Menu

Filter op
content
PONT Omgeving

ECLI:NL:RBLIM:2018:11261

30 november 2018

Jurisprudentie – Uitspraken

Uitspraak

RECHTBANK limburg

Zittingsplaats Roermond

Bestuursrecht

zaaknummer: AWB/ROE 18/2738

uitspraak van de voorzieningenrechter van 30 november 2018 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[naam 1] , [naam 2] , te [plaatsnaam] en [naam 3] en [naam 4], te [plaatsnaam 2] , verzoekers

(gemachtigde: mr. P.J.G. Poels),

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Venray, verweerder

(gemachtigden: mr E. Smids en mr. S. Verwaaijen).

Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen: [naam 5], te [plaatsnaam 3]

(gemachtigde: mr. V. Rakovitch).

Procesverloop

Bij besluit van 15 oktober 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan de derde-partij (vergunninghouder) omgevingsvergunning verleend voor de activiteiten bouwen en handelen in strijd met het bestemmingsplan ten behoeve van het huisvesten van 240 arbeidsmigranten in mobilehomes voor een periode van vijf jaar op het perceel kadastraal bekend sectie E no. 4127 en 4484, nabij de Henri Dunantstraat te Oostrum (bouwplan).

Verzoekers hebben tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Zij hebben tevens de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 november 2018. Verzoekers zijn verschenen bij [naam 6] , [naam 7] , [naam 8] en bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. Vergunninghouder is verschenen bij [naam 9] en bijgestaan door zijn gemachtigde. De zaak is ter zitting gevoegd behandeld met zaak AWB 18/2626. Na de behandeling zijn de zaken gesplitst, zodat afzonderlijk uitspraak zal worden gedaan.

Overwegingen

1. De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) alleen een voorlopige voorziening als onverwijlde spoed dat vereist. De voorzieningenrechter is van oordeel dat sprake is van een spoedeisend belang bij het treffen van de voorlopige voorziening, omdat ter zitting van de zijde van vergunninghouder is verklaard dat ruim 40 van de 60 mobilehomes inmiddels gerealiseerd zijn en dat er al arbeidsmigranten wonen. De mobilehomes zijn op het riool en elektriciteitsnet aangesloten. Dat het gaat om het tijdelijk huisvesten van arbeidsmigranten, voor vijf jaar, ontneemt niet het spoedeisend belang bij het verzoek om voorlopige voorziening.

2. De vraag of alle verzoekers belanghebbenden zijn, dient (definitief) in de bodemzaak te worden beantwoord. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling), onder meer uitspraak van 10 oktober 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:3292) is degene wiens concurrentiebelang rechtstreeks is betrokken bij een besluit belanghebbende. Een onderneming heeft slechts een concurrentiebelang als zij in hetzelfde verzorgingsgebied en marktsegment bedrijfsactiviteiten ontplooit als waarin de bedrijfsactiviteiten van haar concurrent plaatsvinden. Niet in geschil is dat verzoekers werkzaam zijn in hetzelfde verzorgingsgebied als vergunninghouder. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is in ieder geval [naam 4] werkzaam in hetzelfde marktsegment als vergunninghouder, nu ter zitting niet weersproken door verzoekers is verklaard dat [naam 4] is opgericht ten behoeve van de aankoop van het pand [adres] om aldaar tijdelijk arbeidsmigranten te kunnen huisvesten. Tevens blijkt uit het uittreksel van de kamer van koophandel dat [naam 4] als activiteiten heeft het verkrijgen, beheren, exploiteren, verhuren en vervreemden van registergoederen, het ontwikkelen of doen ontwikkelen van bouw- en andere projecten. De voorzieningenrechter is voorts van oordeel dat in ieder geval het belang van [naam 4] rechtstreeks is betrokken bij het bestreden besluit, nu het aannemelijk is dat het bestreden besluit gevolgen zal hebben voor het initiatief van [naam 4] voor het huisvesten van arbeidsmigranten aan de [adres]. Gelet hierop kan voorlopig oordelend in ieder geval [naam 4] als belanghebbende als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Awb worden aangemerkt, zodat hierin geen grond is gelegen het verzoek om voorlopige voorziening (geheel of gedeeltelijk) af te wijzen.

