Menu

Filter op
content
PONT Omgeving

ECLI:NL:RBMNE:2024:1849

26 maart 2024

Jurisprudentie – Uitspraken

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht

Bestuursrecht

zaaknummer: UTR 24/1889


proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van
25 maart 2024 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen


[verzoekster] , uit [woonplaats] , verzoekster

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Soest

(gemachtigde: mr. W.L. van der Heijden).

Zitting

De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 25 maart 2024 op een zitting behandeld. Verzoekster en de gemachtigde van het college waren aanwezig.

Na afloop van de zitting heeft de voorzieningenrechter onmiddellijk uitspraak gedaan en vermeld dat daartegen geen hoger beroep open staat. De motivering van die uitspraak vermeldt de voorzieningenrechter hierna onder de beslissing.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

1. Deze zaak gaat over de last onder bestuursdwang die het college op 1 maart 2024 aan verzoekster heeft opgelegd. Dit besluit houdt in dat verzoekster vóór 25 maart 2024 haar woning schoon en brandveilig moet maken en dat de gemeente dat anders zal (laten) doen. In het besluit staat dat de gemeente dan met een schoonmaakbedrijf van 25 tot en met 29 maart 2024 de woning zal opruimen en de elektriciteitsvoorziening veilig zal maken.

2. Verzoekster is het niet eens met de last onder bestuursdwang. Zij heeft de voorzieningenrechter gevraagd om de last onder bestuursdwang te schorsen in afwachting van de behandeling door het college van het bezwaar dat zij heeft gemaakt tegen het besluit.

3. De zaak is spoedeisend, omdat het college van plan was om vandaag te beginnen met het schoonmaken van het huis. De voorzieningenrechter heeft daarom direct een zitting gepland en het college heeft ermee ingestemd om tot die tijd te wachten. De voorzieningenrechter geeft in deze spoedprocedure een oordeel op hoofdlijnen over de rechtmatigheid van de besluitvorming en weegt aan de hand daarvan de belangen van partijen bij het wel of niet schorsen van de last onder bestuursdwang. De rechtbank is in een eventuele latere procedure niet aan het oordeel van de voorzieningenrechter gebonden.

De Omgevingswet is van toepassing

4. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de onderliggende regelingen in werking getreden. De last onder bestuursdwang is na die datum en op initiatief van het college opgelegd, zodat de Omgevingswet van toepassing is. Hoewel de regels op basis waarvan in deze zaak tot handhaving is over gegaan inhoudelijk niet anders zijn dan de voorheen geldende bepalingen uit het Bouwbesluit 2012, is de wettelijke systematiek wel anders. In de bijlage bij deze uitspraak staat een uitgebreide weergave van de wettelijke normen en bevoegdheden die in deze zaak aan de bestuursdwang ten grondslag liggen.

De standpunten van het college en van verzoekster

5. Het college wil bestuursdwang toepassen, omdat de woning van verzoekster niet voldoet aan de regels over brandveiligheid en gezondheid en omdat zij zelf onvoldoende heeft gedaan om alsnog aan de regels te voldoen. Het college vindt dat de volgende constateringen niet aan de daarbij genoemde regels voldoen:

  • verzoekster gebruikt verlengkabels en stekkerdozen waardoor de elektriciteit onveilig is en niet aan de regels voldoet (artikel 3.106 van het Besluit bouwwerken leefomgeving);

  • er staan zoveel materialen in de woning dat er een brandonveilige situatie is ontstaan; hulpdiensten kunnen niet veilig in de woning en verzoekster kan bij brand niet vluchten (artikel 6.4 van het Besluit bouwwerken leefomgeving);

  • de woning is zo vervuild dat er een zorgwekkende stankoverlast is, die gevaar oplevert voor de gezondheid (artikel 22.18 van het Omgevingsplan gemeente Soest ).

