Menu

Filter op
content
PONT Omgeving

ECLI:NL:RBGEL:2024:2096

10 april 2024

Jurisprudentie – Uitspraken

Uitspraak

RECHTBANK Gelderland

Civiel recht

Zittingsplaats Zutphen

Zaaknummer: C/05/433116 / KZ ZA 24-38

Vonnis in kort geding van 28 maart 2024

in de zaak van

[eiser] ,

te [vestigingsplaats] ,

eisende partij,

hierna te noemen: [eiser] ,

advocaten: mr. N.J.H. Leferink en mr. A.T. Brouwer te Hengelo,

tegen

ALBUCO B.V.,

te Dinxperlo, gemeente Aalten,

hierna te noemen: Albuco,

2. HCU B.V.

te Zelhem, gemeente Bronckhorst,

hierna te noemen: HCU,

gedaagde partijen,

hierna samen te noemen: Albuco c.s.

advocaat: mr. E.H. Steentjes te Lichtenvoorde.

De procedure

1.1.Het verloop van de procedure blijkt uit:

- de dagvaarding met producties 1 t/m 11

- de producties 12 t/m 27 van [eiser]
- de producties 28 t/m 30 van [eiser]
- de producties A t/m F van Albuco c.s.
- de mondelinge behandeling van 27 maart 2024
- de pleitnota van [eiser]
- de pleitnota van Albuco c.s.

1.2.Ten slotte heeft de voorzieningenrechter in verband met de grote spoedeisendheid van de zaak bepaald dat op 28 maart 2024 een zogenaamd ‘kop-staart vonnis’ zal worden gewezen en dat de motivering op de beslissing later op schrift zal worden gesteld. De motivering volgt in dit vonnis en is vastgesteld op 10 april 2024.

De feiten

2.1. [eiser] drijft een onderneming die gericht is op de verkoop en levering van (onder meer) materialen en toebehoren voor de carrosseriebouw. [eiser] levert onder andere geïsoleerde panelen voor carrosserieën. Ter zitting hebben partijen toegelicht dat dit deze panelen bijvoorbeeld (geïsoleerde) wanden van vrachtwagens betreffen. Albuco produceert geïsoleerde panelen.

2.2.Albuco is in 2016 opgericht. Per 1 juli 2016 heeft Albuco de exploitatie van de onderneming Albuco Polyester Sandwich Industrie VOF (hierna: Albuco VOF) overgenomen en de activa en passiva, goodwill, handelsnaam en het volledige klantenbestand van Albuco VOF aangekocht.

2.3. [eiser] had sinds 1986 een handelsrelatie met Albuco VOF, welke handelsrelatie na verkoop van de onderneming in 2016 is voortgezet met Albuco.

2.4.Sinds 2021 zijn de aandelen in de houdermaatschappij van [eiser] overgedragen aan onder andere [naam 1] . In 2022 is de onderneming van [eiser] verhuisd van Utrecht naar Harfsen. [naam 1] leidde [eiser] aanvankelijk met een compagnon ( [naam 2] ). Sinds januari 2024 leidt [naam 1] de onderneming alleen.

2.5. [eiser] kocht de geïsoleerde panelen die zij aan klanten levert in bij Albuco. De inkoopvolumes van [eiser] bij Albuco waren als volgt:

2023: € 3.550.000,00

2022: € 3.482.000,00

2021: € 2.925.000,00

2020: € 2.157.000,00

2019: € 1.993.000,00

2.6.Op 10 oktober 2023 is HCU opgericht. De aandeelhouders en bestuurders van HCU zijn dezelfde (rechts)personen als de bestuurders van Albuco. HCU verkoopt vergelijkbare producten als [eiser] .

2.7.Op 28 februari 2024 heeft Albuco aan [eiser] bericht dat zij per direct stopt met leveren van producten aan [eiser] . In het bericht zegt Albuco, voor zover in deze zaak van belang, het volgende:

Bij deze stopt ALBUCO B.V. met het leveren van producten aan [eiser] .

Dat geldt per direct voor al uw opdrachten die aan ons toe gezonden zijn en de opdrachten die nog toegezonden worden. Dit geldt ook voor opdrachten toegezonden via het door ons beschikbaar gestelde webportaal. Ook orders die al deels zijn uitgeleverd, zullen niet worden afgemaakt. Geen van uw orders hebben wij bevestigd, formeel hoeven wij deze niet te annuleren.

De reden is: gebrek aan vertrouwen in de toekomst van [naam 3] .

