Menu

Filter op
content
PONT Omgeving

ECLI:NL:RBNNE:2020:138

15 januari 2020

Jurisprudentie – Uitspraken

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling privaatrecht

Locatie Leeuwarden

zaaknummer / rolnummer: C/17/164610 / HA ZA 18-324

Vonnis van 15 januari 2020

in de zaak van

de maatschap

MAATSCHAP [A] - [B],

gevestigd te [vestigingsplaats] ,

eiseres,

advocaat mr. J.M.E. Hamming te Drachten,

tegen

[C] ,

wonende te [woonplaats] ,

gedaagde,

advocaat mr. A. Kroondijk te Wolvega.

Partijen worden hierna aangeduid als enerzijds [A] en [B] en anderzijds

[C] .

De procedure

1.1.Het verloop van de procedure blijkt uit:

  • het tussenvonnis van 27 februari 2020, waarbij onder meer een mondelinge behandeling is bepaald

  • de akte van [A] en [B] van 11 september 2019, met producties 7 en 8

  • de akte van [A] en [B] van 11 september 2019, met productie 9

  • de akte van [C] van 11 september 2019, met producties

  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling op 11 september 2019

  • de brief van mr. Hamming van 24 september 2019

  • de brief van mr. Kroondijk van 8 oktober 2019

  • de akte van [A] en [B] van 7 oktober 2019, met producties 10 tot en met 19

  • de antwoordakte van [C] van 20 november 2019

1.2.Ten slotte is vonnis bepaald.

De feiten

2.1. [A] is de zoon van [B] . In het handelsregister is ingeschreven dat de commanditaire vennootschap [A] / [B] [D] CV op 1 mei 2007 is opgericht en dat haar onderneming op 1 mei 1975 is gestart. Als vennoten zijn [A] en [B] geregistreerd. De onderneming was een melkveebedrijf te [plaats onderneming] .

2.2. [C] heeft ongeveer 8 ha grasland in [plaats] , waarop hij vee heeft gehouden. Daarnaast heeft hij een bedrijf in het bestrijden van ongedierte. [C] had in 2015 geen eigen melkvee.

Naar aanleiding van een advertentie van [C] op Marktplaats hebben partijen mondeling afgesproken dat [C] in de periode van mei of juni 2015 tot 15 oktober 2015

25 pinken (jongvee van 1 jaar en ouder dat nog niet had afgekalfd) van [A] en [B] op zijn land zou inscharen tegen de prijs van € 1,50 of € 2,00 exclusief btw per dag per pink. [C] heeft de dieren overeenkomstig de afspraken ingeschaard. Bij factuur van 15 juli 2015 heeft hij aan [A] € 1.162,50 in rekening gebracht voor het inscharen van de pinken in de periode van 13 juni tot 15 juli 2015 (31 dagen, € 37,50 per dag). Bij factuur van 15 augustus 2015 heeft hij [A] € 1.125,00 in rekening gebracht voor het inscharen van de pinken in de periode van 15 juli tot 15 augustus 2015 (30 dagen, 37,50 per dag). [A] en [B] hebben de dieren in oktober 2015 weer opgehaald.

2.4. [C] heeft daarna geen dieren meer voor [A] en [B] ingeschaard. Hij heeft op 7 april 2017 een 'Uitschaarverklaring melkproducerende bedrijven voor fosfaatreductieplan 2017' ondertekend, waarmee tijdelijke fosfaatrechten aan [A] en [B] zijn overgedragen.

2.5. [A] en Gosliga hebben hun melkveebedrijf, met de daarbij behorende grond en fosfaatrechten, op 17 november 2017 verkocht, met het oog op een emigratie van [A] naar Canada. De overdracht heeft plaatsgevonden op 28 december 2017. In het handelsregister is op 4 januari 2018 ingeschreven dat de onderneming van [A] / [B] / [D] CV op 28 december 2017 is opgeheven. In Canada heeft [A] een melkveebedrijf aangekocht.

2.6.Bij beschikking van 3 januari 2018 heeft de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) aan [A] en [B] met ingang van 1 januari 2018 voor 6.805 kg aan fosfaatrechten toegekend. Daarbij is rekening gehouden met een generieke korting van 8,3%, dat is 615,92 kg.

