Menu

Filter op
content
PONT Omgeving

ECLI:NL:RBOBR:2017:2898

29 mei 2017

Jurisprudentie – Uitspraken

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch

Bestuursrecht

zaaknummer: SHE 16/91

uitspraak van de meervoudige kamer van 30 mei 2017 in de zaak tussen

[persoon 1] en [persoon 2] , te [woonplaats] , eisers

(gemachtigde: mr. P.W.M. Dorn),

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Eindhoven, verweerder

(gemachtigde: mr. S.K. Rijvers).

Procesverloop

Bij besluit van 11 juni 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder een aanvraag van eisers om tegemoetkoming in planschade afgewezen.

Bij besluit van 3 december 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers ongegrond verklaard.

Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 mei 2017. Partijen zijn (met bericht) niet verschenen.

Overwegingen

1. Eisers zijn sinds 10 december 1999 eigenaar van het perceel Woensel sectie A nummer [nummer] te Eindhoven. Op 31 juli 2014 hebben zij verweerder verzocht om een tegemoetkoming in planschade in verband met het bestemmingsplan “Bedrijventerrein GDC-Noord”, dat op 18 juni 2009 in werking is getreden. Eisers stellen planschade te lijden doordat ca. de helft van het perceel waarop voorheen een bedrijfsbestemming rustte, is gewijzigd in een groenbestemming.

2. Het perceel had onder het voorheen geldende bestemmingsplan “Goederendistributiecentrum Acht”, vastgesteld op 4 september 1997, de uit te werken bestemming “Transport- en distributiedoeleinden II”. Op het deel van het perceel waarop de bestemming “Transport en distributiedoeleinden II” rustte, zouden na uitwerking gebouwen mogen worden opgericht voor transport- en distributiedoeleinden van 20 meter hoog en een ontsluitingsweg aan de voorzijde van het perceel mogen worden aangelegd.

Onder het daarvoor geldende bestemmingsplan “Acht-Noord B “ hadden de gronden de bestemming “Agrarisch gebied”. In het bestemmingsplan “Bedrijventerrein GDC-Noord” heeft een deel van de gronden de bestemmingen “Groen G” ter grootte van 5.528 m² en “Verkeer-Weg (V-W) ter grootte van 1.778 m². Het resterende deel van de gronden heeft de bestemming “Bedrijventerrein – Uit te werken (BT-U)”. Nadien is het bestemmingsplan “Bedrijventerrein GDC-Noord 2009” op 4 oktober 2011 vastgesteld en op 3 december 2014 onherroepelijk geworden. In dit bestemmingsplan hebben de gronden nagenoeg dezelfde bestemming als in het bestemmingsplan “Bedrijventerrein GDC-Noord” .

3. Verweerder heeft naar aanleiding van de aanvraag om een tegemoetkoming in planschade advies gevraagd aan de SAOZ. SAOZ laat onder verwijzing naar haar lezing van de tussenuitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (verder: Afdeling) van 24 september 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:3485) de uit te werken bestemmingen van de bestemmingsplannen “Goederendistributiecentrum Acht”, “Bedrijventerrein GDC-Noord” en “Bedrijventerrein GDC-Noord 2009” buiten beschouwing. SAOZ maakt vervolgens een planologische vergelijking tussen het bestemmingsplan “Acht-Noord B” en het bestemmingsplan “Bedrijventerrein GDC-Noord” (voor zover het niet de uit te werken bestemming betreft). SAOZ concludeert dat eisers als gevolg van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan “Bedrijventerrein GDC-Noord” in een voordeliger planologische positie zijn komen te verkeren. De waarde van het perceel van eisers is per peildatum 12 juni 2009 met € 53.340,- gestegen. Verweerder heeft dit advies aan het primaire besluit ten grondslag gelegd. In het bestreden besluit heeft verweerder conform het advies van de gemeentelijke bezwaarcommissie het primaire besluit gehandhaafd.

4. Eisers stellen zich op het standpunt dat verweerder ten onrechte het bestemmingsplan “Goederendistributiecentrum Acht” buiten beschouwing heeft gelaten. Zij stellen schade te hebben geleden nu de uit te werken bestemming “Transport en distributiedoeleinden II" wat betreft het noordwestelijk deel van de bedrijfskavel is vervangen door de bestemming “Groen”. Eisers stellen dat door de planologische wijziging waarbij ca. de helft van het bedrijfsperceel (ca. 6.550 m²) een groenbestemming heeft gekregen, een waardevermindering is opgetreden van 6.550 x € 175,- (m² prijs bedrijfsgrond) = € 1.146.250,- ex BTW. Eisers zijn van mening dat het voor wat betreft de te verwachten invulling van de uit te werken bestemming redelijk is om hierbij uit te gaan van de doeleindenomschrijving en de uitwerkingsregels van de uit te werken bestemming BT-U van het nieuwe bestemmingsplan “Bedrijventerrein GDC-Noord”. Hierbij moet ook rekening worden gehouden met het door de raad in 2008 vastgestelde “Beeldkwaliteitsplan GDC-Noord”, aldus eisers.

5. De rechtbank overweegt hierover het volgende. In de uitspraak van de Afdeling van 8 februari 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:326) was eveneens de vraag aan de orde of een uit te werken bestemming als onderdeel van het oude planologische gebruik mag worden betrokken in de vergelijking met het nieuwe planologische regime. Ook in die kwestie was de aanvraag om een tegemoetkoming in planschade ingediend na inwerkingtreding van artikel 6.1, zesde lid, van de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Naar het oordeel van de Afdeling en overigens ook van deze rechtbank in de uitspraak van 10 november 2015 (ECLI:NL:RBOBR:2015:6425) verzet de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 6.1, zesde lid, van de Wro zich in dit geval niet tegen het betrekken van de uit te werken bestemming, als onderdeel van het oude planologische regime, in de vergelijking met het nieuwe planologische regime.

