Menu

Filter op
content
PONT Omgeving

ECLI:NL:RBNHO:2021:7116

23 augustus 2021

Jurisprudentie – Uitspraken

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem

Bestuursrecht

zaaknummer: HAA 20/3434


uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 augustus 2021 in de zaak tussen

[eiseres] B.V., te Hoorn, eiseres

(gemachtigde: mr. W.J.M. Loomans),

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Beemster, verweerder

(gemachtigde: mr. J.R. van Angeren).

Procesverloop

Bij besluit van 11 mei 2020 (primair besluit) heeft verweerder geweigerd om een omgevingsvergunning aan eiseres te verlenen voor het strijdig gebruik van het perceel Prins Mauritsstraat 3 te Middenbeemster als parkeerterrein.

Eiseres heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt er verweerder verzocht om in te stemmen met rechtstreeks beroep als bedoeld in artikel 7:1a, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Verweerder heeft hiermee ingestemd en het bezwaarschrift doorgezonden naar de rechtbank met het verzoek het bezwaarschrift in behandeling te nemen als beroepschrift.

De rechtbank heeft het bezwaarschrift als beroepschrift in behandeling genomen.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 mei 2021. Namens eiseres is [naam 1] verschenen, bijgestaan door voornoemde gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en mr. [naam 2] .

Overwegingen

1. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.

2.1Verweerder heeft op 3 februari 2020 van eiseres een aanvraag ontvangen om een omgevingsvergunning voor het in strijd met het ter plaatse geldende bestemmingsplan gebruiken van het perceel grond gelegen aan de Prins Mauriststraat 3 te Middenbeemster voor parkeren (39 parkeerplaatsen).

2.2Daarnaast heeft eiseres op 18 maart 2020 een aanvraag ingediend voor een uitrit in verband met de aanleg van het hiervoor bedoelde parkeerterrein.

3.1Bij brief van 12 maart 2020 heeft verweerder eiseres onder meer meegedeeld dat hij alvorens een omgevingsvergunning te verlenen eerst een anterieure overeenkomst met eiseres wil sluiten.

In de anterieure overeenkomst (AO) die verweerder met eiseres heeft willen sluiten is onder meer opgenomen dat

- niet is gebleken van doorslaggevende planologische beletselen om medewerking via een afwijkingsprocedure op grond van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, ten tweede, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo);

- dat het borgen van de financiële haalbaarheid van onderhavig project een voorwaarde van het college is met betrekking tot het verlenen van planologische medewerking;

- dat voor de gemeente aan de medewerking aan de gevraagde planologische maatregel kosten verbonden zijn;

- dat uit de gevraagde planologische maatregel zoals door verzoeker wordt verzocht planschade kan voortvloeien als bedoeld in artikel 6.1, van de Wet ruimtelijke ordening (Wro);

- dat verzoeker zich ten behoeve van de economische uitvoerbaarheid van deze planologische maatregel bereid verklaart de daaruit voortvloeiende gemeentelijke kosten voor de gemeente te vergoeden en de voor vergoeding in aanmerking komende planschade volledig aan de gemeente te compenseren;

- dat de bijdrage aan de gemeentelijke plankosten die eiseres dient te voldoen

€ 3.428,- bedraagt;

- dat deze bijdrage in de plaats komt van de legeskosten voor het in behandeling nemen van een aanvraag van de planologische maatregel. Voorts is bepaald dat voor rekening van de verzoeker komen de overige legeskosten van de (overige) in verband met de uitvoering van het project benodigde vergunningen.

4. Verweerder heeft in het primaire besluit overwogen dat de aangevraagde omgevingsvergunning voor strijdig gebruik kan worden verleend met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, ten tweede, van de Wabo en het bepaalde in artikel 4, bijlage II Bor. Daarvoor is ingevolge de legesverordening een bedrag is verschuldigd van

€ 397,80 aan leges, maar dit bedrag aan leges dekt de kosten niet. De kosten van de ambtelijke inzet nodig voor vergunningverlening bedragen volgens verweerder € 3.267,- (de plankosten). Verweerder wil daarom een overeenkomst met eiseres aangaan (onder meer) inhoudende dat eiseres de plankosten zal betalen.

5. Eiseres heeft geweigerd de overeenkomst met verweerder aan te gaan. Enige reden hiervoor is geweest dat zij het niet eens is met betaling van de daarin genoemde te betalen bijdrage in de gemeentelijk plankosten.

6. Verweerder heeft in reactie hierop besloten de aangevraagde vergunning te weigeren. Verweerder heeft hierbij overwogen dat de economische uitvoerbaarheid van het plan bij gebreke van een overeenkomst met eiseres over de bijdrage in de gemeentelijke plankosten niet is verzekerd, en volgens verweerder is het plan daarom in strijd met een goede ruimtelijke ordening als bedoeld in artikel 2.12 van de Wabo.