6. Verzoekster vindt dat de toezichthouder van de gemeente op 10 januari 2024 geen controle had mogen uitvoeren, omdat zij kort daarvoor van haar fiets was gevallen op haar hoofd en zij rust moest houden van haar arts. Zij wil bovendien zelf haar huis opruimen en wil zelf iemand inschakelen voor de elektriciteit. Zij heeft er geen vertrouwen in als de gemeente dat doet en is bang dat het schoonmaakbedrijf haar spullen zal weggooien of kwijt maken. Op de zitting heeft verzoekster gezegd dat zij nog een maand nodig heeft om zelf op te ruimen. Zij heeft er verder op gewezen dat zij praktiserend Christen is en dat het college daarmee onvoldoende rekening heeft gehouden, door het schoonmaken in de voor haar belangrijke Heilige Week voor Pasen te plannen. Verzoekster heeft op de zitting verwezen naar de Grondwet en het Europese Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden.

Er is sprake van overtredingen

7. De voorzieningenrechter heeft de foto’s gezien die de toezichthouder heeft gemaakt bij de controle op 10 januari 2024 en bij de eerdere controles in juni, augustus, september, oktober en november 2023. De voorzieningenrechter is het met het college eens dat er sprake is van een ernstige situatie: het huis staat helemaal vol met spullen en lijkt sterk vervuild. Op basis van de eerdere controles was er op 10 januari 2024 voldoende reden om weer te gaan controleren, om te kijken of verzoekster inmiddels zelf was gaan opruimen. Het is heel vervelend dat verzoekster is gevallen, maar het college hoefde het handhavingstraject om die reden niet te pauzeren. Verzoekster kon immers ook iemand om hulp vragen.

8. De voorzieningenrechter heeft verder geen reden om eraan te twijfelen dat de situatie in het huis overtredingen oplevert van de regels over elektriciteit, brandveiligheid en gezondheid. Verzoekster heeft de overtredingen op zichzelf ook niet betwist. Het is aannemelijk dat de elektriciteitsvoorziening door de verlengsnoeren en stekkerdozen niet aan NEN 1010 voldoet. Het is ook aannemelijk dat verzoekster door de brandonveilige situatie de zorgplicht uit het Besluit bouwwerken leefomgeving overtreedt. Omdat alles vol spullen staat kan zij immers moeilijk vluchten bij brand en kunnen de hulpdiensten haar ook niet goed helpen. Ten slotte is het aannemelijk dat de vele etensresten tot stankoverlast leiden, met een overtreding van de zorgplicht uit de ‘bruidsschat’ van het omgevingsplan tot gevolg. Via de bruidsschat is het overtreden van die zorgplicht een omgevingsplanactiviteit die omgevingsvergunningplichtig is. Het college is daarom bevoegd om handhavend op te treden en moet in beginsel ook van die bevoegdheid gebruik maken.

Er zijn geen bijzondere omstandigheden

9. De voorzieningenrechter ziet geen bijzondere omstandigheden op grond waarvan er in dit geval niet tot handhaving zou moeten worden overgegaan. Verzoekster heeft sinds afgelopen zomer al vaker de kans gehad om zelf wat aan de situatie te doen. Nadat zij eerst ook wel dingen heeft opgeruimd, zijn er later juist weer meer spullen bijgekomen in het huis. Het college kon hierdoor tot de conclusie komen dat het verzoekster zelf niet gaat lukken om het huis op te ruimen en schoon en veilig te maken, hoe graag zij dit zelf ook wil. Het college kon tot handhavend optreden overgaan.

10. De voorzieningenrechter heeft op de zitting met verzoekster gesproken en hij verwacht niet dat het haar nu alsnog wel gaat lukken om binnen de door haar genoemde termijn van een maand aan de last te voldoen. De foto’s uit het dossier laten een te ernstige situatie van vervuiling zien om nu nog langer te wachten. De voorzieningenrechter ziet wel de goede wil van verzoekster, maar denkt niet dat dat een reden is voor het college om haar bezwaar gegrond te verklaren.

