Menu

Filter op
content
PONT Omgeving

ECLI:NL:RBLIM:2021:1374

18 februari 2021

Jurisprudentie – Uitspraken

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond

Bestuursrecht

zaaknummer: ROE 20/3394

uitspraak van de voorzieningenrechter van 18 februari 2021 in de zaak tussen

Hornbach Bouwmarkt (Nederland) B.V., te Driebergen-Rijsenburg en Hornbach Real Estate Geleen B.V., te Geleen, verzoeksters(gemachtigde: mr. L.J. Gerritsen),

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Sittard-Geleen, verweerder(gemachtigde: mr. S. Fraats).

Als derde-partij neemt aan het geding deel: Gardenz B.V., te Maastricht

(gemachtigde: mr. J. Stoop).

Procesverloop

Bij besluit van 4 november 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder aan de derde-partij (hierna: vergunninghouder) een omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van een bouwwerk en het afwijken van een bestemmingsplan. Dit betreft het project ‘Cascobouw winkelpand Egelantierlaan 50 (unit 4) en Egelantierlaan 60 (unit 4A), onderdeel van hal 3-4 te Geleen.

Verzoeksters hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Zij hebben de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 februari 2021. Verzoekster is verschenen bij [naam 1] en [naam 2] en bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder is verschenen bij [naam 3] en heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Vergunninghouder is verschenen bij [naam 4] en bijgestaan door zijn gemachtigde. Tevens waren ter zitting aanwezig [naam 5] , werkzaam bij Goudappel Coffeng, [naam 6] , teammanager mobiliteit Midden Zuid Sweco Nederland B.V. en [naam 7] , verkeerskundige bij Royal HaskoningDHV.

Overwegingen

1. Voor zover in deze uitspraak een rechtsoordeel wordt gegeven heeft dat een voorlopig karakter en bindt dat de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.

2. Op 2 april 2020 heeft vergunninghouder een aanvraag omgevingsvergunning ingediend voor de realisatie van een winkelpand aan de Egelantier 50 (unit 4) en 60 (unit 4A) op de winkelboulevard Gardenz (hierna: bouwplan). De gronden van het verzoek hebben enkel betrekking op de vergunning voor unit 4A. Beoogd wordt om in dit deel van het winkelpand zal EP Tummers, een winkelbedrijf in bruin- en witgoed en elektronica, te vestigen, hetgeen qua gebruiksdoel in strijd is met het vigerende bestemmingplan “Huis- en tuinboulevard”. Verzoeksters zijn eigenaren van het perceel Einighauserweg 101 te Geleen. Op dit perceel exploiteren zij een bouw- en tuinmarkt. Dit perceel is op ongeveer 100 meter gelegen van het bouwplan. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de gevraagde omgevingsvergunning verleend.

3. Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.

4. Verzoeksters hebben ter zitting benadrukt dat hun (spoedeisend) belang gelegen is in de gevolgen voor hun bedrijfsvoering door de toename van het verkeer die het project met zich mee zal brengen. Dit zal volgens hen er met name toe leiden dat op een aantal momenten langere wachttijden optreden bij het verlaten van het parkeerterrein van hun winkel. Ook stellen zij dat de kans op verkeersongevallen bij het oprijden van de Egelantier groter wordt.

5. Gelet op de ligging van de winkelvestiging van verzoeksters en de mogelijke gevolgen voor de verkeersafwikkeling zijn verzoeksters te beschouwen als belanghebbende bij het bestreden besluit.