7. In het als beroepschrift te behandelen bezwaarschrift heeft eiseres zich - kort samengevat - op het standpunt gesteld dat verweerder ten onrechte niet inhoudelijk op haar aanvraag heeft beslist en dat verweerder zijn bevoegdheid heeft misbruikt door met zijn bevoegdheid tot het verlenen van de omgevingsvergunning betaling van een geldbedrag (anders dan leges) af te dwingen. Ook is de stelling van verweerder over de economische uitvoerbaarheid volgens eiseres onjuist. Er is alleen ruimte voor weigering bij een belangenafweging en daarbij speelt de vraag of de kosten van de gemeente gedekt zijn geen rol.

8. In het verweerschrift heeft verweerder haar standpunt gemotiveerd gehandhaafd.

9. De rechtbank overweegt naar aanleiding van de standpunten van partijen als volgt.

10. De stelling van eiseres dat verweerder ten onrechte niet inhoudelijk op de vergunningaanvraag heeft beslist treft naar het oordeel van de rechtbank geen doel. Er is immers wel beslist op basis van het daarvoor bestemde toetsingskader, te weten het bepaalde in de artikelen 2.1 en 2.12 van de Wabo. Verweerder is daarbij echter niet toegekomen aan het bepaalde in artikel 4, bijlage II Besluit omgevingsrecht (Bor), omdat al niet zou zijn voldaan aan de eis in artikel 2.12 eerste lid, aanhef, van de Wabo inhoudende dat geen sprake mag zijn van strijd met een goede ruimtelijke ordening.

11. Niet in geschil is dat het beoogde gebruik van het perceel als parkeerterrein in strijd is met de ter plaatse geldende bestemming. Evenmin in geschil is dat dit afwijkende gebruik met toepassing van het bepaalde in artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, ten tweede, van de Wabo en het bepaalde in artikel 4, elfde lid, van Bijlage II Bor (tijdelijk) kan worden vergund. Ook is niet in geschil is dat er bij verweerder op zichzelf ruimtelijk geen bezwaar bestaat tegen dit afwijkend gebruik, maar dat de afwijzing van de door eiseres gewenste vergunning is ingegeven door het feit dat eiseres zich niet wil verbinden tot betaling van de door verweerder gewenste bijdrage in de plankosten.

12.1Vast staat dat eiseres heeft geweigerd een overeenkomst aan te gaan over de betaling van de gewenste bijdrage in de gemeentelijke plankosten ten behoeve van de gevraagde omgevingsvergunning. Vraag is of verweerder de gevraagde vergunning om die reden heeft kunnen weigeren. De rechtbank overweegt in dit verband als volgt.

12.2Op grond van het bepaalde in artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, ten tweede van de Wabo kan de gevraagde omgevingsvergunning onder meer worden geweigerd als er sprake van strijd met een goede ruimtelijke ordening.

12.3Volgens verweerder is sprake van strijd met een goed ruimtelijke ordening, omdat de gemeentelijke kosten voor de grondexploitatie door weigering van betaling van de door verweerder gewenste bijdrage in de plankosten niet ‘anderszins verzekerd zijn’.

13.1Het criterium ‘anderszins verzekerd zijn’ is afgeleid van het bepaalde in artikel 6.12, van de Wro. Daarin is bepaald dat voor een bouwplan in bepaalde gevallen verplicht is om een exploitatieplan vast te stellen, waarin onder meer is geregeld het verhaal van de kosten voor grondexploitatie. Uitzondering hierop is onder meer de situatie waarin de kosten voor grondexploitatie “anderszins verzekerd zijn”. Niet in geschil is dat het bouwplan van eiseres voor een parkeerterrein geen aangewezen bouwplan is als bedoeld in artikel 6.12 Wro. Het bepaalde in dat artikel is daarom niet van toepassing. Dit laat onverlet dat verweerder en eiseres een (anterieure) overeenkomst kunnen sluiten over de exploitatiekosten alvorens wordt overgegaan tot vergunningverlening in de zin van artikel 2.12 van de Wabo. Vraag is echter of eiseres verplicht is hieraan, voor wat betreft de gemeentelijke plankosten, haar medewerking te verlenen.

13.2Verweerder stelt dat het project zonder overeenkomst over de bijdrage in de plankosten financieel niet uitvoerbaar zou zijn en (mede daarom) in strijd zou zijn met een goede ruimtelijke ordening als bedoeld in artikel 2.12 van de Wabo.

13.3In de rechtspraak is in algemene zin geaccepteerd dat sprake kan zijn van strijd met een goede ruimtelijke ordening als de uitvoerbaarheid van een project onvoldoende verzekerd is. Ook uit de door verweerder aangehaalde literatuur en jurisprudentie is de rechtbank echter niet gebleken dat de uitvoerbaarheid van een project in bovengenoemde zin ziet op meer dan alleen de vraag of het project, mede gelet op de financiële positie van eiseres, daadwerkelijk zal kunnen worden gerealiseerd. Of eiseres zich bereid heeft verklaard de door verweerder gewenste (extra) bijdrage in de gemeentelijke plankosten te betalen is dan in beginsel niet relevant.