2.7.Bij brief van 11 januari 2018 heeft [A] [C] verzocht en gesommeerd om binnen tien dagen mee te delen dat [C] zou meewerken aan het overdragen van de fosfaatrechten, die aan [C] waren toegekend omdat hij op 2 juli 2015 de 25 pinken van [A] en [B] had ingeschaard. Daarbij is tevens meegedeeld dat [C] de uitschaarverklaring vóór 1 april 2018 moest invullen en doorzenden en dat [A] en [B] [C] aansprakelijk stelden indien hij daarmee nalatig zou zijn. [C] heeft zijn medewerking niet gegeven.

Bij beschikking van 31 januari 2018 heeft de RVO aan [C] met ingang van

1 januari 2018 voor 687 kg fosfaatrechten toegekend. Daarin is begrepen 547,5 kg fosfaatrechten voor 25 stuks jongvee van 1 jaar en ouder, verminderd met een generieke korting van 8,3%.

2.9.Bij vonnis van 14 maart 2018 heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank de vordering van [A] en [B] om [C] te veroordelen aan de overdracht mee te werken, afgewezen.

2.10.Met ingang van 1 april 2018 levert [C] melk van koeien die volgens biologische regels worden gehouden, aan A-ware Milk Processing B.V.

Het geschil

3.1. [A] en [B] vorderen na wijziging van eis:

dat het de rechtbank moge behagen bij vonnis en voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:

Primair:

I. [C] te veroordelen tot het betalen aan [A] van € 105.667,50 (zegge: honderdenvijfduizendzeshonderdenzevenenzestig euro en vijftig cent, althans tot 66,67% daarvan, althans tot ene percentage daarvan zoals UEA billijk oordeelt, zulks te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 1 jnauari 2018, althans een door UEA in goede justitie te bepalen termijn.

Subsidiair:

II. [C] te veroordelen tot het verlenen van alle noodzakelijke medewerking aan het om niet overschrijven op naam van [A] c.s. van de fosfaatrechten die gekoppeld zijn aan het jongvee dat [A] op de peildatum bij [C] hadden gestald, alsmede tot het verrichten van alle daartoe noodzakelijke handelingen, zulks op verbeurte van een boete van € 10.000,-- per dag dat [C] na 8 dagen na betekening van het in dezen te wijzen vonnis in gebreke mochten blijven hieraan te voldoen, met een maximum van € 250.000,00.

III. [C] te veroordelen om tot het overdragen van een zodanige hoeveelheid fosfaatrechten, dat [A] c.s. zoveel fosfaatrechten krijgt, als hij bij een overdracht vóór 1 april 2018 op grond van de overdrachtsregeling bij inscharing had kunnen krijgen, zulks op straffe van een dwangsom van € 25.000,00.

Primair en subsidiair:

IV. [C] te veroordelen, tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [A] c.s. te voldoen, wegens buitengerechtelijke kosten een bedrag van € 4.130,94 inclusief BTW, althans een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten zoals de rechtbank in goede justitie mag vermenen te bepalen, een en ander te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening.

V. [C] te veroordelen in de kosten van deze procedure, inclusief de gevorderde nakosten, met uitdrukkelijke bepaling dat [C] de wettelijke rente over de proceskosten verschuldigd zal zijn als hij de proceskosten niet binnen veertien dagen na dagtekening van het ten dezen te wijzen vonnis zullen heeft betaald.

3.2. [C] voert verweer.

De rechtbank zal de stellingen van partijen bespreken, voor zover die van belang zijn voor de beslissing in deze zaak.

4. Het proces-verbaal

[A] en [B] hebben enkele opmerkingen gemaakt over de verklaring van [A] die is weergegeven in het proces-verbaal van de mondelinge behandeling op

11 september 2019. [C] heeft daarop gereageerd.

4.2.Naar aanleiding van de opmerkingen en na het raadplegen van de aantekeningen van de griffier wijzigt de rechtbank de verklaring van [A] in het proces-verbaal als volgt:

4.2.1.Aan de verklaring van [A] wordt toegevoegd: 'Ik had in 2015 ongeveer 65 ha land en bij de verkoop van mijn bedrijf in 2017 ongeveer 69 ha land'.

