Menu

Filter op
content
PONT Omgeving

ECLI:NL:RBROT:2022:12293

17 april 2024

Jurisprudentie – Uitspraken

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht

zaaknummer: ROT 20/5935


uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 augustus 2022 in de zaak tussen

[eiser], uit [plaatsnaam], eiser,

en

de minister van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. M.U. Smis).

Procesverloop

Met het besluit van 29 september 2020 (primair besluit) heeft verweerder het verzoek van eiser op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) en de Wet hergebruik overheidsinformatie (Who) buiten behandeling gesteld.

Met het besluit van 29 oktober 2020 (bestreden besluit 1) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit kennelijk ongegrond verklaard.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit 1 beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Partijen hebben nadere stukken ingediend.

De rechtbank heeft het beroep op 26 januari 2022 op zitting behandeld. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst.

Partijen hebben nadere stukken overgelegd.

Met het besluit van 13 april 2022 (bestreden besluit 2) heeft verweerder:

  • het bezwaar deels gegrond verklaard, in zoverre dat verweerder ten onrechte het Wob-verzoek buiten behandeling heeft gesteld op grond van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb);

  • het primaire besluit herroepen;

  • voor het overige het bezwaar ongegrond verklaard.

Eiser heeft aanvullende beroepsgronden ingediend.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Het beroep is vervolgens op de nadere zitting van 6 juli 2022 behandeld. Daarbij zijn verschenen eiser en de gemachtigde van verweerder. Tevens is verschenen aan de zijde van verweerder mr. J.A. Groenendijk. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1. Eiser heeft een Wob-verzoek, gedateerd op 26 mei 2020 (verzoek 1), ingediend bij verweerder. Hierin verzoekt hij om alle zaken waar verweerder kennis van heeft betreffende [naam].

1.1.Bij brief van 23 juni 2020 heeft verweerder aan eiser verzocht om het verzoek 1 te specificeren.

1.2.Bij brief van 24 juni 2020 meldt het college van procureurs-generaal (College) aan eiser dat verweerder het verzoek 1 voor zover dat ziet op documenten die zich bevinden bij het Openbaar Ministerie (OM) heeft doorgestuurd naar het College. Ook verzoekt het College het verzoek 1 nader te specificeren.

1.3.Met het besluit van 26 augustus 2020, dat in rechte vaststaat, heeft het College, namens verweerder, het verzoek 1 buiten behandeling gesteld.

1.4.Vervolgens heeft eiser een Wob-verzoek, gedateerd op 8 september 2020 (verzoek 2), ingediend bij het OM. Hierin verzoekt hij opnieuw om alle zaken waar het OM kennis van heeft betreffende [naam], in het bijzonder om pers- en werkafspraken en hiermee samenhangende bestuurlijke aangelegenheden.

1.5.Hierop heeft het College, namens verweerder, het primaire besluit genomen waarbij het verzoek 2 buiten behandeling is gesteld onder verwijzing naar artikel 4:5, eerste lid, onder c, van de Awb.

1.6In het bestreden besluit 1, waarbij het primaire besluit is gehandhaafd met een wijziging van de motivering, heeft verweerder het verzoek 2 afgewezen, omdat sprake is van een herhaalde aanvraag in de zin van artikel 4:6 van de Awb, waarbij verweerder heeft verwezen naar het besluit van 26 augustus 2020 waarin verzoek 1 buiten behandeling is gesteld.

1.7.Na de schorsing van het onderzoek ter zitting heeft eiser desgevraagd zijn verzoek om vergoeding van verletkosten nader toegelicht. Verweerder heeft desgevraagd toegelicht dat aan het College op grond van artikel 2 van het Mandaatbesluit niet beheersaangelegenheden Openbaar Ministerie 2017 (Staatscourant 2017, 17477) een mandaat is verleend om te beslissen op Wob-verzoeken namens verweerder. Voorts heeft verweerder te kennen gegeven dat opnieuw op het bezwaar zal worden beslist.

2. Met het bestreden besluit 2, waarbij opnieuw is beslist op het bezwaar, heeft verweerder het bezwaar deels gegrond verklaard en het primaire besluit herroepen, omdat het verzoek 2 ten onrechte is afgewezen op grond van artikel 4:6 van de Awb, dit omdat het besluit van 26 augustus 2020, waarin het verzoek 1 buiten behandeling is gesteld, geen geheel of gedeeltelijke afwijzende beslissing betreft.

