Menu

Filter op
content
PONT Omgeving

ECLI:NL:RBNNE:2024:1474

22 april 2024

Jurisprudentie – Uitspraken

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen

Bestuursrecht

zaaknummer: LEE 24/338


uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 april 2024 in de zaak tussen


Vliehors Expres BV, uit Vlieland, eiseres

(gemachtigde: mr. M.A. Jansen),

en

De directie van de RDW, (de RDW)

(gemachtigde: mr. I.J. Brouwer).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep dat eiseres heeft ingesteld omdat de RDW volgens haar niet op tijd heeft beslist op de aanvraag van 27 juni 2023.

1.1.De rechtbank heeft het beroep ter zitting behandeld op 27 maart 2024. Verschenen is eiseres, vertegenwoordigd door [vennoot 1] en [vennoot 2] , bijgestaan door hun gemachtigde; namens de directie van de RDW is verschenen mr. I.J. Brouwer.

1.2.De zaak is ter zitting gelijktijdig behandeld met het beroep tegen het uitblijven van een beslissing door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Vlieland (het college).n

Zaaknummer LEE 24/340

De rechtbank doet in beide zaken apart uitspraak.

Beoordeling door de rechtbank

2. Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift, kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag of bezwaar (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na die twee weken nog steeds geen besluit is, dan kan de betrokkene beroep instellen.n

Dit staat (onder andere) in artikel 6:12 van de Awb.

Is het beroep ontvankelijk en gegrond?

3. Eiseres heeft op 27 juni 2023 bij het college een aanvraag ingediend voor ontheffing van een aantal voorschriften uit de Regeling Voertuigen (RVt). De ontheffingsaanvraag is ingediend voor twee bedrijfsauto’s en betrof de breedte van de auto’s, de aanwezigheid van een bullbar aan de voorzijde van de auto’s, de afwezigheid van een stootbalk aan de achterzijde en een afwijkend bandenprofiel.

3.1.De RDW heeft zich in de brief van 15 augustus 2023 op het standpunt gesteld niet bevoegd te zijn om op de aanvraag te beslissen. De RDW stelt dat in artikel 149a, tweede lid WVW wordt verwezen naar ‘de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen’ en die zijn opgenomen in het Besluit ontheffingverlening exceptioneel vervoer (het Besluit). In het onderhavige geval is volgens de RDW geen sprake van exceptioneel vervoer als bedoeld in het Besluit en dus is de RDW niet bevoegd. Aanvragen kunnen bij de RDW ook alleen via een daartoe bestemd formulier worden ingediend en niet per brief.

3.2.Mede naar aanleiding van het standpunt van de RDW heeft eiseres in de brief aan het college van 6 september 2023 uiteengezet dat de voertuigen qua breedte wel degelijk aan de regels van de RVt voldoen. Er is sprake van een ondeelbare lading die breder mag zijn dan de normale breedte van een bedrijfsauto (maar maximaal 3 meter breed) en daaraan voldoen de auto’s. Over de bullbar zou de RDW eerder al hebben aangegeven dat die was toegestaan. De ontheffingsaanvraag betrof derhalve alleen nog de stootbalk en het afwijkend bandenprofiel.

3.3.Eiseres heeft het college en de RDW bij brief van 5 december 2023 in gebreke gesteld.

4. In de uitspraak in de zaak met kenmerk LEE 24/340 heeft de rechtbank heden beslist dat het college zowel op grond van artikel 149, eerste lid, aanhef en onder d van de WVW, als op grond van artikel 9.1 van de RVt bevoegd is om ontheffing te verlenen van de artikelen 5.1.1, eerste lid, aanhef en onderdeel c en tweede lid, 5.1.2 en 5.1.3 van de RVt. De in artikel 9.1 van de Rvt verleende ontheffingsbevoegdheid is immers toegekend aan het bevoegd gezag (in dit geval het college), zonder af te doen aan (‘onverminderd’) de bevoegdheid van de RDW die is gebaseerd op artikel 149a, tweede lid van de WVW.n

De tekst van de in deze uitspraak genoemde artikelen uit de WVW en de RVt staat in de bijlage bij de uitspraak.

