Menu

Filter op
content
PONT Omgeving

ECLI:NL:RBGEL:2024:2354

22 april 2024

Jurisprudentie – Uitspraken

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem

Bestuursrecht

zaaknummer: ARN 24/1770


uitspraak van de voorzieningenrechter van

in de zaak tussen


[verzoeker], uit [woonplaats], verzoeker

(gemachtigde: [naam gemachtigde]),

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Druten, het college

(gemachtigde: mr. J.W. Meelkop).

Als derde-partij neemt aan de zaak deel:

Centraal orgaan opvang asielzoekers (COA) uit Den Haag, vergunninghouder

(gemachtigde: mr. D.S.P. Roelands-Fransen).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker tegen het besluit van het college van 22 januari 2024 om aan vergunninghouder een omgevingsvergunning te verlenen voor het realiseren van een tijdelijke noodopvanglocatie voor 100 asielzoekers voor een periode van twee jaar op het perceel aan [locatie 1]. Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt.

1.1.Het college heeft op het verzoek gereageerd met een verweerschrift.

1.2.De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 10 april 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van verzoeker en [persoon A], de gemachtigde van het college en [persoon B] en [persoon C] namens het college. Daarnaast heeft aan de zitting deelgenomen: de gemachtigde van vergunninghouder en [persoon D] en [persoon E] namens vergunninghouder.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. De voorzieningenrechter beoordeelt bij de vraag of hij een voorlopige voorziening zal treffen of het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft. Dat kan een reden zijn om het bestreden besluit te schorsen. Dit beoordeelt de voorzieningenrechter aan de hand van de gronden van verzoeker.

3. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Totstandkoming besluit

4. Verzoeker woont op het perceel aan [locatie 2]. Dit perceel is gelegen naast de tijdelijke noodopvanglocatie aan [locatie 1].

4.1.Op 11 december 2023 heeft vergunninghouder een aanvraag voor een omgevingsvergunning ingediend voor het realiseren van een tijdelijke noodopvanglocatie voor 100 asielzoekers op voormeld perceel voor een periode van twee jaar voor de activiteiten:

- het bouwen van een bouwwerk;

- het afwijken van de bestemming;

- werk of werkzaamheden uitvoeren;

- het maken van een uitweg.

4.2.Bij bestreden besluit heeft het college de gevraagde omgevingsvergunning verleend. Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt en een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend.

Is er een spoedeisend belang?

5. Indien tegen een besluit bij de bestuursrechter beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de bestuursrechter, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, kan de voorzieningenrechter van de bestuursrechter die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.n

Artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Wil een voorlopige voorziening kunnen worden getroffen dan is onverwijlde spoed

vereist. Er moet dus niet gewacht kunnen worden op de afhandeling van het geschil in de hoofdzaak. Hierbij valt onder andere te denken aan de onmogelijkheid om de eventuele gevolgen van de uitvoering van het besluit nog te herstellen, oftewel er dient sprake te zijn van de mogelijkheid dat een onomkeerbare situatie ontstaat.

5.2.Vergunninghouder is inmiddels met de bouw van de noodopvanglocatie gestart en heeft zowel schriftelijk als op zitting medegedeeld dat de eerste asielzoekers per 25 april 2024 in de noodopvang zullen verblijven. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verzoeker daarom een spoedeisend belang bij het verzoek om een voorlopige voorziening.

Heeft het college terecht een vergunning verleend?

Juridisch kader

6. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag voor een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet, dan blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet, het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt. Nu de aanvraag dateert van 11 december 2023 is in deze zaak de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) van toepassing.

6.1.Op het perceel is het bestemmingsplan “Buitengebied Druten” van toepassing. Het perceel heeft de enkelbestemming “Agrarisch” en de dubbelbestemming “Waarde – Archeologie 4” en voor een klein deel “Water” en “Leiding-Gas”. Daarnaast heeft het perceel de gebiedsaanduiding “milieuzone – grondwaterbeschermingsgebied” en “overige zone – landschapstype waaloeverwallen”.