6. Onder verwijzing naar vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) overweegt de voorzieningenrechter dat een beoogde gebruikswijziging doorgaans geen reden voor schorsing van de omgevingsvergunning is, omdat, indien in de bodemprocedure het bestreden besluit in zoverre wordt vernietigd, het nieuwe gebruik moet worden gestaakt. Hierdoor leidt wijziging van het bij recht toegestane gebruik uit juridisch oogpunt in beginsel niet tot een onomkeerbare situatie. Dit is anders indien een gebruikswijziging van bestaande bebouwing gepaard gaat met feitelijk onomkeerbare gevolgen. (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 15 januari 2021, ECLI:NL:RVS:2021:72). Op grond van de voorhanden stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gekomen over de verkeersveiligheidsgevolgen van het project is aannemelijk is dat door realisatie van het vergunde project de kans op verkeersongelukken toeneemt, waarbij onomkeerbare gevolgen niet zijn uit te sluiten. Het bouwplan leidt naar verwachting tot een toename van 1.600 voertuigbewegingen per etmaal, terwijl er thans al sprake is van problemen in de afwikkeling van het verkeer. Gelet hierop is de voorzieningenrechter van oordeel dat sprake is van een spoedeisend belang bij het treffen van een voorlopige voorziening.

7. De voorzieningenrechter zal niet overgaan tot kortsluiting, reeds omdat er nog een andere beroepszaak loopt tegen het bestreden besluit. Gelet op het voorgaande zullen enkel de gronden over de verkeersaspecten worden beoordeeld.

8. De beslissing om al dan niet met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onderdeel a, onder 3°, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) omgevingsvergunning te verlenen voor het afwijken van het bestemmingsplan behoort tot de bevoegdheid van het bevoegde bestuursorgaan (verweerder in dit geval), waarbij het bestuursorgaan beslissingsruimte heeft. De rechter toetst met name of het bestuursorgaan in redelijkheid tot het besluit heeft kunnen komen de gevraagde omgevingsvergunning te verlenen. De rechter dient te beoordelen of verweerder toereikend heeft gemotiveerd dat afwijking van het bestemmingsplan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en dat derden-belanghebbenden daardoor niet onevenredig in hun belangen worden geschaad. De voorzieningenrechter verwijst in dit verband naar de uitspraak van de Afdeling van 1 augustus 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2583.

9. Verzoeksters voeren, mede onder verwijzing naar rapporten van Goudappel Coffeng, aan dat de toename van het verkeer als gevolg van het bouwplan niet op een zorgvuldige en verkeersveilige manier kan worden verwerkt. Reeds in de bestaande situatie is sprake van ernstige problemen in de afwikkeling van het verkeer, waarbij het zich regelmatig voordoet dat vertrekkende bezoekers van Hornbach meer dan 30 minuten moeten wachten totdat zij het parkeerterrein via de uitrit naar de Egelantier kunnen verlaten. Daardoor neemt ook de kans op riskant gedrag van verkeersdeelnemers toe. Op drukke momenten is volgens hen ook de doorstroming op de rotonde aan de Egelantier en Mauritsweg problematisch. Verweerder onderschat de verkeersproblemen in de huidige situatie en miskent de mate waarin deze zullen toenemen. Verweerder had de verkeerskundige beoordelingen van Sweco en RHDHV niet aan het bestreden besluit ten grondslag mogen leggen, onder meer omdat de onderzoeksmethodiek onjuist is en niet is uitgegaan van realistische telcijfers, aldus verzoeksters.

10. Verweerder stelt zich, onder verwijzing naar notities van Sweco, op het standpunt dat de verkeersafwikkeling van de rotonde goed is. Hoewel de verkeersgeneratie door de onderhavige vergunningverlening toeneemt ten opzichte van hetgeen is berekend over de bestaande activiteiten en de invulling van de nog niet benutte mogelijkheden van het bestemmingsplan, zal dit volgens verweerder niet tot een onaanvaardbare verkeerssituatie of onacceptabele verkeersafwikkeling leiden op de Egelantier en de rotonde. Verweerder erkent dat zich tijdens piekmomenten een langere wachttijd bij het verlaten van voertuigen van het terrein van verzoeksters via de Egelantier voordoet, als gevolg van de korte afstand van de uitrit tot de rotonde. Dit betreft echter incidentele situaties van extreme drukte. Het is volgens verweerder niet reëel en ook niet gebruikelijk om de infrastructuur daarop af te stemmen. Bovendien hebben verzoeksters het deels in eigen hand om de problemen te voorkomen doordat ze klanten op drukke momenten meer gebruik kunnen laten maken van de andere uitrit van het parkeerterrein.

