Menu

Filter op
content
PONT Omgeving

ECLI:NL:RBROT:2024:3029

10 april 2024

Jurisprudentie – Uitspraken

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team familie

zaaknummer / rolnummer: C/10/674882 / KG ZA 24-174

Vonnis in kort geding van 20 maart 2024

in de zaak van

[eiser] ,

wonende te [woonplaats] ,

eiser,

advocaat mr. H. Loonstein te Amsterdam,

tegen

de gecertificeerde instelling STICHTING JEUGDBESCHERMING WEST,

gevestigd te Den Haag,

gedaagde,

advocaat mr. J. Brouwer te Den Haag.

Partijen zullen hierna de vader en de stichting genoemd worden.

De procedure

1.1.Het verloop van de procedure blijkt uit:

  • het, naar aanleiding van een verzoek als bedoeld in artikel 254, tweede lid, Rv, gegeven verwijzingsvonnis van 4 maart 2024 van de voorzieningenrechter in de rechtbank Den Haag;

  • de dagvaarding met producties;

  • de conclusie van antwoord tevens eis in reconventie met producties;

- de berichten van de vader van 11 maart 2024 met producties 8 tot en met 19, en van 12 maart 2024 met producties 20 tot en met 29;

- de pleitnota van de vader.

1.2.De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 14 maart 2024. Daarbij zijn verschenen:

  • de vader, bijgestaan door zijn advocaat;

  • de stichting, bijgestaan door haar advocaat;

  • de raad voor de kinderbescherming Rotterdam-Dordrecht (hierna: de raad), vertegenwoordigd door [persoon A] .

1.3.Ten slotte is vonnis bepaald.

De feiten

De vader is de vader van, onder andere, deze vier minderjarigen:

[minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum 1] 2011 te [geboorteplaats 1] , België,

[minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum 2] 2012 te [geboorteplaats 2] , Israël,

[minderjarige 3] , geboren op [geboortedatum 3] 2015 te [geboorteplaats 3] , Israël,

[minderjarige 4] , geboren op [geboortedatum 4] 2017 te [geboorteplaats 3] , Israël.

Alleen over deze vier kinderen gaat deze zaak, zodat de andere kinderen verder onbesproken blijven. Waar hierna over ‘de kinderen’ wordt gesproken, worden [voornaam minderjarige 1] , [voornaam minderjarige 2] , [voornaam minderjarige 3] en [voornaam minderjarige 4] bedoeld.

2.2.De kinderen zijn geboren uit het inmiddels ontbonden huwelijk van de vader en mevrouw [naam moeder] .

2.3.Het ouderlijk gezag over de kinderen wordt door de ouders gezamenlijk uitgeoefend.

2.4.Bij beschikking van 22 juni 2023 van de rechtbank Den Haag (C/09/647211) is de ondertoezichtstelling van de kinderen verlengd tot 15 juli 2024. Verder verblijven op grond van de in die beschikking verleende machtiging [voornaam minderjarige 4] en [voornaam minderjarige 1] in een voorziening voor pleegzorg en [voornaam minderjarige 3] en [voornaam minderjarige 2] in een gezinsgerichte voorziening. Het gerechtshof Den Haag heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd op 21 februari 2024 (zaaknummer 200.334.606/01).

2.5.In januari 2024 heeft de vader de kinderen onder begeleiding ontmoet. Eerst [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 4] samen, de dag erna [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 3] . Voor die tijd is er jarenlang niet of nauwelijks contact geweest tussen de vader en de kinderen.

Het geschil

3.1.De vader vordert – samengevat – de stichting te bevelen een mogelijkheid te regelen/creëren dat de kinderen in de periode van 23 maart 2024 tot en met 24 maart 2024 samen met de vader, al dan niet onder begeleiding, Poerimfeest vieren.

3.2.De stichting voert verweer. Daarnaast vordert de stichting in reconventie de vader te veroordelen in de proceskosten van dit geding.

3.3.Op de stellingen van de partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

De beoordeling

In conventie

Wettelijk kader

4.1.Ingevolge artikel 1:262b BW kunnen geschillen die de uitvoering van de ondertoezichtstelling betreffen aan de kinderrechter worden voorgelegd, die een zodanige beslissing neemt als hem in het belang van de minderjarige wenselijk voorkomt.

De vordering

4.2.De schriftelijke vordering behelst het faciliteren van een bijeenkomst van de vader met de kinderen om het Poerimfeest te kunnen vieren. De stichting wil eerst een gesprek met de vader over de contacten van januari 2024 en dat gesprek staat pas gepland ná het Poerimfeest.

4.3.Aan het einde van de mondelinge behandeling heeft de vader aangegeven dat het gesprek best na het Poerimfeest kan, als de kinderen maar het Poerimfeest (kunnen) vieren. De voorzieningenrechter is van oordeel dat een dergelijke voorziening niet kan worden gezien als het mindere van het (meerdere) schriftelijk gevorderde. De vordering is primair gericht op contact tussen de vader en de kinderen en dat bij gelegenheid van het Poerimfeest. Als het de vader te doen was geweest om het feit dat zijn kinderen, met of zonder hem, het Poerimfeest zouden (kunnen) vieren, had hij de vordering anders moeten formuleren of een wijziging moeten indienen. Dat is niet gebeurd en de voorzieningenrechter laat die mogelijkheid dan ook verder onbesproken.