3. Verweerder heeft op 10 februari 2017 van [naam 1] een principeverzoek ontvangen om het gebouw aan de [adres] te gaan gebruiken voor tijdelijke bewoning c.q. logies ten behoeve van arbeidsmigranten. Bij brief van 21 april 2017 heeft verweerder laten weten voornemens te zijn om medewerking te verlenen aan het principeverzoek indien voldaan wordt aan de voorwaarden waaronder het verzoek past binnen het gemeentelijk beleid en regelgeving. Verweerder heeft bij brief van 11 september 2018 aangegeven dat een wijziging van het beleidskader in voorbereiding is. Gelet hierop zal het concept bestemmingsplan, locatie [adres], niet in procedure worden gebracht. Verweerder beoogt een meer duurzame invulling van de locatie [adres]. Op 1 oktober 2018 heeft [naam 2] een aanvraag omgevingsvergunning ingediend voor de tijdelijke huisvesting van maximaal 104 arbeidsmigranten in het pand gelegen aan de [adres]. Vergunninghouder heeft op 4 oktober 2018 een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het bouwplan ingediend. Het perceel waarop het bouwplan is gelegen heeft op grond van het bestemmingsplan “De Hulst 1” (bestemmingsplan) de bestemming ‘Agrarisch’. Niet in geschil is dat het bouwplan hiermee in strijd is.

4. Verweerder heeft met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in samenhang met artikel 4, elfde lid, van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bor) omgevingsvergunning verleend voor de activiteit als genoemd in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo ten behoeve van het bouwplan. Hiertoe stelt verweerder zich op het standpunt dat in de ruimtelijke motivering, die deel uitmaakt van de omgevingsvergunning, voldoende wordt aangetoond dat sprake is van een goede ruimtelijke ordening.

5. Voor het treffen van een voorlopige voorziening zal in het algemeen slechts aanleiding bestaan, indien op grond van de beschikbare gegevens moet worden geoordeeld dat zonder die voorziening het voor de indiener van een verzoek uit een besluit voortkomend nadeel onevenredig is in verhouding tot het met dat besluit te dienen belang. Daarbij gaat het om een afweging van de belangen van de indiener van het verzoek bij een onverwijlde voorziening tegen de belangen die zijn gemoeid met onmiddellijke uitvoering van het besluit.

De voorzieningenrechter overweegt dat voor het antwoord op de vraag of er een voorlopige voorziening moet worden getroffen ook van belang is of de verleende omgevingsvergunning naar verwachting in de beslissing op bezwaar in stand kan blijven. Eventuele gebreken aan het bestreden besluit leiden niet automatisch tot het treffen van een voorlopige voorziening, wanneer deze gebreken in de beslissing op bezwaar kunnen worden hersteld.

6. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.

7. Verzoekers stellen zich op het standpunt dat het bestreden besluit in strijd is met het Regionale beleidskader huisvesting buitenlandse werknemers Noord-Limburg (beleidskader). In de Ruimtelijke motivatie ‘Omgevingsvergunning huisvesting arbeidsmigranten Henri Dunantstraat’ van 10 oktober 2018 (ruimtelijke motivatie) wordt namelijk ten onrechte gesteld dat het niet mogelijk is in de directe omgeving gebruik te maken van bestaande bebouwing, aangezien het pand van verzoekers, zijnde een voormalig schoolgebouw, geschikt is voor het huisvesten van arbeidsmigranten.

In paragraaf 3.3 ‘Bestaande complexen’ van het beleidskader is opgenomen:

“Bestaande complexen zoals kloosters, zorgcomplexen, scholen of daarmee gelijk te stellen bebouwing kunnen gebruikt worden als logiesgebouw voor huisvesting buitenlandse werknemers. Zij moeten hier natuurlijk wel geschikt voor gemaakt worden”.

In paragraaf 3.8 ‘Nieuwbouw van logiesgebouwen’ van het beleidskader is het volgende opgenomen:

“De gemeenten kiezen in de eerste plaats voor het gebruik maken van bestaande bebouwing. Een initiatiefnemer zal dan ook eerst aannemelijk moeten maken dat er geen mogelijkheden in bestaande bebouwing zijn voor het realiseren van huisvesting van buitenlandse werknemers. Als dit het geval is mag onder voorwaarde een nieuw logiesgebouw ontwikkeld worden.

Aanvullende uitgangspunten

  • Alleen in kernrandzone

  • Geen nieuwbouw mogelijk op bedrijventerreinen”

7.2.In de ruimtelijke motivering die behoort bij het bestreden besluit is dienaangaande in paragraaf 3.3.2 het volgende opgenomen:

“De ontwikkeling is tevens niet in lijn met het gemeentelijk beleidskader voor huisvesting van arbeidsmigranten, aangezien de algemene randvoorwaarde om gebruik te maken van bestaande bebouwing niet wordt gehanteerd. Het is namelijk niet mogelijk om in de directe omgeving gebruik te maken van bestaande bebouwing om in de vraag naar het groeiend tekort aan verblijfsplaatsen voor arbeidsmigranten in de regio te kunnen voorzien. Derhalve worden er nieuwe units geplaatst. In Venray en omgeving is er namelijk een nijpend tekort aan huisvesting voor arbeidsmigranten die tijdelijk in Venray of omgeving komen werken.”