11. De voorzieningenrechter stelt vast dat niet betwist is dat het vergunde project leidt tot een toename van 1.600 verkeersbewegingen per etmaal en dat er op drukke momenten, vooral op zaterdagmiddagen, reeds in de bestaande situatie sprake is van wachtrijen voor voertuigen die via de uitrit naar de Egelantier het parkeerterrein van verzoeksters willen verlaten. Ook staat vast dat los van de bestreden vergunning het verkeer nog zal toenemen nu nog niet alle mogelijke functies op het serviceterrein Gardenz zijn benut en de Egelantier voor al dat verkeer de enige ontsluiting vormt. Ook aan het gebruik van de andere al bestaande uitrit van het parkeerterrein blijken vanuit verkeersveiligheidsoogpunt nadelen te zijn verbonden. Verder zijn partijen het erover eens dat de winkel van EP Tummers een aanzienlijk hogere verkeersgeneratie met zich meebrengt dan de vormen van detailhandel (bouwmarkten, tuincentra) die het bestemmingsplan rechtstreeks toelaat. De uitgebreide rapporten van de verschillende verkeersdeskundigen en de discussies daarover ter zitting geven de voorzieningenrechter voorts aanleiding tot enige twijfel over het uitgangspunt van verweerder dat de bestreden vergunningverlening er niet toe zal leiden dat er meer dan incidenteel sprake zal zijn van aanzienlijke verkeershinder en toenemende kans op verkeersongevallen. Daarom is niet uit te sluiten dat verzoeksters, zonder aanvullende voorwaarden of maatregelen, onevenredig in hun belangen worden geschaad. De voorzieningenrechter acht het daarom aangewezen dat door een onafhankelijke deskundige wordt beoordeeld of de conclusies van verweerder over de gevolgen voor de verkeersafwikkeling op een deugdelijke basis berusten. De voorzieningenrechter zal bevorderen dat de rechtbank aan de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak opdracht geeft om daarover te rapporteren.

12. Vervolgens moet de vraag worden beantwoord voor wiens risico voormelde onzekerheid dient te komen. De voorzieningenrechter betrekt daarbij dat aantasting van de belangen van verzoeksters in zekere mate kan worden gecompenseerd door een grotere inzet van verkeersregelaars, zowel bij de uitrit naar de Egelantier als bij het omleiden van verkeer naar de andere uitrit. De gemachtigde van vergunninghouder heeft ter zitting toegezegd dat hij bereid is om te participeren in de inzet van verkeersregelaars op het terrein van verzoeksters, waarmee hij een bijdrage in het beperken van het risico op zich wil nemen. Bovendien zijn partijen het erover eens dat er een reëel uitzicht is op een tijdelijke oplossing door middel van een uitrit op de Mauritsweg. Hoewel ook aan die mogelijke ontsluiting verkeerstechnische haken en ogen zitten, blijkt bij alle betrokkenen de bereidheid te bestaan om op korte termijn werk van te maken van een plan daarvoor. De voorzieningenrechter gaat ervan uit dat nog voordat in de bodemzaak het beroep ter zitting kan worden behandeld duidelijkheid bestaat over de kansrijk te achten tijdelijke oplossing. Verder laat de voorzieningenrechter wegen dat vergunninghouder onmiskenbaar ernstig in zijn belangen zou worden geschaad als hij (ten minste) tot uitspraak wordt gedaan in de bodemzaak zou moeten wachten met het openen van de winkel van EP Tummers, terwijl deze naar verwachting binnen enkele weken al gebruiksgereed is. Bij de huidige en thans voorzienbare stand van zaken is de voorzieningenrechter, de wederzijdse belangen afwegend, voor de duur van de bodemzaak van oordeel dat het belang van vergunninghouder en EP Tummers zwaarder moet wegen dan het belang van verzoeksters.

De voorzieningenrechter wijst het verzoek af.

Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.

Deze uitspraak is gedaan door mr. T.M. Schelfhout, voorzieningenrechter, in aanwezigheid vanmr. P.M. van den Brekel, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op

18 februari 2021.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

voorzieningenrechter

Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 18 februari 2021

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Artikel delen