Afweging van belangen

4.4.De voorzieningenrechter moet in deze zaak primair de belangen van de kinderen wegen: is het in hun belang op dit moment het Poerimfeest te vieren met hun vader? Het antwoord op die vraag is: nee.

Contact tussen ouders en kinderen is uitermate belangrijk, en dus het contact tussen de kinderen en de vader ook, maar contact moet wel op een veilige en verantwoorde manier plaatsvinden. Het gerechtshof oordeelde in zijn beschikking van 21 februari 2024 – nog geen maand geleden – als volgt:

“[…]

5.20 […]Een plaatsing bij de vader is nooit aan de orde geweest en is op dit moment ook niet in het belang van de minderjarigen. Er is de afgelopen jaren niet of nauwelijks contact tussen de vader en de minderjarigen geweest, de oudsten ervaren de verstandhouding met de vader op dit moment (nog) als problematisch en de jongsten hebben niet of nauwelijks herinneringen aan hem. Pas zeer recent zijn onder begeleiding van de gecertificeerde instelling eerste, voorzichtige stappen gezet tot contactherstel. […]

5.21 […]Zoals ter zitting door de vader aangevuld kan aan de jongsten op een speelse en laagdrempelige wijze de betekenis van bijvoorbeeld het dragen van een keppeltje worden uitgelegd. Het hof acht het wenselijk dat dergelijke – praktische – zaken in de verzorging en opvoeding van de minderjarigen worden betrokken, waarbij echter wel rekening gehouden dient te worden met de beperkte belastbaarheid en kwetsbaarheid van ieder van de minderjarigen.”

4.4.2.De eerste, voorzichtige stappen, waarop het gerechtshof doelt, zijn de twee contactmomenten met de kinderen in januari 2024. De stichting heeft die contactmomenten beschreven; gemotiveerd en onweersproken is gesteld dat de vader geen enkele interesse toonde in zijn kinderen, maar alleen bezig was hen uit te leggen wat het joodse Toe Bisjwatfeest inhoudt, dat werd gevierd rond de contactmomenten. Ook wanneer de begeleiders probeerden een gesprek op gang te brengen over zaken van de kinderen, ging de vader hier categorisch niet op in. Dat was vervreemdend voor de kinderen. Geen van de kinderen heeft behoefte aan een vervolg.

4.4.3.Het verloop van de contactmomenten van januari 2024 kan naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen reden zijn voor de stichting om het bijltje erbij neer te gooien, maar dat de stichting eerst met de vader in gesprek wil over het vervolg van de contacten is niet meer dan logisch. Daarvoor is een afspraak gemaakt op een termijn die de vader niet zint, maar lieverkoekjes worden niet gebakken: het is niet aan de vader om de agenda van de stichting te bepalen. De stichting moet haar mensen en middelen verdelen over meer gezinnen en minderjarigen dan alleen de in deze zaak betrokkenen. De termijn waarop het gesprek is gepland is niet onredelijk en nog los daarvan: het belang van de kinderen staat voorop, niet dat van de vader.

4.4.4.De suggestie die de vader wekt, dat de stichting het gesprek, en daarmee een volgend contact, over het Poerimfeest heen tilt om de vader dwars te zitten of er alles aan te doet om de kinderen weg te houden van een orthodox-joodse achtergrond, vindt simpelweg geen steun in de feiten. Bovendien mag het Poerimfeest dan naar de stellingen van de vader een bijzonder laagdrempelig feest zijn voor kinderen, het is bepaald niet het enige joodse feest of de enige manier om de kinderen voor te lichten over het jodendom en zijn gebruiken. Voorts kan de vader ook op andere manieren vertellen waarom hij bepaalde keuzes maakt op religieus gebied en zich op een bepaalde, door zijn geloofsovertuiging verlangde manier, gedraagt. Dat is ook waar het gerechtshof in rechtsoverweging 5.21 van zijn beschikking kennelijk op doelt als het spreekt over het betrekken van praktische zaken van het joodse geloof bij de verzorging en de opvoeding van de kinderen.

4.4.5.Veelzeggend is de discussie die de vader en de stichting voeren over contact met de kinderen. De stichting wijst de vader erop dat er voor de kinderen meer in het leven is dan het joodse geloof, de vader lijkt zich op het standpunt te stellen dat de kinderen en hij zich alleen zinnig tot elkaar kunnen verhouden als hij de kinderen uitgebreid vertelt over dat geloof. Dat laatste is naar het oordeel van de voorzieningenrechter een misvatting.