Na de overname van [naam 3] door jou en [naam 2] hebben we veel gesproken over kansen en verbeteringen. Aan jullie zijde is daar niets aan gedaan. Sterker nog het team van 6 mensen die vanaf juli gestart zijn, is inmiddels gehalveerd. Na 2,5 jaar is voor de opvolging van sleutel-personen in de organisatie nog steeds niets geregeld. Dit vormt voor Albuco B.V. een te groot risico. (…).”

Het geschil

3.1. [eiser] vordert – samengevat – dat de voorzieningenrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:

I. Albuco veroordeelt de leveringen aan [eiser] binnen twee dagen na dit vonnis onvoorwaardelijk te hervatten, op straffe van verbeurte van een dwangsom,

II. Albuco veroordeelt om nieuwe orders van [eiser] binnen twee dagen na dit vonnis aan te nemen en deze vervolgens binnen een gebruikelijke periode en tegen tussen partijen gebruikelijke voorwaarden uit te leveren, op straffe van verbeurte een dwangsom,

III. Albuco c.s. hoofdelijk met onmiddellijke ingang verbiedt om - direct of indirect - contacten aan te gaan en/of te onderhouden met klanten of relaties van [eiser] ten behoeve van het leveren van panelen, op straffe van verbeurte van een dwangsom,

IV. Albuco c.s. hoofdelijk verbiedt om – direct of indirect – contacten aan te gaan en/of te onderhouden met leveranciers van eiseres ten behoeve van het leveren van panelen,

3.2. [eiser] legt aan de vorderingen het volgende ten grondslag. Tussen [eiser] en Albuco is sprake van een duurovereenkomst. Partijen werken al lange tijd, ruim 37 jaar, zeer intensief samen en er is een hoge mate van (wederzijdse) exclusiviteit. Ongeveer de helft van de omzet van [eiser] bestaat uit afzet van geïsoleerde panelen die zij bij Albuco inkoopt. De geïsoleerde panelen worden verder vaak gecombineerd met andere producten tot een opbouw en/of er worden hierbij aanverwante producten geleverd. Albuco levert de panelen vrijwel alleen aan [eiser] . Ongeveer 86,5% van de facturen van Albuco zijn aan [eiser] gericht. Onderdeel van de afspraak tussen [eiser] en Albuco is dat Albuco (behoudens een uitzondering voor een enkele bestaande klant) alleen produceert en niet verkoopt en dat [eiser] alleen verkoopt en niet produceert. [naam 1] heeft nauw contact gehad met [naam 4] over de uittreding van [naam 2] en [naam 4] altijd op de hoogte gehouden. [eiser] kan de panelen niet bij een andere partij afnemen. De markt is klein en leveranciers leveren al aan concurrenten en willen daarom niet aan [eiser] leveren. Als redelijke opzegtermijn in dergelijke langdurige handelsrelatie wordt in de rechtspraak 3 of meer jaar aangehouden. Albuco heeft geen opzegtermijn in acht genomen waardoor de opzegging nietig is. Verder heeft de bestuurder van Albuco, [naam 4] (hierna: [naam 4] ) (mede) HCU opgericht. HCU holt structureel, met voorbedachten rade en op slinkse wijze de jarenlange relatie tussen [eiser] en haar klanten en leveranciers uit. HCU ronselt personeel, legt contact met klanten van [eiser] en zegt in strijd met de waarheid dat het slecht gaat met [eiser] , suggereert dat sprake is van een naamswijziging van [eiser] naar HCU, beweegt klanten om orders te annuleren bij [eiser] , gaat relaties aan met leveranciers van [eiser] om ook deze producten aan klanten te kunnen leveren en ten slotte maakt HCU gebruik van een logo dat lijkt op dat van [eiser] . HCU handelt hiermee onrechtmatig.

3.3.Albuco c.s. voert verweer. Albuco c.s. concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [eiser] , dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [eiser] , met veroordeling van [eiser] in de kosten van deze procedure.

