Menu

Filter op
content
PONT Omgeving

ECLI:NL:RBNNE:2020:2417

9 juli 2020

Jurisprudentie – Uitspraken

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen

Bestuursrecht

zaaknummers: LEE 20/2028 en LEE 20/2034

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van

9 juli 2020 in de zaken tussen

[verzoekers] , te [vestigingsplaats 1] ,

[verzoekers] , te [vestigingsplaats 2] ,

verzoekers,

(gemachtigde: M.V. Hazekamp),

en

de [verweerder] , verweerder

(gemachtigde: mr. R. Snel).

Procesverloop

Bij besluit van 6 juli 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder op grond van artikel 5, eerste lid, van de Wet openbare manifestaties (Wom) demonstraties, waarbij landbouwvoertuigen worden ingezet op wegen in de zin van de Wegenverkeerswet 1994, de daaraan liggende parkeerterreinen en ander openbare plaatsen, verboden.

Dit verbod geldt in het gebied van de Veiligheidsregio Groningen, dat wil zeggen: in de provincie Groningen, voor de periode ingaande op maandag 6 juli 2020 om 15.00u en eindigend op maandag 13 juli om 07.00u.

Verzoekers hebben tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Zij hebben de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 juli 2020. Namens verzoekers zijn [naam 1] , [naam 2] en [naam 3] verschenen, bijgestaan door de gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde,

[naam 4] , [naam 5] en [naam 6] .

Na afloop van de zitting heeft de voorzieningenrechter onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af.

Overwegingen

Verweerder is naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter bevoegd onderhavig besluit te nemen: er is momenteel sprake van een crisis als bedoeld in artikel 39 van de Wet veiligheidsregio’s, namelijk de coronacrisis. Verweerder moet in staat worden gesteld om besluiten te nemen in verband met deze crisis. Om die reden is in artikel 39 van de Wet veiligheidsregio’s de bevoegdheid om uitvoering te geven aan de artikelen 5 tot en met 9 van de Wet openbare manifestaties overgedragen aan verweerder; dit ligt ook voor de hand, omdat juist bij demonstraties, waar grote groepen mensen kunnen samenkomen, de uitvoering van de coronamaatregelen in het gedrang kan komen.

Aangevoerd is dat het besluit een wettelijke grondslag ontbeert, omdat geen voorafgaande kennisgeving voor een betoging is gedaan en aldus niet aan artikel 5, eerste lid, van de Wet openbare manifestaties is voldaan; daarbij is verwezen naar een uitspaak van de rechtbank Amsterdam van 13 april 2011. De voorzieningenrechter volgt echter de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) van 10 juni 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:1361) waaruit volgt dat ook als er geen voorafgaande kennisgeving voor een betoging is gedaan de voorzitter bevoegd is om een betoging van tevoren te verbieden; de voorzieningenrechter verwijst naar de rechtsoverwegingen 6 tot en met 6.4.; in hetgeen verzoekers hebben aangevoerd ziet de voorzieningenrechter geen grond om de AbRS niet te volgen

Het besluit van verweerder is verder naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter ook rechtmatig te achten. Daarbij zijn de volgende elementen van belang:

1) het gaat hier niet om een absoluut verbod om te demonstreren, maar om een verbod om dat op een bepaalde manier, met gebruik van landbouwvoertuigen, te doen;

2) het verbod is in tijd beperkt

3) uit de bestuurlijke rapportages en de toelichting namens verweerder ter zitting is de voorzieningenrechter genoegzaam gebleken dat de in artikel 2 van de Wet openbare manifestaties genoemde belangen van de gezondheid, het verkeer en het voorkomen van wanordelijkheden verweerder tot het opgelegde verbod hebben kunnen brengen. De voorzieningenrechter verwijst hier in het bijzonder naar de bestuurlijke rapportage van

7 juli 2020, opgemaakt door [naam 4] , waarin de situatie op 2 juli 2020 in de stad Groningen is beschreven en waarin onder meer staat beschreven dat er een chaotische situatie is ontstaan op een weg die toegang biedt tot het UMCG en waarin tevens staat vermeld: “Het algehele beeld dat door de politiemensen die bij de actie betrokken waren gegeven werd was dat het rijgedrag van de bestuurders van de tractors zeer, zeer gevaarlijke verkeerssituaties heeft opgeleverd waarbij bevelen van politiemensen massaal werden genegeerd. Veel bestuurders van tractors hielden zich niet aan verkeersregels, waardoor het overige verkeer in ernstige mate werd gehinderd en andere weggebruikers ook gevaar hebben opgelopen.”

Dat verzoekers hebben aangevoerd dat zij op 2 juli 2020 niet hebben deelgenomen aan de acties, leidt niet tot het oordeel dat verweerder het besluit zo niet heeft kunnen nemen. Die omstandigheid doet namelijk niet af aan de voor verweerder oncontroleerbare situatie die is ontstaan.

Als de voorzieningenrechter al deze elementen op een rijtje zet, is voldaan aan de voorwaarden waaronder enige inperking van het recht op demonstratie op grond van artikel 9 van de Grondwet en artikel 11 van het Europees Verdrag voor de bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden is toegestaan; dat is naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter ook voldoende uitgelegd in het bestreden besluit en van een disproportioneel besluit is geen sprake.

Deze uitspraak is gedaan door mr. L. Mulder, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van

mr. C.T. Hofman, griffier.

De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 9 juli 2020.

griffier voorzieningenrechter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Artikel delen