13.4In de door eiseres aangehaalde uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 28 augustus 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:2950) heeft de Afdeling echter wel bepaald dat een bijdrage aan een gewenste ruimtelijke ontwikkeling kan worden gevraagd, en dat bij weigering van betaling sprake kan zijn van strijd met een goede ruimtelijke ordening.

13.5Dit is echter naar het oordeel van de rechtbank alleen het geval als er ruimtelijke samenhang bestaat tussen de planwijziging waarvoor de financiële bijdrage wordt gevraagd enerzijds en het bestedingsdoel van de financiële bijdrage anderzijds. De gevraagde financiële bijdrage dient bestemd te zijn om een op zichzelf nadelige ruimtelijke ontwikkeling te compenseren. Te denken valt hierbij bijvoorbeeld aan het compenseren van het onttrekken van een openbare parkeerplaats (negatieve ruimtelijke ontwikkeling), door het opleggen van de verplichting tot betaling van een bepaald bedrag aan een parkeerfonds dat als doel heeft te zorgen voor voldoende parkeerruimte (compensatie van de negatieve ruimtelijke ontwikkeling). Ook valt in dit kader te denken aan planschade. Als een gewenste ruimtelijke ontwikkeling eventueel leidt tot ruimtelijk nadeel van derden kan immers geoordeeld worden dat sprake is van strijd met een goede ruimtelijke ordening als daar geen compensatie (door de initiatiefnemer) tegenover staat.

13.6Van de door eiseres gewenste ruimtelijke ontwikkeling is gesteld noch gebleken dat die op zichzelf in ruimtelijke zin nadelig is. Bovendien staat vast dat de door verweerder gewenste bijdrage niet bedoeld is om een nadelige ruimtelijke ontwikkeling te compenseren, maar slechts tot doel heeft de gemeentelijke plankosten te dekken.

Dat eiseres betaling weigert van de door verweerder gewenste bijdrage in de gemeentelijke plankosten kan daarom naar het oordeel van de rechtbank niet leiden tot de conclusie dat sprake is van strijd met een goede ruimtelijke ordening

14. Het beroep is gegrond.

15.1De rechtbank ziet hierin aanleiding om het primaire besluit te herroepen en te bepalen dat verweerder opnieuw op de aanvraag van eiseres beslist met inachtneming van hetgeen de rechtbank hiervoor heeft overwogen.

15.2Dit houdt in dat verweerder, die op zichzelf van eiseres mag verlangen dat zij voorafgaand aan vergunningverlening een overeenkomst met verweerder sluit over bijvoorbeeld mogelijke planschade, verlening van de gevraagde vergunning aan eiseres niet meer afhankelijk mag stellen van betaling van een bijdrage in de gemeentelijke plankosten (anders dan leges).

16. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiseres een vergoeding voor de proceskosten die zij heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 2 punten op (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting). Die punten hebben een waarde van € 735,- bij een wegingsfactor 1. Toegekend wordt € 1.470,-.

Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt het bestreden besluit;

- draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op de aanvraag met inachtneming van

deze uitspraak;

- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 354,- aan eiseres te vergoeden;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.470,-.

Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. J.H.A.C. Everaerts, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Degen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 26 augustus 2021.

griffier

rechter

Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Bijlage: Wettelijk kader

Artikel 2.1 van de Wabo luidt voor zover van belang als volgt:

1Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:

a.het bouwen van een bouwwerk,

b.het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, in gevallen waarin dat bij een bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit is bepaald,

c.het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, een beheersverordening, een exploitatieplan, de regels gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening of een voorbereidingsbesluit voor zover toepassing is gegeven aan artikel 3.7, vierde lid, tweede volzin, van die wet,

d. tot en met i. (..)

2 (..)

3 (..)

Artikel 2.12 van de Wabo luidt als volgt:

1Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en:

a.indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening:

1°.met toepassing van de in het bestemmingsplan of de beheersverordening opgenomen regels inzake afwijking,

2°.in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen, of

3°.in overige gevallen, indien de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat;

b.(..)

Artikel 4, bijlage II Bor luidt, voor zover van belang, als volgt:

Voor verlening van een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de wet waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de wet van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, komen in aanmerking:

1. t/m 10. (..)

11.ander gebruik van gronden of bouwwerken dan bedoeld in de onderdelen 1 tot en met 10, voor een termijn van ten hoogste tien jaar.

Artikel 6.12 Wro luidt als volgt:

1De gemeenteraad stelt een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen.

2In afwijking van het eerste lid kan de gemeenteraad bij een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan, een wijziging als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, of naar aanleiding van een omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2° of 3°, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken besluiten geen exploitatieplan vast te stellen, in bij algemene maatregel van bestuur aangegeven gevallen of indien:

a.het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of de vergunning begrepen gronden anderszins verzekerd is;

b.het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is, en

c.het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.

3 (..)

4 (..)

5 (..)

Artikel delen