3.4.Albuco c.s. voert het volgende aan. [eiser] en Albuco doen al langere tijd zaken maar er is geen sprake van een duurovereenkomst. Albuco levert panelen en [eiser] neemt deze af. Er is nooit sprake geweest van algemene overkoepelende afspraken, exclusiviteit, intensief contact, overleg over de voorwaarden voor samenwerking, speciale prijsafspraken of anderszins bijzondere samenwerking. Er zijn bovendien meerdere leveranciers in Nederland, België en Frankrijk die, wellicht met enige vertraging, de geïsoleerde panelen kunnen leveren. Dit betreft onder andere Carlier waar [eiser] al de niet-geïsoleerde panelen afneemt. Albuco liep altijd het grootste risico in de handelsrelatie tussen partijen. Albuco heeft verder geen contracten overgenomen van de VOF in 2016. [eiser] was destijds de grootste afnemer van Albuco maar er was geen sprake van een (schriftelijke) distributie-, raam- of andersoortige overeenkomst tussen partijen. Er was geen zekerheid dat in de toekomst ook geleverd zou kunnen worden. Op basis van vertrouwen in mondelinge toezeggingen van [naam 5] , voormalig (mede)eigenaar van [eiser] , is Albuco het risico aangegaan. Deze toezeggingen is [eiser] ook nagekomen in de tijd dat [naam 5] de eigenaar was. Sinds [naam 1] [eiser] heeft overgenomen is het procesmatig en organisatorisch bergafwaarts gegaan met [eiser] . De andere voormalig (mede)eigenaar van [eiser] , [naam 6] , is uit onvrede vertrokken. Er bleek een conflict te zijn tussen [naam 1] en [naam 2] . In september 2023 werd bekend dat [naam 2] zou uittreden. Op het moment dat bekend was dat [naam 2] zou uittreden, is HCU opgericht. [eiser] bestond toen nog maar uit één persoon, [naam 1] . [naam 1] beschikt niet over enige vakkennis of commerciële vaardigheden. Dat lag geheel bij [naam 5] , die ook heeft gezegd er klaar mee te zijn. [eiser] is tegen het advies van [naam 4] en [naam 5] in verhuisd van Utrecht naar Halfsen, wat tot onvrede bij de werknemers heeft geleid. Er worden sindsdien veel fouten gemaakt, orders te laat ingestuurd en ook te laat of zelfs helemaal niet afgehaald. Ten slotte ontstonden er liquiditeitsproblemen bij [eiser] en bleef [eiser] achter met betalingen. Bij Albuco ontstonden grote zorgen. Albuco heeft [eiser] desondanks sinds het vertrek van [naam 2] nog ruim vijf maanden de mogelijkheid gegeven om de bedrijfsvoering te verbeteren. Toen in februari bleek dat [eiser] de betalingsachterstand niet meer inliep en [naam 1] geen urgentie zag in verbetering, heeft Albuco besloten om geen orders meer aan te nemen van [eiser] . Als al sprake zou zijn van een duurovereenkomst is de opzegging daarom ook niet in strijd met de redelijkheid en billijkheid.

3.5.HCU werft geen personeel of klanten van [eiser] . Ontevreden klanten hebben HCU zelf benaderd, of zijn doorgestuurd door [naam 5] . [naam 5] is van mening dat klanten van [eiser] tekort wordt gedaan en adviseert hen om niet meer bij [eiser] maar bij HCU te bestellen. Ook de beide oud-werknemers van [eiser] hebben zich zelf bij HCU gemeld. Het gaat bovendien maar om een aantal klanten. [eiser] heeft een veelvoud van dat aan klanten. HCU is uit noodzaak opgericht om de continuïteit van Albuco te waarborgen. Er is geen sprake van onrechtmatige concurrentie.

De beoordeling

4.1.Het gaat hier om een in kort geding gevorderde voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter moet daarom eerst beoordelen of [eiser] ten tijde van dit vonnis bij die voorziening een spoedeisend belang heeft. Daarnaast geldt dat de voorzieningenrechter in dit kort geding moet beoordelen of de vorderingen in de bodemprocedure een zodanige kans van slagen hebben, dat vooruitlopend daarop toewijzing van de voorlopige voorziening gerechtvaardigd is. Als uitgangspunt geldt bovendien dat in deze procedure geen plaats is voor bewijslevering.

spoedeisend belang

4.2.Albuco is per direct gestopt met het leveren aan [eiser] . Volgens [eiser] is sprake van een duurovereenkomst tussen partijen en kan zij de panelen niet elders afnemen. [eiser] heeft daarom voldoende spoedeisend belang bij beoordeling van haar vorderingen. Het spoedeisend belang jegens HCU volgt uit de aard van de vorderingen en is niet betwist. Op de juistheid van de stellingen van [eiser] wordt hieronder bij de inhoudelijke beoordeling nader ingegaan.

