Menu

Filter op
content
PONT Omgeving

ECLI:NL:RBOVE:2024:1998

11 april 2024

Jurisprudentie – Uitspraken

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Civiel recht

Kantonrechter

Zittingsplaats Zwolle

Zaaknummer: 10882941 \ CV EXPL 24-170

Vonnis van 9 april 2024

in de zaak van

de vennootschap onder firma [eiseres 1] V.O.F.,

2. [eiser],

3. [eiseres 2],

uit [woonplaats 1],

eisende partijen,

hierna samen te noemen: [eisers],

gemachtigde: mr. A. Holtland,

tegen

[gedaagde] ,

uit [woonplaats 2],

gedaagde partij,

hierna te noemen: [gedaagde],

procederend zonder gemachtigde.

De zaak in het kort

1.1. [eisers] heeft reparaties aan de tractor van [gedaagde] laten uitvoeren. Voor de werkzaamheden heeft [eisers] een factuur gestuurd van € 7.192,00. Volgens [gedaagde] is een vaste prijs afgesproken van € 5.000,00. [gedaagde] heeft daarom € 5.000,00 en niet € 7.192,00 betaald. De kantonrechter oordeelt dat [gedaagde] niet heeft kunnen bewijzen dat een prijsafspraak is gemaakt. Dit betekent dat [gedaagde] nog € 2.219,00 aan [eisers] moet betalen. [gedaagde] moet ook de rente en de kosten van deze procedure betalen. Dit oordeel legt de kantonrechter hierna uit.

De procedure

2.1.Het verloop van de procedure blijkt uit:

  • de dagvaarding;

  • de reactie op de dagvaarding;

  • de mondelinge behandeling van 6 maart 2024 waarvan de griffier aantekeningen heeft gemaakt.

Ten slotte is bepaald dat de kantonrechter vandaag uitspraak zal doen.

3. De feiten

3.1. [eisers] is eigenaar van een machinehandel waarmee hij tractors en vergelijkbare machines in- en verkoopt. [eisers] voert wel eens kleine reparaties aan de machines uit, maar voor de grote reparaties schakelt zij [naam] in, de Case-dealer uit [vestigingsplaats]. [gedaagde] heeft een kalver- en akkerbouwbedrijf en is eigenaar van een Case CVX tractor.

3.2.In januari 2023 had [gedaagde] problemen met de remmen en een gaspedaal van zijn tractor. Via een buurtgenoot heeft [gedaagde] contact opgenomen met [eisers]. [eisers] heeft de tractor opgehaald, door [naam] laten repareren, teruggebracht naar [gedaagde] en [gedaagde] een factuur voor de reparatie gestuurd. [gedaagde] heeft de factuur betaald.

3.3.In februari 2023 had [gedaagde] weer problemen met zijn tractor. [gedaagde] heeft [eisers] daarover gebeld. Daarna hebben [eisers] en [gedaagde] contact gehad via WhatsApp.

3.4.Op 4 maart 2023 heeft [eisers] de tractor bij [gedaagde] opgehaald en naar [naam] gebracht. Daar zijn de vooras en de oliekeerring van de tractor gerepareerd. [eisers] heeft de tractor daarna weer teruggebracht naar [gedaagde].

3.5.Op 27 maart 2023 heeft [gedaagde] een factuur voor de reparatie van € 7.192,00 ontvangen van [eisers]. [gedaagde] heeft daarvan € 5.000,00 betaald.

3.6.Op 4 augustus 2023 heeft de gemachtigde van [eisers] per brief aan [gedaagde] gevraagd om betaling van de rest van de factuur. [gedaagde] heeft dat niet gedaan. [gedaagde] reageert op 14 augustus 2023 per e-mail. In de e-mail schrijft de gemachtigde die [gedaagde] op dat moment had ingeschakeld, dat er een reactie zal komen op de brief van 4 augustus 2023. Een reactie komt er niet. Op 17 november 2023 wordt [gedaagde] door [eisers] gedagvaard.

De vorderingen

Wat vordert [eisers]?

4.1. [eisers] is deze procedure begonnen omdat zij wil dat [gedaagde] € 2.192,00 betaalt. Dit is de rest van de factuur van 27 maart 2023 en ziet op de prijs voor het repareren van de vooras en de oliekeerring van de tractor. [eisers] wil ook dat [gedaagde] de wettelijke handelsrente over € 2.192,00 betaalt. [eisers] vordert daarnaast een vergoeding voor de buitengerechtelijke incassokosten. Als laatste vordert [eisers] een vergoeding van haar proceskosten.

Wat vindt [gedaagde] daarvan?

4.2. [gedaagde] is het niet met [eisers] eens. Volgens [gedaagde] is er namelijk een maximum prijs van € 5.000,00 afgesproken voor de reparatie van de vooras en de oliekeerring en dit bedrag heeft hij ook betaald.