5. Gelet hierop heeft het college de aanvraag van eiseres ten onrechte doorgestuurd naar de RDW en had het de bevoegdheid om zelf op de aanvraag te beslissen. Nog los van de vraag of eiseres de aanvraag bij de RDW op de juiste wijze heeft ingediend, had de aanvraag niet bij de RDW in behandeling moeten komen en heeft de RDW terecht geen besluit op de aanvraag genomen. De ingebrekestelling van 5 december 2023 is dan ook ten onrechte aan de RDW gestuurd en het beroep niet tijdig beslissen is ten onrechte ingediend.

6. Het beroep is daarom niet-ontvankelijk. Dat betekent dat de rechtbank het beroep tegen het niet tijdig beslissen niet kan beoordelen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.

Deze uitspraak is gedaan door mr. F. Sijens, rechter, in aanwezigheid van mr. L.J. van der Veen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 18 april 2024.

griffier

rechter

Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

BIJLAGE: wet- en regelgeving

Wegenverkeerswet 1994 (WVW)

Artikel 71, eerste lid

1. Bij ministeriële regeling worden regels gesteld omtrent:

  • de eisen waaraan voertuigen moeten voldoen waarmee over de weg wordt gereden, waarbij onderscheid kan worden gemaakt tussen verschillende wegen;

  • de inrichting van voertuigen die op de weg staan;

  • de eisen waaraan voertuigen moeten voldoen voor de afgifte van een keuringsbewijs;

  • e eisen waaraan ter uitvoering van verdragen of van besluiten van volkenrechtelijke organisaties of van één of meer instellingen van de Europese Unie, al dan niet gezamenlijk, moet worden voldaan met betrekking tot het uitvoeren van onderhoud aan voertuigen.

Artikel 149, eerste lid

1. Van het bepaalde krachtens deze wet kan in de krachtens deze wet aangewezen gevallen overeenkomstig krachtens deze wet vastgestelde regels ontheffing worden verleend:

  • voor wegen onder beheer van het Rijk door Onze Minister;

  • voor wegen onder beheer van een provincie door gedeputeerde staten;

  • voor wegen onder beheer van een waterschap door het algemeen bestuur of, krachtens besluit van het algemeen bestuur, door het dagelijks bestuur;

  • voor andere wegen door burgemeester en wethouders of krachtens besluit van hen, door een door hen ingestelde bestuurscommissie.

Artikel 149a, tweede lid

1. In afwijking van artikel 149, eerste lid, kan uitsluitend door de Dienst Wegverkeer ontheffing worden verleend of geweigerd van het bepaalde krachtens artikel 13 en artikel 71, in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen overeenkomstig bij of krachtens algemene maatregel van bestuur vastgestelde regels.

Regeling Voertuigen

Artikel 5.1.1, eerste en tweede lid

1. Het is de bestuurder van een voertuig verboden daarmee te laten rijden, indien het voertuig:

  • niet deugdelijk van bouw of inrichting is, dan wel rijtechnisch in onvoldoende staat van onderhoud verkeert;

  • zodanig is gebouwd of ingericht dat de bestuurder onvoldoende uitzicht naar voren of opzij heeft, of

  • niet voldoet aan de in de afdelingen 2 tot en met 17 van dit hoofdstuk ten aanzien van de bouw of inrichting van voertuigen van de categorie waartoe het voertuig behoort, gestelde eisen.

2. Het is de bestuurder en de eigenaar of houder van een voertuig verboden het voertuig te laten staan, indien het voertuig niet voldoet aan de in de afdelingen 2 tot en met 17 van dit hoofdstuk ten aanzien van de verplichte rode retroreflectoren aan de achterzijde van voertuigen gestelde eisen.

Artikel 5.1.2

Het is de bestuurder van een voertuig of een samenstel van voertuigen verboden daarmee te rijden en de eigenaar of houder verboden daarmee te laten rijden, indien niet wordt voldaan aan de in afdeling 18 van dit hoofdstuk ten aanzien van het gebruik van voertuigen of samenstellen van voertuigen van de categorie of categorieën, waartoe die voertuigen behoren, gestelde eisen.

Artikel 9.1

Onverminderd het bepaalde in artikel 149a, tweede lid, van de wet, kan het ingevolge artikel 149 van de wet bevoegde gezag ontheffing verlenen van het bepaalde in de artikelen 5.1.1, eerste lid, aanhef en onderdeel c, en tweede lid, 5.1.2 en 5.1.3.

Artikel delen