4.2.2.Aan de zin 'Ik heb er overigens geen probleem mee om de fosfaatrechten met hem te delen' wordt toegevoegd: 'maar dan wel in verhouding tot de tijd dat de koeien bij mij en bij [C] hebben gestaan, dat is 8 maanden bij mij en 4 maanden bij hem'.

4.2.3.De laatste zin: 'Ik vind het goed als we voor de prijs van', vervalt.

De beoordeling

Fosfaatrechten: de regels

5.1.Het melkquotum is op 1 april 2015 afgeschaft. Bij brief van 18 november 2016n

Kamerstukken II 2016-2017, 34 532, nr. 45

heeft de Minister van Economische Zaken een maatregelenpakket fosfaatreductie 2017 aangekondigd. Het pakket is gericht op fosfaatreductie in 2017. Per 1 januari 2018 is voor de melkveehouderij het stelsel van fosfaatrechten ingevoerd door middel van een wijziging van de Meststoffenwet. Vanaf 2018 kan daarmee wettelijk worden geborgd dat de fosfaatproductie vanaf 1 januari 2018 onder het niveau van het plafond blijft, aldus de Minister in de eerdergenoemde brief. Blijkens de Memorie van Toelichting bij de Wijziging van de Meststoffenwetn

Kamerstukken II 2015-2016, 34 532, nr. 3

was een wettelijk instrumentarium voor het beheersen van de mestproductie door melkvee noodzakelijk gebleken nadat, mede naar aanleiding van het vervallen van het melkquotum, de mestproductie in de melkveehouderij fors was toegenomen.

5.2.Voor de omvang van de aan melkveebedrijven toe te kennen fosfaatrechten is bepalend het aantal dieren, dat op 2 juli 2015 werd gehouden. Omdat de rechten worden toegekend aan degene die bij de RVO op die datum als houder van het vee stond geregistreerd, zijn deze in dit geval toegekend aan [C] , wat betreft de 25 pinken van [A] die hij op 2 juli 2015 had ingeschaard. Het gaat in totaal om 547,5 kg fosfaat, waarop een generieke korting van 8,3% is toegepast (artikel 33Ab Meststoffenwet in samenhang met artikel 72b Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet). [C] heeft dus vanwege het inscharen van het vee van [A] voor 502,06 kg aan fosfaatrechten gekregen.

5.3.Uit de Meststoffenwet en de uitvoeringsregelingen volgt geen verplichting tot overdracht van fosfaatrechten bij overgang van grond, vee of gebouwen; die rechten zijn vrij overdraagbaar. Er was wel voorzien in de mogelijkheid om vóór 1 april 2018 fosfaatrechten over te dragen van inschaarder naar uitschaarder, maar alleen met wederzijds goedvinden (artikel 23 lid 4 Meststoffenwet). [C] heeft daarmee niet ingestemd. Hij wil de fosfaatrechten gebruiken ten behoeve van zijn biologische melkveebedrijf.

Fosfaatrechten: de onderlinge verhouding

5.4.Het gaat in deze procedure om de vraag aan wie de 502,06 kg fosfaatrechten toekomen, die van overheidswege aan [C] zijn toegekend, omdat hij op de peildatum van 2 juli 2015 de 25 pinken van [A] en [B] had ingeschaard.

Fosfaatrechten zijn rechten om in een kalenderjaar een bepaalde hoeveelheid fosfaat te mogen produceren met het houden van melkvee (artikel 1 lid 1, aanhef en onder za, van de Meststoffenwet). De rechten zijn bestuursrechtelijk toegekend aan wie op 2 juli 2015 als de houder van de dieren stond geregistreerd. De datum van 2 juli 2015 is gekozen, omdat op die dag de introductie van het stelsel van fosfaatrechten is aangekondigdn

Kamerstukken II, 2015-2016, 34 532, nr. 3, p. 18-19

.

Het bestuursrechtelijk toekennen zegt op zichzelf niets over wie in civiele verhoudingen de rechten of de waarde van de rechten toekomen.