4.3.De kantonrechter gaat hierna, voor zover het nodig is voor de beslissing, verder in op de stellingen van beide partijen.

De beoordeling

Vooraf: formele punten

5.1.Deze zaak heeft een internationaal karakter. [eisers] is uit Nederland en [gedaagde] uit Duitsland. Dat betekent dat de kantonrechter ambtshalve (uit zichzelf) moet beoordelen of zij rechtsmacht heeft (over het geschil mag beslissen) en welk recht op deze zaak van toepassing is.

De kantonrechter heeft rechtsmacht

5.2.Voor de vraag welke rechter rechtsmacht heeft, is Verordening (EU) nr. 1215/2012 (Brussel I-bis) bepalend. Omdat de reparatie is uitgevoerd in Mastenbroek, heeft de kantonrechter van de rechtbank in Overijssel, locatie Zwolle, rechtsmacht (Artikel 7 lid 1).

Nederlands recht is van toepassing

5.3.Welk recht van toepassing is op deze zaak, wordt beantwoord door Verordening (EG) nr. 593/2008 (Rome I). In dit geval is het Nederlandse recht van toepassing omdat Nederland het land is waar [eisers] zijn verblijfplaats heeft (artikel 4 lid 1 sub b).

[gedaagde] is op de juiste wijze opgeroepen in deze procedure

5.4.Op de betekening van de dagvaarding is de Verordening (EU) nr. 2020/1784 (EU Betekeningsverordening) van toepassing. De kantonrechter heeft gecontroleerd dat de dagvaarding is betekend zoals de EU Betekeningsverordening voorschrijft. [gedaagde] is daarmee op juiste wijze opgeroepen in deze procedure.

Inhoudelijke beoordeling

5.5.De kantonrechter stelt vast dat [eisers] en [gedaagde] een mondelinge overeenkomst van aanneming van werk hebben gesloten. Het werk dat [eisers] heeft verricht, zag op het transporteren van de tractor naar [naam] en weer terug naar [gedaagde], het leveren van onderdelen en het (laten) uitvoeren van de reparatie voor het probleem met de vooras en de oliekeerring. Het zwaartepunt van de opdracht die [gedaagde] aan [eisers] heeft gegeven, lag op de reparatie van de tractor.

5.6. [eisers] en [gedaagde] zijn het erover eens dat de reparatie goed is uitgevoerd. De tractor werkt. Waar [eisers] en [gedaagde] het niet over eens zijn, is de prijs die [gedaagde] voor de reparatie moet betalen.

[gedaagde] moet bewijzen dat er een vaste prijsafspraak is

5.7.Op grond van de wet en de jurisprudentie geldt het volgende.n

Artikel 7:752 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek en Hoge Raad 21 juni 1968, ECLI:NL:HR:1968:AC4875.

Omdat [eisers] betaling wil, moet hij stellen dat hem een redelijke prijs – in dit geval € 2.192,00 boven op de al betaalde € 5.000,00 – toekomt voor de opdracht die hij van [gedaagde] heeft gekregen, heeft uitgevoerd en ook door [gedaagde] is aanvaard. Maar als [gedaagde] tegenwerpt dat er een vaste prijsafspraak is – in dit geval dat de reparatie € 5.000,00 zou kosten – moet [gedaagde] dat bewijzen.

5.8. [eisers] zegt dat hij de tractor heeft opgehaald voor de reparatie van de gebroken vooras. [gedaagde] heeft hem alleen over de vooras en niet over het olielek gebeld en alleen over de vooras is er WhatsApp-contact met foto’s geweest. Aan de hand van die foto’s heeft [eisers] aan [naam] gevraagd hoeveel de reparatie van de vooras zou kosten. [naam] heeft daarop geantwoord dat dit met nieuwe onderdelen € 8.000,00 tot € 12.000,00 zou kunnen worden. Dit heeft [eisers] telefonisch doorgegeven aan [gedaagde]. Op verzoek van [gedaagde] heeft [eisers] [naam] zoveel mogelijk tweedehands onderdelen laten gebruiken. Zo zou de reparatie van de vooras tussen de € 4.500,00 en € 5.000,00 kunnen blijven.

5.9.Volgens [eisers] ontdekten de monteurs bij [naam] een plas olie onder de tractor. Het bleek dat de oliekeerring lek was. [eisers] heeft met [gedaagde] gebeld en gevraagd of [gedaagde] dit wilden laten repareren. Omdat de tractor uit elkaar moest worden gehaald, zouden er veel arbeidsuren bijkomen. [gedaagde] heeft aangegeven dat de totale kosten onder de € 5.000,00 moeten blijven. Toen [eisers] daarop antwoordde dat dat niet gaat lukken, heeft [gedaagde] gezegd dat het dan maar zo goedkoop mogelijk moet. Volgens [eisers] heeft hij daarop gezegd dat hij zijn best zal doen. [eisers] stelt dat [gedaagde] akkoord is gegaan met de mogelijkheid dat het meer zou kosten. Daarom vindt [eisers] dat [gedaagde] naast de € 5.000,00 nog € 2.192,00 moet betalen.