6.2.Uit de artikelen 3.1, 20.1, 18.1 en 26.1 van de planregels volgt voor welke doeleinden het perceel bestemd is. Niet in geschil is dat een tijdelijke noodopvanglocatie voor asielzoekers op het perceel volgens het bestemmingsplan niet is toegestaan. Het college heeft op grond van artikel 2.1, eerste lid, onder c, gelezen in verbinding met artikel 2.12, eerste lid, onder a, van de Wabo en artikel 4, elfde lid, van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bor), besloten een vergunning te verlenen waarbij het is toegestaan om tijdelijk af te wijken van het bestemmingsplan.

Afwijken bestemmingsplan

7. De door verzoeker aangevoerde gronden zijn gericht tegen het besluit van het college om de vergunning te verlenen voor het tijdelijk afwijken van het bestemmingsplan. Verzoeker voert aan dat de beoogde activiteit in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. De door verzoeker aangevoerde gronden zal de voorzieningenrechter hierna beoordelen.

Aggregaat

8. Verzoeker voert aan dat het plaatsen van een aggregaat door vergunninghouder op de locatie mogelijk een negatieve invloed zal hebben op de leefbaarheid van zijn woon- en leefomgeving. Het college maakt niet duidelijk hoeveel geluid het aggregaat produceert en hoeveel geluid maximaal is toegestaan. Verzoeker maakt zich daarom zorgen over de geluidsoverlast als gevolg van het aggregaat.

9. Het college heeft toegelicht dat de noodopvang wordt voorzien van elektriciteit via de aansluiting van de naastgelegen [vereniging]. De verwachting is echter dat de stroomvoorziening op de piekmomenten onvoldoende zal zijn. Om die reden wordt er een aggregaat met accuopslag geplaatst. Door de accuopslag, die vanuit het net wordt gevuld, hoeft het aggregaat in de nacht niet te draaien. Het aggregaat staat op geruime afstand van de woning van verzoeker en wordt afgeschermd met een geluidswerend doek. Het college verwacht dat de geluidsoverlast beperkt zal zijn. Op zitting heeft het college aangevoerd dat de aanvraag op dit punt inmiddels door vergunninghouder is aangevuld.

10. De voorzieningenrechter overweegt dat onduidelijk is hoeveel geluidsproductie het aggregaat zal veroorzaken en daarmee wat de geluidsbelasting bij de woning van verzoeker zal zijn. De voorzieningenrechter stelt vast dat er op dit punt sprake is van een gebrek. De voorzieningenrechter is van oordeel dat dit gebrek in bezwaar kan worden hersteld, nu er op voorhand geen aanknopingspunten zijn dat het aggregaat tot een onaanvaardbare geluidsbelasting zal zorgen. Daarbij neemt de voorzieningenrechter in acht dat het aggregaat op ruime afstand van de woning van verzoeker achter een grondwal komt te staan en dat er een geluidswerend doek wordt gehangen. Bovendien heeft het college voorgesteld en heeft vergunninghouder ingestemd met het verbinden van een voorschrift aan de vergunning dat het aggregaat niet mag draaien tussen 23.00 uur in de avond en 7.00 uur in de ochtend. De voorzieningenrechter zal dit voorschrift in deze uitspraak aan de vergunning verbinden. Met dit voorschrift en de plaatselijke omstandigheden is op voorhand niet aannemelijk dat het aggregaat zal leiden tot een onevenredige geluidsbelasting.

Voetgangersbrug

11. Verzoeker betoogt dat de extra voetgangersbrug direct achter zijn tuin zal zorgen voor geluidsoverlast en een inbreuk op zijn privacy. De voetgangersbrug is gelegen direct achter zijn tuinhuis waarvan hij in de zomer gebruik maakt om te ontspannen, te eten en met vrienden samen te komen. Hij vraagt zich af waarom deze voetgangersbrug niet verder weg, bijvoorbeeld naast de oprit voor de auto’s, geplaatst had kunnen worden.

