Menu

Filter op
content
PONT Omgeving

ECLI:NL:RBOVE:2019:1827

28 mei 2019

Jurisprudentie – Uitspraken

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Zwolle

Bestuursrecht

zaaknummer: AWB 18/2047

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser,

gemachtigde: N.G.A. Voorbach,

en

het college van burgemeester en wethouders van Deventer, verweerder,

gemachtigde: mr. C.N. van der Sluis.

Procesverloop

Bij besluit van 24 augustus 2017 heeft verweerder aan eiser op grond van artikel 35 van de (voormalige) Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) een overzicht van zijn persoonsgegevens verstrekt. Bij besluit van 19 januari 2018 heeft verweerder het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Namens eiser is tegen dit besluit beroep ingesteld.

Bij uitspraak van 18 juli 2018 heeft de rechtbank dit beroep gegrond verklaard, het besluit van 19 januari 2018 vernietigd en verweerder gelast opnieuw op het bezwaar te beslissen.

Bij besluit van 26 september 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar gegrond verklaard, het besluit van 24 augustus 2017 herroepen en daarbij het verzoek om schadevergoeding afgewezen.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

De gemachtigde van eiser heeft op 10 april 2019 een nader stuk ingediend,

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 april 2019.

Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden C.J. Dekker en J.E. van der Horst, kantoor-genoten van mr. C.N. van der Sluis, en door mw. L.M. Schieving.

Overwegingen

1. De rechtbank stelt vast dat het beroep beperkt is tot de vraag of eiser recht heeft op schadevergoeding. De rechtbank zal zich dan ook tot bespreking van dit geschilpunt beperken.

2. Als formele beroepsgrond heeft de gemachtigde van eiser aangevoerd dat verweerder ten onrechte heeft afgezien van het horen van eiser bij het nemen van een nieuw besluit op bezwaar nu – kort gezegd – het juridisch kader fundamenteel is gewijzigd en het gedane onderzoek een nieuw gebleken feit betreft. In het verweerschrift heeft de gemachtigde van verweerder aangevoerd dat van het horen kon worden afgezien nu zowel artikel 49 van de Wbp als artikel 82 van de Algemene verordening gegevensbescherming (Avg) slechts het recht op schadevergoeding in het leven roepen maar geen zelfstandige grondslag bevatten voor schadevergoeding.

Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (verder: de Afdeling) eerder heeft geoordeeld, is in artikel 7:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geen algemene verplichting opgenomen tot het opnieuw horen bij het nemen van een nieuw besluit op bezwaar, ter voldoening aan een rechterlijke uitspraak, waarbij het eerdere besluit op bezwaar is vernietigd. Dit neemt volgens de Afdeling niet weg dat het onder omstandig-heden uit een oogpunt van zorgvuldigheid noodzakelijk kan zijn om een belanghebbende voor het nemen van een nieuw besluit op bezwaar opnieuw te horen. De rechtbank kan zich vinden in de overwegingen van verweerder. Het enkele feit dat artikel 82 van de Avg in de plaats is gekomen van artikel 49 van de voormalige Wbp acht de rechtbank onvoldoende reden om opnieuw te horen.

3. Ingevolge artikel 8:88, eerste lid, onderdeel a, van de Awb is de bestuursrechter bevoegd op verzoek van een belanghebbende een bestuursorgaan te veroordelen tot vergoeding van schade die de belanghebbende lijdt of zal lijden als gevolg van een onrechtmatig besluit.

4. Verweerders besluit van 19 januari 2018 is wegens onrechtmatigheid vernietigd. Aangezien hiermee sprake is van een onrechtmatig besluit is de bestuursrechter bevoegd te oordelen over eisers schadeverzoek. Vast staat dat tegen de uitspraak van de rechtbank van 18 juli 2018 geen hoger beroep is ingesteld, zodat deze uitspraak onherroepelijk is geworden.