5.10. [gedaagde] zegt dat het niet zo is gegaan als [eisers] uitlegt. [gedaagde] is van mening dat in de prijs van € 5.000,00 ook de reparatiekosten voor de oliekeerring zit. De plas olie lag namelijk al bij hem thuis onder de tractor. [eisers] is ernaar komen kijken, heeft toen gezegd dat de oliekeerring lek is en heeft de kosten van de reparatie voor het lek en de vooras genoemd. Het zou maximaal € 5.000,00 kosten, zou [eisers] hebben gezegd. Toen [gedaagde] de factuur van € 7.192,00 kreeg, heeft hij [eisers] gebeld. Volgens [gedaagde] heeft [eisers] toen gezegd dat hij het meerwerk had moeten afstemmen.

[gedaagde] heeft niet kunnen bewijzen dat er een vaste prijs van € 5.000,00 is afgesproken

5.11.In het licht van de stelling van [eisers], is de kantonrechter van oordeel dat [gedaagde] niet heeft kunnen bewijzen dat er voor de reparatie van de vooras en oliekeerring een vaste prijs van € 5.000,00 is afgesproken.

5.12. [gedaagde] heeft namelijk tijdens de mondelinge behandeling erkent dat de WhatsAppberichten tussen [eisers] en [gedaagde] alleen gingen over de vooras en de foto’s die [gedaagde] had meegestuurd, ook alleen maar van de vooras zijn. [gedaagde] zegt dat over het lek en de kosten van de reparatie is gesproken toen [eisers] de tractor kwam ophalen, maar tijdens de mondelinge behandeling heeft [gedaagde] verklaard dat hij niet aanwezig was toen [eisers] de tractor kwam ophalen. [gedaagde] stelt dat het lekken van de olie al langer een probleem was en er al een plas olie onder de tractor lag toen de tractor bij [gedaagde] stond. Dat zou kunnen zijn, maar het gaat erom of er onderbouwing is dat vóór of op het moment dat de tractor werd opgehaald, gesproken is over het lek en dat de reparatiekosten daarvan, samen met de reparatie van de vooras, maximaal € 5.000,00 zou zijn. Deze onderbouwing, bijvoorbeeld door foto’s of met verklaringen van andere personen dan die van zijn zoon en hijzelf, heeft [gedaagde] niet geleverd.

5.13.De conclusie is dat de uitleg van [eisers] over de gang van zaken is komen vast te staan. [gedaagde] heeft namelijk onvoldoende onderbouwd dat het anders is gegaan.

5.14.Tijdens de mondelinge behandeling heeft [gedaagde] nog aangegeven dat [eisers] volgens de wet met 10% van de afgesproken prijs mag afwijken. Dit staat in artikel 7:752 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: ‘BW’), maar deze bepaling geldt alleen als er sprake is van een richtprijs. Hiervoor is de kantonrechter tot de conclusie gekomen dat de richtprijs van € 5.000,00 niet geldt voor zowel de reparatie van vooras als de reparatie van de oliekeerring. Dat betekent dat artikel 7:752 lid 2 BW niet van toepassing is in deze zaak.

[gedaagde] moet een redelijke prijs betalen

5.15.Omdat [gedaagde] niet heeft kunnen bewijzen dat € 5.000,00 als vaste prijs is afgesproken voor beide reparaties, moet hij een redelijke prijs betalen voor de reparaties. [eisers] verwijst voor de prijs naar de factuur van 27 maart 2023. [eisers] heeft tijdens de mondelinge behandeling een schatting gegeven van het aantal uren en het uurloon van een monteur voor de reparatie van de oliekeerring. [gedaagde] heeft de schatting niet tegengesproken. Hij heeft alleen gezegd dat er een vaste prijs is afgesproken. Het gevolg daarvan is dat de kantonrechter het bedrag van de factuur van 27 maart 2023 als redelijke prijs aanmerkt. Omdat [gedaagde] van de € 7.192,00 maar € 5.000,00 heeft betaald, moet hij nog € 2.192,00 aan [eisers] betalen.

[gedaagde] moet de wettelijke handelsrente betalen

5.16.Artikel 6:119a BW bepaalt dat wettelijke handelsrente gaat lopen als er vertraging is in de betaling van een geldsom en partijen een handelsovereenkomst hebben gesloten. Een handelsovereenkomst is een overeenkomst tussen – kort gezegd – een of meer rechtspersonen of tussen een of meer natuurlijke personen die handelen in de uitoefening van een beroep of bedrijf.