12. De voorzieningenrechter overweegt als volgt. Op zitting is door het college en vergunninghouder toegelicht dat voor deze plek is gekozen omdat dit de kortste route is naar het centrum. Daarnaast bestaat de wens om uit oogpunt van veiligheid de voetgangers en auto’s van elkaar te scheiden. Vergunninghouder heeft op zitting toegezegd de voetgangers te zullen instrueren om niet op of rond de voetgangersbrug te blijven hangen. Het college heeft zich op zitting bereid getoond zo spoedig mogelijk te onderzoeken of de grondwal iets verder doorgetrokken kan worden zodat het perceel ook bij de voetgangersbrug wordt afgeschermd en om mee te betalen aan een schutting om het perceel van verzoekers. Gelet hierop is er naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen reden om aan te nemen dat er sprake is van een onevenredige aantasting van de privacy van verzoeker en van geluidsoverlast. Dit betoog slaagt niet.

Lichtmasten

13. Verzoeker voert aan dat hij nu al veel hinder ervaart van de op het perceel geplaatste lichtmasten. De lampen schijnen de tuin en de woning in. Ook ervaart hij hinder van het licht van de lantaarnpalen die recent aan de voorzijde van zijn woning zijn geplaatst. In de aanvraag voor de omgevingsvergunning heeft verzoeker geen lichthindermeting aangetroffen. Ook is op zijn perceel geen nulmeting uitgevoerd voorafgaand aan de oprichting van de noodopvanglocatie. Dit is daarom van invloed op de leefbaarheid van zijn woon- en leefomgeving.

14. De voorzieningenrechter overweegt dat de lantaarnpalen voor de woning van verzoeker in het openbaar gebied staan en geen onderdeel uitmaken van de verleende vergunning, zodat de voorzieningenrechter aan een beoordeling op dit punt niet toekomt.

14.1.Daarnaast overweegt de voorzieningenrechter dat de overlast van de lichtmasten tijdens de bouwwerkzaamheden geen betrekking hebben op het plan zelf maar meer op de uitvoering daarvan. Dit kan volgens vaste rechtspraak niet leiden tot schorsing van de verleende vergunning. n

Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 30 november 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2668.

Door verzoeker is niet weersproken dat vergunninghouder de hinder inmiddels heeft gereduceerd door de lichtmasten van de woning van verzoeker af te draaien.

In het bestreden besluit en in het verweerschrift heeft het college alleen toegelicht dat het lichtmasten van vier meter hoog betreft. Het is echter niet duidelijk hoeveel lichtmasten er worden geplaatst, wat de lichtsterkte is en welk soort licht er gaat worden gebruikt. Dat is naar het oordeel van de voorzieningenrechter een gebrek. Op zitting heeft het college toegelicht dat er een verlichtingsplan is en dat in kaart is gebracht wat de effecten voor verzoeker zullen zijn. Deze effecten zijn volgens het college aanvaardbaar.

Gelet op de toelichting van het college is het op voorhand niet aannemelijk geworden dat er sprake zal zijn van onevenredige aantasting van de leefbaarheid van de woon- en leefomgeving van verzoeker als gevolg van lichthinder. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kan het gebrek in bezwaar met een betere motivering worden hersteld.

Camera’s

15. Verzoeker voert aan dat zijn privacy wordt aangetast door de camera’s die op de noodopvanglocatie zijn geplaatst.

16. Dit betoog slaagt naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet. Op de overgelegde stukken, met name de inrichtingstekening, is te zien dat de camera’s naar binnen op het terrein zijn gericht en niet op het perceel van verzoeker. Verzoeker heeft zijn betoog op dit punt onvoldoende onderbouwd.

Zendmast

17. Verzoeker betoogt dat de noodzaak van een zendmast voor beveiligde communicatie onvoldoende in het besluit is gemotiveerd. Naar zijn mening had de noodopvanglocatie kunnen worden aangesloten op het glasvezelnetwerk. Verzoeker maakt zich zorgen over de gevolgen voor zijn gezondheid en dat van zijn gezin vanwege de straling die een dergelijke zendmast met zich brengt. Het college heeft geen onderzoek gedaan naar de hoeveelheid straling op zijn perceel.

