet degene is geweest die de doos op onjuiste wijze heeft aangeboden. Dat de doos voorbij de containers in de straat is aangetroffen is daarvoor ook onvoldoende. Hetgeen hij heeft aangevoerd geeft dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat het college hem ten onrechte als overtreder heeft aangemerkt.

4. Verder betoogt [appellant] dat hij van een bijstandsuitkering moet rondkomen en het kostenverhaal bij hem daarom extra hard aankomt.

4.1. Ingevolge artikel 5:25, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht geschiedt de toepassing van bestuursdwang op kosten van de overtreder, tenzij deze kosten redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoren te komen. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer de uitspraak van 11 december 2013 in zaak nr. 201303297/1/A4), kan voor het maken van een uitzondering op het beginsel van kostenverhaal onder meer aanleiding bestaan indien de aangeschrevene ten aanzien van de ontstane situatie geen verwijt valt te maken en bij het ongedaan maken van de met het recht strijdige situatie het algemeen belang in die mate is betrokken dat de kosten in redelijkheid niet of niet geheel voor rekening van de aangeschrevene behoren te komen.

4.2. Niet is gebleken dat [appellant] ter zake van de overtreding geen verwijt kan worden gemaakt. Het college heeft dan ook de kosten voor verwijdering van de doos in redelijkheid op hem kunnen verhalen. De hoogte van het inkomen van [appellant], wat daar ook van zij, hoefde voor het college geen aanleiding te vormen om geheel of gedeeltelijk van kostenverhaal af te zien. Overigens heeft het college ter zitting aangegeven dat met [appellant] een betalingsregeling kan worden getroffen, zodat gespreide betaling van het verschuldigde bedrag kan plaatsvinden.

Het betoog faalt.

5. Het beroep is ongegrond.

6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. Y.E.M.A. Timmerman-Buck, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. H.W. Dekker, griffier.

w.g. Timmerman-Buck w.g. Dekker

lid van de enkelvoudige kamer griffier

Uitgesproken in het openbaar op 22 juli 2015

563.

Artikel delen