In de onderlinge verhouding tussen partijen zijn de dieren, waarvoor de fosfaatrechten zijn toegekend, in het jaar 2015 deels door de een en deels door de ander gehouden. Zij hebben geen afspraken gemaakt over de vraag aan wie rechten zoals de fosfaatrechten toekomen. In aanmerking genomen dat de fosfaatrechten zijn bedoeld voor het mogen produceren van fosfaat in een heel jaar, ligt het in de rede om de fosfaatrechten voor het hele jaar tussen partijen te verdelen in evenredigheid met de tijd waarin zij de dieren in dat jaar hebben gehoudenn

Vergelijk voorzieningenrechter rechtbank Noord-Nederland 28 maart 2018, ECLI:NL:RBNNE:2018:1107

. Een dergelijke verdeling ligt te meer in de rede omdat in de onderlinge verhouding tussen partijen de peildatum van 2 juli 2015 willekeurig is en partijen niet vooraf hebben kunnen voorzien dat die datum van beslissende betekenis zou zijn voor het toekennen van rechten die het houden van melkvee zouden beperken.

Zij hebben hun keuzes voor het houden of onderbrengen van de dieren en de wijze waarop (uitscharen/inscharen, huur/verhuur grond, pacht) daarop daarom niet kunnen afstemmen. Het behoort voor het antwoord op de vraag aan wie in de onderlinge verhouding de rechten of de waarde daarvan toekomen, niet een kwestie van geluk of pech te zijn dat de wetgever als peildatum 2 juli heeft gekozen en niet bijvoorbeeld 2 juni. Dat geldt dus zowel voor de mogelijkheid om vee te houden, maar ook voor het aanwijzen van degene die door het toekennen van de rechten is verrijkt. Nu het 2 juli is geworden, leggen [A] en [B] zich niet erbij neer. Indien het 2 juni zou zijn geworden, had [C] zich er waarschijnlijk niet bij neergelegd, in aanmerking genomen dat hij stelt dat de fosfaatrechten onmisbaar zijn voor zijn huidige, biologische melkveehouderij.

5.7.Volgens [A] en [B] zijn de pinken van 13 juni tot 15 oktober 2015 bij [C] ingeschaard geweest. Zij hebben onder meer facturen van [C] overgelegd, waaronder een factuur van 15 juli 2015 voor het inscharen van drachtig jongvee in de periode van 13 juni tot 15 juli 2015. [C] heeft bij antwoord gesproken over een periode van half mei tot half oktober. Hij heeft echter niet met een factuur of op andere wijze gestaafd dat de pinken al vóór 13 juni 2015 bij hem zijn gekomen. De rechtbank gaat daarom uit dat [C] de pinken heeft gehouden in de periode die [A] en [B] hebben genoemd. Een verdeling naar evenredigheid in tijd brengt in dit geval mee dat [A] en [B] de rechten toekomen die nodig zijn om de dieren gedurende 8/12e deel van het jaar te houden en [C] 4/12e deel.

5.8. [C] heeft bepleit dat hij desondanks recht heeft op de volledige rechten, omdat hij daarbij een groter belang meent te hebben. [A] en [B] houden geen vee meer in Nederland en [C] heeft de rechten nodig voor zijn huidige, biologische melkveebedrijf.

Het gaat er niet om wie het meeste belang heeft bij fosfaatrechten. Uiteindelijk gaat het voor beiden om een financieel belang, namelijk om de waarde van de fosfaatrechten. [A] en [B] willen de waarde kunnen investeren in hun nieuwe bedrijf.

[C] wil geen fosfaatrechten hoeven kopen voor het melkveebedrijf dat hij nu exploiteert. In wezen komt het argument van [C] erop neer dat hij van [A] en [B] verlangt dat dezen een deel van hun vermogen prijsgeven om zijn bedrijfsvoering te financieren. Dat kan [C] echter niet van [A] en [B] eisen, ook niet indien hij niet de financiële middelen heeft om fosfaatrechten te kopen. Evenmin is van belang dat [A] en [B] de aan hen toegekende fosfaatrechten hebben kunnen verkopen bij de verkoop van hun melkveehouderij, al dan niet met de generieke korting.

5.10.Verder heeft [C] nog aangevoerd dat [A] en [B] door het uitscharen van de drachtige dieren in staat zijn geweest om meer melkkoeien op hun bedrijf te houden. De rechtbank ziet niet in dat dit een argument is om [A] en [B] hun deel van de fosfaatrechten of de waarde daarvan te onthouden. [A] en [B] hebben voor de dieren die zij op de peildatum op hun bedrijf hielden, fosfaatrechten toegekend gekregen. Ook zonder het uitscharen hadden zij die fosfaatrechten gekregen. Voor het uitgeschaarde vee krijgen zij alleen fosfaatrechten of de waarde daarvan, voor de tijd dat zij dit vee in 2015 op hun bedrijf hebben gehouden.