18. De voorzieningenrechter overweegt dat de zendmast onderdeel uitmaakt van de vergunning en dat het op zijn weg ligt om de verleende vergunning te beoordelen. Dat er ook andere mogelijkheden voor beveiligde communicatie mogelijk zijn, zoals de aanleg van glasvezelverbinding, doet niet ter zake.

Uit het overgelegde stuk “Gezondheidsaspecten van Radioverbindingen” van Tele2 volgt dat uit studies met betrekking tot gezondheidsrisico’s van zendmasten de volgende conclusies kunnen worden getrokken:

  • Nederland hanteert strengere eisen dan door Europa wordt aanbevolen.

  • Bij de vaststelling van limieten is niet alleen rekening gehouden met de directe effecten van elektromagnetische straling, maar ook met effecten op de langere termijn.

  • Er worden geen blootstellinglimieten overschreden indien een persoon zich in de nabijheid van een Tele2 schotelantenne bevindt.

  • Er worden zelfs geen blootstellinglimieten overschreden indien een persoon zich in bundel van een Tele2 schotelantenne bevindt.

Gelet op deze informatie is de voorzieningenrechter van oordeel dat er geen aanknopingspunten zijn voor het oordeel dat de zendmast zal leiden tot een aantasting van de gezondheid van verzoeker. Het college heeft daarom in redelijkerwijs kunnen instemmen met het plaatsen van een zendmast op het perceel. Hierbij komt dat de zendmast, na overleg en om verzoeker tegemoet te komen, door vergunninghouder is verplaatst naar een andere locatie op het perceel die verder weg is gelegen van het perceel van verzoeker. Dit betoog slaagt evenmin.

Uitzicht en waardedaling woning

19. Verzoeker stelt zich op het standpunt dat de waarde van zijn woning door de komst van de noodopvanglocatie tijdelijk aanzienlijk daalt. Bij verkoop van zijn woning zal hij hierdoor groot verlies lijden. Verder heeft verzoeker veel geïnvesteerd in en verbouwd aan de woning, waaronder vervanging van de volledige zijgevel door een glaswand om uit te kunnen kijken over de weilanden. Door de bouw van de noodopvanglocatie wordt hij belemmerd in dat vrije uitzicht.

20. De voorzieningenrechter is van oordeel dat dit betoog niet slaagt. Er bestaat geen recht op een vrij uitzicht en bovendien gaat het in deze vergunning om een tijdelijke situatie van twee jaar. Niet gebleken is van een onevenredige aantasting van de woon- en leefomgeving van verzoeker. Dat de komst van de noodopvang mogelijk leidt tot een waardedaling van de woning van verzoeker, kan in deze procedure niet aan de orde komen, maar moet betrokken worden in een eventuele planschadeprocedure. Dit betoog slaagt niet.

Sociale veiligheid

21. Verzoeker voert aan dat het aannemelijk is dat er dagelijks vele bewoners van de noodopvanglocatie te voet of met de fiets zijn woning zullen passeren en hij maakt zich zorgen over de sociale veiligheid. Deze situatie is direct van invloed op de leefbaarheid van zijn woon- en leefomgeving.

22. De voorzieningenrechter overweegt als volgt. Verzoeker heeft op zitting toegelicht dat zijn zorg over de veiligheid niet zozeer ziet op de veiligheid op het terrein van de noodopvanglocatie zelf, maar op wat plaatsvindt in de openbare ruimte. De voorzieningenrechter is van oordeel dat dit een ruimtelijk relevant belang is dat kan worden betrokken bij de vraag of sprake is van een goede ruimtelijke ordening.n

Zie ook de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 13 juni 2007, ECLI:NL:RVS:2007:BA7058, r.o. 2.6.1.