5.17.Bij het sluiten van de overeenkomst heeft [eisers] gehandeld in de uitoefening van zijn machinehandel bedrijf. [gedaagde] heeft de overeenkomst gesloten als natuurlijke persoon, maar omdat hij de tractor voor zijn bedrijfsvoering gebruikt, handelde hij volgens de kantonrechter ook in de uitoefening van zijn bedrijf.

5.18.De kantonrechter heeft hiervoor geoordeeld dat [gedaagde] nog € 2.192,00 moet betalen. Omdat hij dit niet heeft gedaan, moet hij over het verschuldigde bedrag de wettelijke handelsrente betalen. [eisers] heeft deze rente tot de datum van de dagvaarding (17 november 2023) begroot op € 129,27. Vanaf welke datum [eisers] de rente heeft berekend, heeft hij niet uitgelegd. Daarom wijst de kantonrechter dit bedrag af en oordeelt zij als volgt.

5.19.De kantonrechter stelt vast dat [eisers] en [gedaagde] geen uiterste dag voor de betaling hebben afgesproken. De factuur zegt daar ook niets over. In zo een geval bepaalt de wet dat de rente gaat lopen 30 dagen ná de dag waarop de factuur is ontvangen (artikel 6:119a lid 2 BW). [gedaagde] heeft in zijn reactie op de dagvaarding geschreven dat hij de factuur op 27 maart 2023 heeft ontvangen. De rente loopt daarom vanaf (27 maart 2023 + 1 dag + 30 dagen=) 27 april 2023 tot en met de dag dat het bedrag van € 2.192,00 door [gedaagde] is betaald.

[gedaagde] moet de buitengerechtelijke incassokosten niet betalen

5.20. [eisers] vordert dat [gedaagde] € 328,80 aan buitengerechtelijke incassokosten aan haar vergoedt. Dit wijst de kantonrechter af.

5.21.De buitengerechtelijke incassokosten zijn de kosten die een partij vóór het begin van een procedure heeft moeten maken om het geld te krijgen dat de andere partij niet uit zichzelf betaalt.

5.22.Om de buitengerechtelijke incassokosten vergoed te kunnen krijgen, moet [eisers] stellen dat zij de kosten heeft gemaakt en voor welke werkzaamheden. De werkzaamheden moeten niet zien op werkzaamheden die zijn uitgevoerd ter voorbereiding van de procedure of ter instructie van de zaak.

5.23.Uit de stukken blijkt dat [eisers] [gedaagde] één keer (met de brief van 4 augustus 2023) heeft aangemaand om de factuur te betalen. Dit kwalificeert naar het oordeel van de kantonrechter als werk ter voorbereiding van de procedure of ter instructie van de zaak en komt dan ook niet voor vergoeding als buitengerechtelijke incassokosten in aanmerking.

[gedaagde] moet de proceskosten betalen

5.24. [gedaagde] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten van [eisers] vergoeden. Dit zijn de kosten die [eisers] heeft gemaakt om deze procedure te voeren. Onder de proceskosten vallen ook de nakosten. Dit zijn de kosten die [eisers] maakt om [gedaagde] ertoe te brengen aan het vonnis te voldoen.

5.25.De proceskosten van [eisers] worden begroot op:

- kosten van de dagvaarding

127,94

- griffierecht

496,00

- salaris gemachtigde

404,00

(2,00 punten × € 204,00)

- nakosten

102,00

Totaal

1.129,94

5.26.Met betrekking tot de nakosten oordeelt de kantonrechter dat als [gedaagde] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan dit vonnis voldoet en het vonnis vervolgens wordt betekend, [gedaagde] ook de kosten van de betekening moet betalen.

Uitvoerbaarheid bij voorraad

5.27.De vorderingen worden uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Dit betekent dat het vonnis meteen kan worden uitgevoerd, ook als hoger beroep wordt ingesteld.

De beslissing

De kantonrechter

6.1.veroordeelt [gedaagde] om aan [eisers] tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen een bedrag van € 2.192,00;

6.2.veroordeelt [gedaagde] om aan [eisers] tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW over € 2.192,00 vanaf 27 april 2023 tot aan de dag van volledige betaling;

6.3.veroordeelt [gedaagde] om aan [eisers] tegen behoorlijk bewijs van kwijting de proceskosten van € 1.129,94 te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [gedaagde] niet op tijd aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend;

6.4.verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;

6.5.wijst het meer of anders gevorderde af.

Dit vonnis is gewezen door mr. W.R.H. Lutjes en in het openbaar uitgesproken op 9 april 2024.

Artikel delen