4.4.5.1. Een goed contact begint met interesse in de ander tonen. De vader moet daarin, als de volwassene, het goede voorbeeld geven. Hij zal aandacht moeten besteden aan, en zich moeten gaan inleven in, wat de kinderen bezighoudt. Dat is op dit moment kennelijk niet het geloof. Dat is ook niet zo vreemd, want sinds het vertrek van de vader uit het gezin (de echtscheiding is van 2019) zijn de kinderen door de moeder seculier opgevoed. Als de vader zich, inlevend en geïnteresseerd in wat op dit moment belangrijk is voor de kinderen, verbinding zoekt, valt te verwachten dat de kinderen zich ook zullen gaan afvragen wat de vader bezighoudt. Dat kan een kapstok geven om over het geloof te spreken. Dat zal geleidelijker moeten gaan dan de vader voorstaat, maar dat is gezien de kwetsbaarheid en beperkte belastbaarheid van de kinderen niet anders.

4.4.6.De slotsom is dat de vordering in conventie wordt afgewezen.

In conventie en reconventie

Proceskosten

Inleiding

4.5.De hoofdregel met betrekking tot proceskosten in een dagvaardingsprocedure staat in artikel 237 Rv: de verliezer betaalt. Een proceskostenveroordeling is een ambtshalve beslissing van de rechter, waar de winnende partij – in deze zaak, in conventie, de stichting – niet om hoeft te vragen en al helemaal geen vordering in reconventie om hoeft in te stellen. De stichting had zich ook zonder reconventie kunnen uitlaten over de proceskosten en daarover een standpunt kunnen innemen. Ook voor een uitvoerbaar bij voorraadverklaring is geen vordering in reconventie vereist.

Proceskosten in reconventie

4.6.De vordering in reconventie wordt niet ontvankelijk verklaard bij gebrek aan belang: de beoordeling van de proceskosten die de stichting tegen de vordering in conventie heeft gemaakt, hoort immers thuis in conventie. Deze niet-ontvankelijkverklaring leidt tot een proceskostenveroordeling in reconventie ten laste van de stichting, maar de voorzieningenrechter begroot de kosten van de vader op nihil. Een inhoudelijk verweer tegen de proceskosten is niet gevoerd en hoort bovendien thuis in conventie, waar het niet tot een proceskostenveroordeling zou hebben geleid, omdat de vader in conventie in het ongelijk is gesteld.

Proceskosten in conventie

4.7.In conventie is de vader de in het ongelijk gestelde partij. Hij wordt daarom dus in de proceskosten in conventie veroordeeld. De wettelijke uitzonderingen ((gewezen) familiebetrekking tussen partijen, over en weer op punten in het ongelijk gesteld zijn of nodeloos veroorzaakte of aangewende kosten) doen zich alle niet voor en de wet is imperatief geredigeerd. De proceskosten van de stichting bestaan uit griffierecht en salaris advocaat.

4.7.1.Het salaris advocaat wordt in beginsel bepaald op € 1.107,00 per punt (tarief voor een gemiddelde zaak bij de voorzieningenrechter), maar de voorzieningenrechter ziet in deze zaak aanleiding het hogere tarief (à € 1.661,00 per punt) toe te passen.

4.7.2.Artikel 21 Rv bepaalt dat partijen verplicht zijn de voor de beslissing van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aan te voeren. Wordt deze verplichting niet nageleefd, dan kan de rechter daaruit de gevolgtrekking maken die hij geraden acht.

4.7.3.De dagvaarding is onvolledig op het punt van recent gevoerde procedures met betrekking tot joodse feesten. De dagvaarding vermeldt het kort geding met betrekking tot het Loofhuttenfeest, maar niet het oordeel van de voorzieningenrechter, dat ook niet door de vader is overgelegd. Het, later door de vader weer ingetrokken, kort geding over Chanoeka wordt in het geheel niet genoemd. Ten slotte wijdt de vader geen woord aan zijn contact met de kinderen in januari 2024. Dit is een schending van de verplichting van artikel 21 Rv, waarbij met name aan het niet noemen van het contact in januari 2024 een groot gewicht toekomt.

De proceskosten van de stichting worden vastgesteld op:

- griffierecht € 688,00

- salaris advocaat € 3.322,00

- totaal € 4.010,00

4.9.De kostenveroordeling wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Dat is het uitgangspunt, zeker in kort geding, en van de zijde van de vader zijn geen belangen aangevoerd die tot een ander oordeel zouden moeten leiden.

De beslissing

De voorzieningenrechter

in conventie

5.1.wijst de vordering af;

5.2.veroordeelt de vader in de proceskosten, aan de zijde van de stichting tot op heden begroot op € 4.010,00;

5.3.verklaart onderdeel 5.2 van dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;

in reconventie

5.4.verklaart de stichting niet ontvankelijk;

5.5.veroordeelt de stichting in de proceskosten, aan de zijde van de vader tot op heden begroot op nihil.

Dit vonnis is gewezen door mr. drs. J. van den Bos, voorzieningenrechter, tevens kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken op 20 maart 2024.

Artikel delen