De sociale veiligheid kan namelijk van belang zijn voor de leefbaarheid van de woon- en leefomgeving. In wat door verzoeker is aangevoerd, ziet de voorzieningenrechter echter geen aanleiding om aan te nemen dat het plan leidt tot een onevenredige aantasting van de sociale veiligheid. Verzoeker heeft zijn zorgen namelijk niet concreet gemaakt of onderbouwd. Daarbij komt dat het college heeft toegezegd dat er extra zal worden gesurveilleerd rondom de opvanglocatie.
Ten aanzien van het veiligheidsplan overweegt de voorzieningenrechter dat het naar zijn oordeel raadzaam is om in het besluit op bezwaar een vergunningvoorschrift op te nemen waarmee de naleving van het veiligheidsplan wordt geborgd. Omdat verzoeker echter heeft aangegeven dat hij zich geen zorgen maakt over de sociale veiligheid op de opvanglocatie zelf, ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om thans zelf voorschriften aan de vergunning te verbinden over de naleving van het veiligheidsplan.

Dit betoog faalt.

Afstand tot veehouderijen

23. Verzoeker voert aan dat de bouw van een noodopvanglocatie op het perceel op korte afstand van een aantal veehouderijen tot gezondheidsrisico’s bij de bewoners van de noodopvanglocatie kan leiden. Op korte afstand liggen onder meer een pluimveehouderij, een varkenshouderij en een geitenhouderij. Uit het advies van de GGD blijkt bijvoorbeeld dat binnen een straal van twee kilometer, met name binnen 500 meter, rondom een geitenhouderij een verhoogd risico bestaat op longontsteking. De noodopvanglocatie is gesitueerd op 410 meter van de geitenhouderij. Verzoeker vraagt zich af of het college voldoende op de hoogte is van de risico’s.

24. De voorzieningenrechter overweegt dat uit het advies van de GGD Gelderland-Zuid van 26 juni 2023 blijkt dat de GGD inderdaad gezondheidsrisico’s ziet van bouwen in de buurt van veehouderijen. Geadviseerd wordt om terughoudend te zijn met bouwen binnen twee kilometer, en zeker binnen 500 meter, van een geitenhouderij. Bij overige veehouderij wordt een afstand van minimaal 250 meter gehanteerd. Het advies om terughoudend te zijn, houdt evenwel geen uitdrukkelijk verbod in om binnen deze grenzen te bouwen.

25. De voorzieningenrechter stelt vast dat de noodopvanglocatie binnen de 500 meter van de geitenhouderij wordt gebouwd. De varkenshouderij is gesitueerd op circa 650 meter van de noodopvanglocatie. Op zitting heeft het college toegelicht waarom het in dit geval toch aanvaardbaar is om de noodopvanglocatie op deze afstanden van veehouderijen te bouwen; er is een groot tekort aan opvanglocaties voor asielzoekers, het gaat om een tijdelijke noodopvanglocatie voor de duur van twee jaar en de gemiddelde asielzoeker verblijft slechts negen maanden op deze locatie. Het college verwacht daarom dat er geen of beperkte gezondheidseffecten zullen zijn. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is er op voorhand geen reden om deze onderbouwing gebrekkig te achten. Dit betoog faalt eveneens.

Conclusie en gevolgen

26. Gelet op het voorgaande is de voorzieningenrechter voorlopig van oordeel dat het college zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat de beoogde activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en dat het college de vergunning voor het tijdelijk afwijken van het bestemmingsplan in redelijkheid heeft kunnen verlenen. De voorzieningenrechter wijst het verzoek van verzoeker daarom af.

27. De voorzieningenrechter ziet echter wel aanleiding om aan de vergunning nog het voorschrift te verbinden dat het aggregaat niet in werking mag zijn tussen 23.00 uur in de avond en 7.00 uur in de ochtend.

28. Voor vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter:

  • wijst het verzoek om voorlopige voorziening af;

  • verbindt aan de verleende vergunning het voorschrift dat het aggregaat niet in werking mag zijn tussen 23.00 uur in de avond en 7.00 uur in de ochtend.

Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Duifhuizen, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van A. de Wijse-Hageman, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op

De voorzieningenrechter en de griffier zijn verhinderd deze uitspraak te ondertekenen.

griffier

voorzieningenrechter

Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Artikel delen