7.3.De voorzieningenrechter begrijpt uit dit gedeelte van de ruimtelijke motivatie dat verweerder van mening is dat het bouwplan niet in strijd is met het beleidskader, echter dat er geen mogelijkheden in bestaande bebouwing zijn voor het realiseren van huisvesting van buitenlandse werknemers, zodat medewerking kan worden verleend aan het bouwplan. Ter zitting heeft verweerders gemachtigde omtrent de mogelijkheden van huisvesting van arbeidsmigranten in bestaande bebouwing verder verklaard dat het plan van verzoekers om arbeidsmigranten te huisvesten in het pand [adres] tot veel commotie van omwonenden van het pand heeft geleid en dat het principeakkoord is genomen onder een ander college van burgemeester en wethouders. Voorts heeft verweerders gemachtigde aangegeven dat verweerder grootschalige huisvesting van meer dan 100 arbeidsmigranten in een woonwijk niet wenselijk acht, in de nabijheid van het bouwplan geen mensen wonen en gelegen is aan de rand van een industrieterrein. De voorzieningenrechter stelt vast dat het beleidskader erop gericht is dat eerst de mogelijkheden in bestaande bebouwing worden onderzocht en dat de onderzoeksplicht op een initiatiefnemer rust, te weten in dit geval vergunninghouder. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is met het door verweerder ingenomen standpunt, mede gelet op het principeakkoord van het plan van verzoekers om arbeidsmigranten te huisvesten in het pand [adres] en de daarmee in beginsel gegeven ruimtelijke aanvaardbaarheid van dat plan, onvoldoende gemotiveerd dat vergunninghouder aannemelijk heeft gemaakt dat er geen mogelijkheden in bestaande bebouwing zijn voor het realiseren van huisvesting van buitenlandse werknemers.

8. Verzoekers stellen voorts dat nu het bouwplan is strijd is met het beleidskader, dit ook in strijd is met de ladder van duurzame verstedelijking. In paragraaf 4.2 van de ‘Ladder voor duurzame verstedelijking huisvesting arbeidsmigranten Henry Dunantstraat’ van 10 oktober 2018 is opgenomen dat de in het beleidskader opgenomen algemene randvoorwaarde om gebruik te maken van bestaande bebouwing in onderhavig geval niet opgaat, nu het niet mogelijk is om binnen afzienbare tijd gebruik te maken van bestaande bebouwing in de directe omgeving, om in de actuele en zelfs acute behoefte aan verblijfsplaatsen voor arbeidsmigranten te kunnen voorzien. Nu dit dezelfde motivering betreft als opgenomen in de ruimtelijke motivering, overweegt de voorzieningenrechter eveneens dat onvoldoende gemotiveerd is dat initiatiefnemers aannemelijk hebben gemaakt dat het niet mogelijk is om binnen afzienbare tijd gebruik te maken van bestaande bebouwing in de directe omgeving.

9. Gelet op hetgeen onder 7 en 8 is overwogen is in het bestreden besluit naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet deugdelijk gemotiveerd dat vergunninghouder aannemelijk heeft gemaakt dat er geen mogelijkheden in bestaande bebouwing zijn voor het realiseren van huisvesting van buitenlandse werknemers. Daarmee is sprake van een gebrek in de motivering van het bestreden besluit. Verweerder zal dit gebrek in de beslissing op bezwaar moeten herstellen. De voorzieningenrechter zal echter niet overgaan tot schorsing van het besluit, aangezien niet op voorhand aannemelijk is dat na heroverweging de omgevingsvergunning op dit punt geen stand zal kunnen houden. Naast de belangen van verzoekers staan immers de belangen van de vergunninghouder bij het realiseren van het bouwplan. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is op dit moment niet aannemelijk dat verweerder in redelijkheid zwaarder gewicht dient toe te kennen aan de door verzoekers gestelde belangen dan aan de belangen van vergunninghouder, zodanig dat dit aan het realiseren van het bouwplan in de weg staat.

10. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af.

11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.

Deze uitspraak is gedaan door mr. D.J.E. Hamers-Aerts, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. P.M. van den Brekel, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 30 november 2018.

griffier rechter

Afschrift verzonden aan partijen op: 30 november 2018

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Artikel delen