Uitvoering bestuursdwang is niet in strijd met grondrechten

11. Over de feitelijke uitvoering van de bestuursdwang in de week voor Pasen overweegt de voorzieningenrechter het volgende. Omdat het college in het besluit heel specifiek heeft opgenomen hoe en wanneer de bestuursdwang wordt uitgevoerd, kan verzoekster daarover klagen in de bestuursrechtelijke procedure en hoeft zij daarvoor niet naar de civiele rechter. Dat volgt uit de rechtspraak.n

Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 30 juni 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1389, overweging 5.4.

12. Op de zitting is namens het college toegezegd dat – in afwijking van het besluit – op Goede Vrijdag (29 maart 2024) geen uitvoering zal worden gegeven aan de bestuursdwang. De voorzieningenrechter gaat ervan uit dat het college zich daaraan houdt. Voor de overige dagen van deze week oordeelt de voorzieningenrechter dat het schoonmaken van het huis geen ontoelaatbare beperking inhoudt van de vrijheid van godsdienst. Deze wijze van uitvoering van de bestuursdwang is niet gericht op de inhoud van de godsdienst van verzoekster of op de wijze waarop zij haar geloof belijdt. Voor zover de bestuursdwang de mogelijkheden om godsdienst te belijden al beperkt, is die beperking gerechtvaardigd in het belang van bescherming van de openbare orde en de gezondheid en evenredig aan de belangen die de op de Omgevingswet gebaseerde bestuursdwang beoogt te beschermen.

Conclusie over het verzoek

13. De conclusie van de voorzieningenrechter is dat het bezwaar van verzoekster weinig kans van slagen heeft. Er is daarom geen ruimte om gewicht toe te kennen aan het belang dat zij erbij heeft om nu geen schoonmaakbedrijf toe te laten. Het belang van het college dat zo snel mogelijk een veilige en gezonde situatie ontstaat weegt zwaarder.

14. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Dat betekent dat het college morgen mag starten met het schoonmaken en veilig maken van het huis van verzoekster. Het college hoeft geen griffierecht of proceskosten te vergoeden.

Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 25 maart 2024 door mr. K. de Meulder, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. S.C.J. van der Hoorn, griffier.

griffier

voorzieningenrechter

Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Bijlage: regelgeving Omgevingswet

De wettelijke grondslag voor de regels uit het Bbl
Op grond van artikel 4.3, eerste lid, aanhef en onder a, van de Omgevingswet worden bij algemene maatregel van bestuur regels gesteld over bouwactiviteiten, sloopactiviteiten en het gebruik en het in stand houden van bouwwerken.

Op grond van artikel 4.21, eerste lid, van de Omgevingswet worden deze regels gesteld met het oog op het waarborgen van de veiligheid, het beschermen van de gezondheid en duurzaamheid en bruikbaarheid. Op grond van het tweede lid, aanhef en onder a en b, strekken de regels er in ieder geval ook toe dat de minimumkwaliteit van bestaande en te bouwen bouwwerken is gewaarborgd en dat een brandveilig gebruik van bouwwerken is gewaarborgd.

De regels uit het Bbl over het in stand houden van een bouwwerk: elektra
Op grond van artikel 3.1 van het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl) is hoofdstuk 3 van toepassing op het in stand houden van een bestaand bouwwerk.

Op grond van artikel 3.3 van het Bbl wordt aan de regels in hoofdstuk 3 voldaan door de eigenaar van het bouwwerk of degene die uit andere hoofde bevoegd is tot het treffen van voorzieningen aan het bouwwerk. Diegene draagt zorg voor de naleving van de regels over de activiteit.

Op grond van artikel 3.106, aanhef en onder a, van het Bbl voldoet een voorziening voor elektriciteit aan NEN 1010 bij lage spanning.

De regels uit het Bbl over het gebruik van een bouwwerk: zorgplicht brandveiligheid

Op grond van artikel 6.1 van het Bbl is hoofdstuk 6 van toepassing op het gebruik van bouwwerken.

Op grond van artikel 6.3 van het Bbl wordt aan de regels in hoofdstuk 6 voldaan door degene die het bouwwerk gebruikt. Diegene draagt zorg voor de naleving van de regels over de activiteit.