Vergoeding

Aanvankelijk wensten [A] en [B] dat [C] de fosfaatrechten aan hen zou overdragen. Zij hebben hun eis echter gewijzigd en vorderen nu primair dat [C] de waarde daarvan aan het vergoedt, mede omdat volgens de huidige regels bij een overdracht een korting van 20 procent wordt toegepast. [A] en [B] menen dat zij recht hebben op het vergoeden van de waarde van de fosfaatrechten op 1 januari 2018

(€ 193,00/kg), omdat [C] de fosfaatrechten uiterlijk op die datum had moeten overdragen. Subsidiair gaan zij uit van de waarde ten tijde van het kort geding (zie 2.19), althans van de waarde op de dag van dagvaarden in deze procedure.

5.12. [C] heeft er bezwaar tegen dat de vergoeding wordt gebaseerd op de waarde van de fosfaatrechten, zoals die begin 2018 was, omdat de waarde van fosfaatrechten daarna is gedaald naar ongeveer € 130,00/kg nu.

5.13.Voor het geval in het verweer van [C] moet worden gelezen dat hij bezwaar heeft tegen het wijzigen van de eis, verwerpt de rechtbank dit bezwaar. [C] heeft zich voldoende tegen de gewijzigde eis kunnen verweren en de gewijzigde eis ligt in het verlengde van de oorspronkelijke eis. Dat de oorspronkelijke eis [C] mogelijk beter uitkwam, is geen reden om het wijzigen van de eis te beletten.

5.14.Het uitgangspunt is dat [C] in de onderlinge relatie tussen partijen verplicht was om 4/12e deel van de fosfaatrechten aan [A] en [B] over te dragen. Hij is bij brief van 11 januari 2018 gesommeerd om aan de overdracht mee te werken, waarbij een termijn is gegeven tot 1 april 2018. Bij die brief hebben [A] en [B] [C] ook aansprakelijk gesteld voor hun schade. [C] heeft geweigerd mee te werken en heeft niet vóór 1 april 2018 de voor overdracht benodigde uitschaarverklaring ingevuld en verzonden. Het verzuim is daarmee op 1 april 2018 ingetreden. De schade die [A] en [B] lijden, bestaat eruit dat zij vanaf dat moment niet konden beschikken over de fosfaatrechten. Als zij de beschikking zouden hebben gehad over de fosfaatrechten, hadden zij die niet voor zichzelf benut, omdat zij hun bedrijf en de hun toekomende fosfaatrechten hadden verkocht. Zij wilden de waarde van de fosfaatrechten aanwenden voor hun nieuwe bedrijf in Canada. Het moet dus ervoor worden gehouden dat zij de fosfaatrechten zouden hebben verkocht en overgedragen. Bij die overdracht zou een korting van 10 procent zijn toegepast, zodat [A] en [B] 0,9 van 8/12 x 502,06 kg hadden kunnen overdragen, dat is 302,23 kg.

5.15.De schade is geleden op het moment dat [A] en [B] de 302,23 kg aan fosfaatrechten hadden kunnen overdragen. Partijen hebben zich daarover niet uitgelaten. Van het moment waarop [A] en [B] de fosfaatrechten hadden kunnen overdragen, hangt af tegen welke waarde zij dit hadden kunnen doen, en dus welke schade zij hebben geleden. Partijen mogen zich hierover bij akte uitlaten, eerst [A] en [B] en vervolgens [C] .

5.16.Bij deze stand van zaken behoeft de rechtbank niet meer te bespreken of [C] fosfaatrechten nu nog aan [A] en [B] kan overdragen, in aanmerking genomen dat [A] en [B] geen melkveehouderij meer in Nederland exploiteren en dus geen vee meer houden.