Verweerder heeft het verzoek 2 vervolgens buiten behandeling gesteld, omdat sprake is van misbruik van recht, dit gelet op de vele Wob-verzoeken die eiser heeft ingediend bij verweerder en het OM en de omstandigheid dat het doel van het verzoek 2 niet is om informatie voor een ieder openbaar te maken, maar om een vete met [naam] uit te vechten.

3. Eiser heeft, kort weergegeven, betoogd dat geen sprake is van misbruik van recht, dit omdat het feit dat hij een persoonlijk belang kan hebben bij het verzoek 2 niet betekent dat hij dit recht misbruikt voor een ander doel. Voorts verzet de aard van een Wob-verzoek zich volgens hem tegen misbruik van recht, omdat anders bepaalde onderwerpen niet openbaar worden gemaakt.

4. Op 1 mei 2022 is de Wet open overheid (Woo) in werking getreden. Artikel 10.1 van de Woo bepaalt dat de Wob wordt ingetrokken. Er is niet voorzien in overgangsrecht, wat betekent dat de Woo onmiddellijke werking heeft en dat met ingang van 1 mei 2022 besluiten op vóór de inwerkingtreding van de Woo ingediende Wob-verzoeken met inachtneming van de bepalingen van de Woo moeten worden genomen.

Bestreden besluit 1

5. Met het bestreden besluit 2 is het bestreden besluit 1 vervangen in de zin van artikel 6:19 van de Awb. Op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Awb wordt het beroep geacht mede te zijn gericht tegen het bestreden besluit 2, nu dat besluit niet geheel tegemoet komt aan het beroep. De vraag doet zich dan voor of eiser nog een belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van het vervangen besluit. Dat procesbelang kan onder meer zijn gelegen in een aanspraak op schadevergoeding. Daarvan is de rechtbank in deze zaak niet gebleken. Het beroep is dan ook in zoverre niet-ontvankelijk.

Bestreden besluit 2

6.1.Eiser heeft verweerder verzocht om inzage in alle stukken betreffende [naam], in het bijzonder om pers- en werkafspraken en hiermee samenhangende bestuurlijke aangelegenheden, op grond van de Wob (thans vervangen door de Woo) en de Who. De onderliggende kwesties waar het, gelet op het beroepschrift en het verzoek, om draait zijn lopende procedures en een door eiser voorgenomen perspublicatie over misstanden omtrent [naam].

In het verslag van de hoorzitting van 16 maart 2022 staat het volgende:

[…]

“Bezwaarmaker licht toe dat hij een boek wenst te schrijven over [naam] en hij om die reden de stukken verzoekt. Bezwaarmaker heeft daarbij aangegeven dat hij is aangeklaagd door [naam] en niet over hem zou mogen publiceren maar dit alsnog te willen doen aan de hand van de gevraagde informatie. Informatie dat al reeds openbaar is over [naam] is behulpzaam, maar biedt geen compleet beeld. Die wenst hij via deze weg te verkrijgen.”

[…]

In de aanvullende beroepsgronden van 20 april 2022 heeft eiser zijn verzoek als volgt toegelicht:

[…]

“1. [naam] is zelf diverse malen strafrechtelijk veroordeeld vanwege een KLM-pas en een nepbom.

2. Ik heb zelf aangifte gedaan tegen [naam] d.d. 19 maart 2012. Zowel politie als het OM zijn daarna deze aangifte (zogenaamd) “kwijtgeraakt”. Jaren blijft het stil, waarna ik een klaagschrift indien d.d. 13 december 2019. Per brief d.d. 26 maart 2020 laat het OM dan weten dat de zaak verjaard is. Per beschikking volgt dan d.d. 2 juni 2020 een ongegrondverklaring door het Hof Den Haag (beklagkamer). Zo ontspringt [naam] de dans.

3. De hoeveelheid rectificaties, uitzendverboden en schadevergoedingen opgelegd door de rechter aan [naam] zijn inmiddels (bijna) niet meer te tellen en rechtvaardigt sowieso een publicatie: over deze nepnieuwsmaker bij uitstek wil ik graag publiceren, te meer omdat hij niet wil dat ik over zijn (privé)gegevens publiceer.