6. De inwerkingtreding van het bestemmingsplan “Goederendistributiecentrum Acht”, met de uit te werken bestemming voor “Transport- en distributiedoeleinden II” had, gelet op de potentiële bouw- en gebruiksmogelijkheden, een positieve invloed op de waarde van het perceel van eisers. Eisers hebben de eigendom van dit perceel verkregen nadat dit bestemmingsplan onherroepelijk is geworden. Indien vervolgens een uitwerkingsplan was vastgesteld en in werking was getreden en eisers een aanvraag om tegemoetkoming in planschade als gevolg van dat uitwerkingsplan hadden ingediend, dan had verweerder een vergelijking moeten maken tussen de redelijke verwachting van de invulling van de uit te werken bedrijfsbestemming van het bestemmingsplan “Goederendistributiecentrum Acht” en de maximale mogelijkheden van het uitwerkingsplan. In werkelijkheid is geen uitwerkingsplan vastgesteld, maar een ander bestemmingsplan, dat voor eisers nadeliger is dan het bestemmingsplan “Goederendistributiecentrum Acht”. Dit is volgens de rechtbank een planologische verslechtering voor eisers. Verweerder heeft dit miskend. Gelet op het voorgaande had verweerder het advies van de SAOZ niet aan zijn besluit ten grondslag mogen leggen omdat het berust op een ondeugdelijke planvergelijking. Het beroep is gegrond en het bestreden besluit komt daarom voor vernietiging in aanmerking.

7. De rechtbank volstaat met de opdracht aan verweerder een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Eisers hebben aangegeven wat volgens hen de redelijk te verwachten invulling van de uit te werken bestemming “Transport- en distributiedoeleinden II” was onder het bestemmingsplan “Goederendistributiecentrum Acht” en in hoeverre dit planschade oplevert. Verweerder heeft hierop nog niet gereageerd. Anders dan in de uitspraak van 10 november 2015 (ECLI:NL:RBOBR:2015:6425) ziet de rechtbank daarom geen aanleiding om zelf vooruit te lopen op de redelijk te verwachten invulling van de uit te werken bestemming “Transport- en distributiedoeleinden II” onder het bestemmingsplan “Goederendistributiecentrum Acht”. Bovendien is in deze zaak, anders dan in de kwestie waarover deze rechtbank en de Afdeling hebben geoordeeld, in het schadeveroorzakende bestemmingsplan “Bedrijventerrein GDC-Noord” gedeeltelijk ook sprake van een uit te werken bestemming, namelijk het perceelsgedeelte met de bestemming “Bedrijventerrein – Uit te werken (BT-U)”. Eisers stellen dat de gebruiksmogelijkheden nagenoeg gelijk zijn. In het bestemmingsplan “Bedrijventerrein GDC-Noord” worden, anders dan in het bestemmingsplan “Goederendistributiecentrum Acht” wel enkele voorwaarden gesteld met betrekking tot de situering en maatvoering van hoofd- en bijgebouwen. Eisers hebben niet gesteld dat zij geen schade vorderen als gevolg van de gewijzigde bestemming “Bedrijventerrein – Uit te werken (BT-U)” in het bestemmingsplan “Bedrijventerrein GDC-Noord”. Omdat in een bestuurlijke lus na het herstelbesluit in beginsel maar één reactiemogelijkheid bestaat voor eisers en het bovendien moeilijk kan zijn om binnen korte tijd te bezien of het inleidende verzoek om vergoeding van planschade aanpassing behoeft, ziet de rechtbank geen aanleiding verweerder in deze procedure in de gelegenheid te stellen het bestreden besluit te herstellen.

8. In het nieuwe besluit zal verweerder op basis van een nieuw deskundigenadvies moeten bepalen wat de redelijke invulling was van de uit te werken bestemming “Transport- en distributiedoeleinden II” onder het bestemmingsplan “Goederendistributiecentrum Acht”. Verweerder zal ook een standpunt moeten innemen over de vraag of eisers in aanmerking komen voor vergoeding van schade als gevolg van de gewijzigde uitwerkingsmogelijkheden onder de bestemming “Bedrijventerrein – Uit te werken (BT-U)” in het bestemmingsplan “Bedrijventerrein GDC-Noord”, gelet op artikel 6.1, zesde lid, van de Wro. Dit is slechts aan de orde als als eisers daar aanspraak op menen te kunnen maken en het verdient aanbeveling dat eisers hier om verduidelijking wordt gevraagd. De deskundige zal vervolgens ook een advies moeten geven over de hoogte van de tegemoetkoming en de overige beslispunten waar SAOZ niet aan is toegekomen.

9. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eisers het door hen betaalde griffierecht vergoedt. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 495,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 495,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:

  • verklaart het beroep gegrond;

  • vernietigt het bestreden besluit;

  • draagt verweerder op binnen twee maanden na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eisers met inachtneming van deze uitspraak;

  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 167,- aan eisers te vergoeden;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 495,-.

Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.H.M. Verhoeven, voorzitter, en mr. J. Heijerman en mr. H.M.J.G. Neelis, leden, in aanwezigheid van mr. M.P.C. Moers-Anssems, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 30 mei 2017.

griffier voorzitter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.

Artikel delen