Maatschap of niet

5.17. [C] heeft betoogd dat er geen maatschap [A] - [B] bestaat en dat er ten tijde van het dagvaarden ook geen commanditaire vennootschap meer bestond, zodat dit 'dient te leiden tot nietigheid, danwel niet-ontvankelijkheid', met een veroordeling van de advocaat van [A] en [B] in de proceskosten. [A] en [B] hebben verklaard dat aanvankelijk een commanditaire vennootschap heeft bestaan met een zekere [D] als commanditaire vennoot. Na het uittreden van [D] is de inschrijving in het handelsregister niet aangepast, maar hebben [A] en [B] zich gepresenteerd als maatschap, wat overeenkwam met de realiteit.

Het komt er in dit opzicht op aan of [C] weet met wie hij zaken heeft gedaan en wie zijn wederpartij is, aan wie een deel van de fosfaatrechten toekomt. In deze procedure treden [A] en [B] als eisende partij op. Daarover kan geen misverstand bestaan. Het feit dat zij zich als (voormalig) vennoten of maten van een ontbonden personenvennootschap of maatschap presenteren, maakt dit niet anders. Indien de fosfaatrechten aan [A] en [B] toekomen, is het voor [C] evenmin relevant op welke wijze zij hun onderlinge relatie hebben vormgegeven. Dat de fosfaatrechten aan [A] en [B] toekomen, blijkt wel uit het feit dat [C] het vee heeft ingeschaard, dat behoorde tot de melkveehouderij die werd geëxploiteerd door [A] en [B] . Er is verder geen aanleiding om aan te nemen dat nog een ander dan [A] en [B] aanspraken op de onderhavige fosfaatrechten kan laten gelden.

De rechtbank verwerpt daarom het verweer dat [C] op dit punt heeft gevoerd.

Zekerheid voor terugbetalen

5.19. [C] heeft bij akte van 11 september 2019 verklaard voorwaardelijk een eis in reconventie in te stellen. De eis betreft het stellen van zekerheid voor het geval de vorderingen van [A] en [B] worden toegewezen en het vonnis uitvoerbaar bij voorraad wordt verklaard.

5.20.Voor het instellen van een eis in reconventie was het te laat. Dat had immers bij antwoord moeten plaatsvinden. Uit het bepaalde in artikel 233 lid 3 Rv volgt echter dat voor een verzoek om zekerheid te verbinden aan een uitvoerbaarverklaring bij voorraad, geen vordering in reconventie behoeft te worden ingesteld. De rechtbank zal het verzoek daarom behandelen.

Het uitgangspunt is dat moet worden voorkomen dat het aanwenden van rechtsmiddelen wordt gebruikt als middel om uitstel van executie te

verkrijgen. Dit betekent dat tot uitgangspunt dient dat een veroordeling hangende een

hogere voorziening uitvoerbaar dient te zijn en zonder de voorwaarde van zekerheidstelling

ten uitvoer kan worden gelegd. Afwijking van dit uitgangspunt kan worden gerechtvaardigd

door omstandigheden die meebrengen dat het belang van de veroordeelde bij behoud van

de bestaande toestand zolang niet op het door hem ingestelde rechtsmiddel is beslist, of

diens belang bij zekerheidstelling, ook gegeven dit uitgangspunt, zwaarder weegt dan het

belang van degene die de veroordeling heeft verkregen bij de uitvoerbaarheid bij voorraad

daarvan of bij deze uitvoerbaarheid zonder dat daaraan de voorwaarde van

zekerheidstelling wordt verbonden (vgl. HR 20 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:2026).

5.22.In aanmerking genomen dat [A] en [B] zijn geëmigreerd naar Canada en het toe te wijzen bedrag willen investeren in hun bedrijf daar, kan er reden zijn voor het stellen van zekerheid. [A] en [B] mogen zich hierover uitlaten.

5.23.De rechtbank houdt elke verdere beslissing aan.

De beslissing

De rechtbank

6.1.verwijst de zaak naar de rol van 29 januari 2020 voor akte aan de zijde van [A] en [B] , zoals hiervoor overwogen onder 5.15 en 5.22;

6.2.bepaalt dat [C] daarna een termijn van twee weken zal worden verleend voor antwoordakte;

6.3.houdt elke verdere beslissing aan.

Dit vonnis is gewezen door mr. W.J.J. Los en in het openbaar uitgesproken op

15 januari 2020, in tegenwoordigheid van de griffier.n

780

Artikel delen