4. Vanwege de schimmige gang van zaken, de fluwelen handschoen heb ik sterk het vermoeden dat een deal is gesloten met [naam]. Zeer waarschijnlijk heeft hij belastende informatie over medewerkers bij politie, het OM en de rechterlijke macht. Het is anders niet te begrijpen waarom hij zo weinig wordt vervolgd, zo licht wordt gestraft en waarom ik niet gewoon de informatie krijg waar ik om heb verzocht.

5. Het OM maakt op deze wijze misbruik van recht door mijn journalistieke belang over deze criminele, corrupte nepjournalist te blokkeren.”

[…]

6.2.Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zijn bestreden besluit 2, strekkende tot buitenbehandelingstelling van eisers Wob-verzoek wegens misbruik van recht, onvoldoende gemotiveerd. Verweerder leidt blijkens het bestreden besluit 2 uit de inhoud van het Wob-verzoek af dat het doel van eisers verzoek is een vete met [naam] uit te vechten. Wat er ook van deze conclusie zij, zoals verweerder ook in het bestreden besluit 2 heeft vermeld heeft eiser in zijn Wob-verzoek, nader aangevuld tijdens de hoorzitting, aangegeven dat hij voornemens is over [naam] een boek te publiceren door middel van informatie die hij aan de hand van dit Wob-verzoek wenst te verkrijgen. Gelet hierop heeft verweerder ten onrechte, met verwijzing naar de frequentie waarmee eiser zich in het algemeen tot verweerder wendt, betoogd dat eiser met het onderhavige verzoek op onjuiste gronden gebruik heeft gemaakt van de bevoegdheid tot het indienen van een Wob-verzoek. Dat de inhoud van eisers Wob-verzoeken in het algemeen, in combinatie met eisers geschiedenis met de stichting Jeugdbescherming Rotterdam-Rijnmond, [naam] en de diverse eerdere uitspraken van verschillende rechtbanken, verweerder in zijn standpunt sterken, zoals in het bestreden besluit 2 is verwoord, kan evenmin als een toereikende (aanvullende) motivering van de buitenbehandelingstelling van onderhavig Wob-verzoek worden beschouwd.

6.3.Dit leidt tot de conclusie dat het beroep tegen het bestreden besluit 2 gegrond is en dat het bestreden besluit 2 moet worden vernietigd wegens strijd met het in artikel 7:12 van de Awb opgenomen motiveringsvereiste. Verweerder dient opnieuw te beslissen op het bezwaar van eiser.

7. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten die eiser heeft gemaakt ten aanzien van het beroep tegen het bestreden besluit 1 en het bestreden besluit 2. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op de door eiser gemaakte reiskosten voor de zittingen van 26 januari 2022 en 6 juli 2022 van € 30,52. Er is geen sprake van kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Ook bestaat er geen aanleiding verweerder te veroordelen de gestelde verletkosten te vergoeden. Vooropgesteld moet worden dat de bestuursrechter zelfstandig dient te onderzoeken of aanleiding bestaat tot vergoeding van de door een partij gestelde verletkosten. De rechtbank is daarbij niet gehouden aan het oordeel in andere procedures over de door eiser gestelde verletkosten. Uit het dossier volgt dat eiser bij brief van 21 december 2021 van de rechtbank een formulier heeft ontvangen waarmee hij om vergoeding van de proceskosten kon verzoeken. Op het formulier is vermeld dat hij een verzoek om verletkosten dient te onderbouwen. Hij heeft dit echter niet gedaan, ook niet nadat hij hiertoe uitdrukkelijk in de gelegenheid is gesteld na de zitting van 26 januari 2022. Dat geen sprake is van verletkosten vindt voorts steun in het feit dat eiser is vrijgesteld van de verplichting om griffierecht te betalen wegens betalingsonmacht.

Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep, voor zover gericht tegen het bestreden besluit 1, niet-ontvankelijk;

- verklaart het beroep, voor zover gericht tegen het bestreden besluit 2, gegrond;

- vernietigt het bestreden besluit 2;

- bepaalt dat verweerder binnen zes weken een nieuw besluit neemt op het bezwaar van eiser, met inachtneming van wat in deze uitspraak is overwogen;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 30,52.

Deze uitspraak is gedaan door mr. A.S. Flikweert, rechter, in aanwezigheid van mr. S.A. Rickets-Achaibersing, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 2 augustus 2022.

De rechter en griffier zijn verhinderd de uitspraak te ondertekenen

griffier

rechter

Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Artikel delen