5. De rechtbank stelt voorop dat voor beantwoording van de vraag of op de door eiser gestelde grond immateriële schadevergoeding kan worden toegewezen, zoveel mogelijk aansluiting dient te worden gezocht bij het civielrechtelijk schadevergoedingsrecht. De rechtbank volgt daarom niet de stelling van de gemachtigde van eiser dat verweerder en de bestuursrechter, enkel lettend op het ex nunc beginsel, slechts met inachtneming van de Avg dienen te beslissen. Naar het oordeel van de rechtbank laat artikel 82 van de Avg onverlet dat voor de toekenning van schadevergoeding aansluiting mag en moet worden gezocht bij het Nederlands rechtsbestel. Niet blijkt dat toepassing van dat stelsel geen of onvoldoende recht kan doen aan vergoeding van schade als bedoel in artikel 82 van de Avg. Titel 8:4 van de Awb en de – op het civiele schadevergoedingsrecht gebaseerde – jurisprudentie van de hoogste Nederlandse bestuursrechters bieden voldoende grondslag voor de bestuursrechter om te beslissen op het schadeverzoek.

6. Voor nadeel dat niet uit vermogensschade bestaat, heeft een benadeelde overeen-komstig artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek (BW) recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding indien de benadeelde in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast. De wetgever heeft daarbij het oog gehad op geestelijk letsel dat bestaat uit ernstige inbreuken op de persoonlijke levenssfeer of op andere persoonlijkheidsrechten van de betrokkene.

7. In het verweerschrift heeft verweerder gesteld dat met het verzenden van de e-mail (zie de uitspraak van de rechtbank van 18 juli 2018) niet is beoogd om eiser te benadelen. Verder zijn de ambtenaren die deze mail hebben ontvangen louter geïnformeerd over het feit dat er door eiser twee Wob-verzoeken waren ingediend bij de gemeente Deventer. Van enig oogmerk, gericht op benadeling van eiser is dan ook geen sprake geweest, aldus verweerder.

8. De rechtbank volgt verweerder hierin niet, nu geen hoger beroep is ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank van 18 juli 2018. De rechtbank is van oordeel dat genoemde argumenten in hoger beroep naar voren gebracht hadden kunnen worden. Nu verweerder hiervan heeft afgezien, gaat de rechtbank uit van haar uitspraak en dus van de onrechtmatigheid van het besluit van 19 januari 2018.

9. Naar het oordeel van de rechtbank is eiser als gevolg van dat onrechtmatige besluit in zijn persoon aangetast wegens verlies van controle over zijn persoonsgegevens. Dat is een persoonlijkheidsrecht. Dit betekent dat eiser op grond van artikel 82 van de Avg in samenhang met artikel 6:106 van het BW recht heeft op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding. Wat betreft de hoogte van die vergoeding neemt de rechtbank in acht dat in het onrechtmatige besluit geen rechtvaardiging is gegeven voor de verwerking van de persoonsgegevens van eiser. De rechtbank neemt mede in aanmerking het gestelde onder 75, 85 en 146 van de preambule bij de Avg.

10. Het beroep is gegrond. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen, voor zover daarbij het verzoek om schadevergoeding is afgewezen. De rechtbank zal verweerder veroordelen tot vergoeding van schade.

11. Nu door de verspreiding van zijn persoonsgegevens sprake is geweest van een schending van de privacy van eiser acht de rechtbank een schadevergoeding van € 500,- billijk.

12. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.

13. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op

€ 1.024,-.

Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond, voor zover het verzoek om schadevergoeding is afgewezen;

- vernietigt het bestreden besluit in zoverre;

- veroordeelt verweerder om aan eiser een schadevergoeding van € 500,- te betalen;

- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 46,- aan eiser te vergoeden;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.024,-.

Deze uitspraak is gedaan door mr. W.J.B. Cornelissen, rechter, in aanwezigheid van

C. Kuiper, als griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op

griffier rechter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.

Artikel delen