Op grond van artikel 6.4 van het Bbl is degene die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat als gevolg van het gebruik een van de volgende situaties kan ontstaan, verplicht alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs kunnen worden gevraagd om te voorkomen dat:

  • brandgevaar wordt veroorzaakt;

  • ij brand een gevaarlijke situatie wordt veroorzaakt;

  • de melding van, alarmering bij of bestrijding van brand wordt belemmerd;

  • het gebruik van vluchtmogelijkheden bij brand wordt belemmerd;

  • het redden van personen of dieren bij brand wordt belemmerd; en

  • er op een andere manier gevaar voor de brandveiligheid ontstaat of voortduurt.

De regeling voor de bruidsschat in het tijdelijke deel van het omgevingsplan
Op grond van artikel 2.4 van de Omgevingswet stelt de gemeenteraad voor het gehele grondgebied van de gemeente één omgevingsplan vast waarin regels over de fysieke leefomgeving worden opgenomen.

Op grond van artikel 5.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Omgevingswet is het verboden om zonder omgevingsvergunning een omgevingsplanactiviteit te verrichten.

Op grond van artikel 1.1, eerste lid, van de Omgevingswet en onderdeel A van de bijlage bij de Omgevingswet wordt onder omgevingsplanactiviteit onder meer verstaan: een activiteit die in strijd is met het omgevingsplan.

Op grond van artikel 4.6, eerste lid, van de Invoeringswet Omgevingswet gelden de daar opgesomde voormalige plannen en regels als deel van het omgevingsplan.

Op grond van artikel 22.1, aanhef en onder c, van de Omgevingswet wordt onder het tijdelijke deel van het omgevingsplan mede verstaan het deel van het omgevingsplan dat bestaat uit de regels waarvoor op grond van artikel 22.2, eerste lid, is bepaald dat ze tijdelijk deel uitmaken van het omgevingsplan.

Op grond van artikel 22.2, eerste lid, van de Omgevingswet kan bij algemene maatregel van bestuur worden bepaald dat regels die voor de inwerkingtreding van deze wet bij of krachtens de wet waren gesteld of daaraan gelijkwaardige regels al dan niet tijdelijk deel uitmaken van het omgevingsplan.

Op grond van artikel 7.1 van het Invoeringsbesluit Omgevingswet maakt het daarin opgenomen hoofdstuk 22, met inbegrip van het hierna genoemde artikel 22.18, deel uit van het tijdelijke deel van het omgevingsplan.


De regels uit de bruidsschat over het gebruik van een bouwwerk: zorgplicht gezondheid

Op grond van artikel 22.18, eerste lid, van het Omgevingsplan gemeente Soest is degene die een bouwwerk gebruikt en weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat dit gebruik tot gevaar voor de gezondheid of veiligheid kan leiden, verplicht alle maatregelen te treffen die redelijkerwijs van diegene kunnen worden gevraagd om dat gevaar te voorkomen of niet te laten voortduren.

De wettelijke grondslag voor een bestuurlijke sanctie

Op grond van artikel 18.1, aanhef en onder a en c, van de Omgevingswet omvat de bestuursrechtelijke handhavingstaak het houden van toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze wet, met inbegrip van het verzamelen en registreren van gegevens die hiervoor van belang zijn en het opleggen en ten uitvoer leggen van een bestuurlijke sanctie vanwege enig handelen of nalaten in strijd met het bepaalde bij of krachtens deze wet.

Op grond van artikel 18.2, eerste lid, van de Omgevingswet berust de bestuursrechtelijke handhavingstaak bij het voor de activiteit bevoegde gezag als sprake is van een activiteit waarvoor op grond van paragraaf 4.1.1 algemene regels zijn gesteld. Op grond van artikel 4.9 van de Omgevingswet is het college van burgemeester en wethouders het bevoegde gezag voor deze regels.

Op grond van artikel 18.2, vijfde lid, van de Omgevingswet berust de bestuursrechtelijke handhavingstaak in de niet genoemde gevallen bij het college van burgemeester en wethouders.

Artikel delen