is sprake van een duurovereenkomst tussen [eiser] en Albuco

4.3.Tussen partijen is in discussie of sprake is van een duurovereenkomst ( [eiser] ) of een serie opeenvolgende losse leveringen (Albuco). Een duurovereenkomst is een overeenkomst waaruit voortdurende of telkens terugkerende rechten en verplichtingen voortvloeien. Hieronder kan ook een raamovereenkomst vallen. Een raamovereenkomst is een kader waarbinnen partijen steeds aflopende overeenkomsten sluiten. Het antwoord op de vraag of een duurovereenkomst tot stand, is afhankelijk van hetgeen partijen over en weer hebben verklaard en uit elkaars verklaringen hebben afgeleid en in de gegeven omstandigheden redelijkerwijze mochten afleiden (HR 16 september 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ2213). Losse orders en leveringen zijn geen duurovereenkomsten, ook niet als deze over een langere periode herhaaldelijk worden gedaan. Een langdurige handelsrelatie bestaande uit losse transacties kan wel onder omstandigheden overgaan in een raamovereenkomst die kwalificeert als een duurovereenkomst. Dit kan, zoals [eiser] terecht heeft opgemerkt, stilzwijgend gebeuren (in die zin dat partijen niet met zoveel woorden hebben afgesproken dat sprake is van een duurovereenkomst) en zonder dat sprake is van een schriftelijke overeenkomst. Relevante omstandigheden voor de vraag of sprake is van een duurovereenkomst zijn onder andere: de duur van de relatie, de exclusiviteit van de samenwerking, de intensiteit van het contact, de afspraak tot het gebruik van telkens dezelfde standaardovereenkomst en jaarlijkse prijsonderhandelingen terwijl leveranties doorlopen op grond van oude prijzen. In een bodemprocedure ligt de bewijslast bij [eiser] om aan te tonen dat sprake was van een duurovereenkomst.

4.4.Tussen partijen is niet in discussie dat [eiser] en Albuco al sinds 2016 een handelsrelatie hebben en dat [eiser] daarvoor sinds 1986 een handelsrelatie had met Albuco VOF. Verder is voldoende aannemelijk dat een groot deel van de omzet van [eiser] bestaat uit geïsoleerde panelen die zij bij Albuco afnam. Volgens [eiser] betreft dit ongeveer de helft van haar omzet, wat niet door Albuco is betwist. Daarnaast was Albuco voor een nog groter deel van haar omzet afhankelijk van [eiser] en was ook naar haar eigen zeggen de continuïteit van Albuco, tot het oprichten van HCU, afhankelijk van de orders van [eiser] . Hieruit blijkt dat partijen niet zomaar een handelsrelatie hadden waarbij [eiser] alleen maar losse bestellingen deed bij Albuco als leverancier.

4.5.Dit betekent op zichzelf nog niet dat sprake was van een duurovereenkomst waaruit voortdurende of telkens terugkerende rechten en verplichtingen voortvloeien. Daarvoor is ook van belang wat partijen hierover over en weer hebben verklaard en uit elkaars verklaringen hebben afgeleid en in de gegeven omstandigheden redelijkerwijze mochten afleiden.

4.6.Volgens Albuco heeft zij in 2016 geen contracten overgenomen van Albuco VOF en maakte zij zich juist zorgen over de kwetsbaarheid van Albuco omdat er geen zekerheid was dat [eiser] bij haar zou blijven afnemen. Alleen op basis van vertrouwen in [naam 5] zou de handelsrelatie zijn voortgezet. [naam 5] was lange tijd een gedegen en betrouwbare partner met inhoudelijke kennis van zaken, aldus Albuco. Uit procedure blijkt dat [naam 5] in persoon, afgezien van zijn functie als bestuurder, inderdaad een belangrijke rol speelde, en mogelijk nog speelt, in de bedrijfsvoering van [eiser] . In het dossier van deze zaak bevinden zich geen stukken die inzage geven in contact dat heeft plaatsgevonden tussen [eiser] en Albuco voordat [eiser] werd overgedragen, afgezien van het enkele feit dat [eiser] orders heeft ingediend die door Albuco zijn geleverd. Er kan daarom onvoldoende vastgesteld worden wat partijen over en weer hebben verklaard en in hoeverre [eiser] daaruit mocht afleiden dat sprake was van een duurovereenkomst. De voorzieningenrechter vindt het bijvoorbeeld van belang in hoeverre de handelsrelatie voornamelijk was gebaseerd op vertrouwen in de persoon [naam 5] , zonder zekerheden en verplichtingen over en weer. Uitgaande van de juistheid van de stellingen van Albuco, had [eiser] er immers in dit geval niet zondermeer vanuit kunnen gaan dat sprake was van een duurovereenkomst met de vennootschap [eiser] die onverkort zou blijven bestaan onafhankelijk van de aanwezigheid van [naam 5] . Dat [naam 1] hier mogelijk vanuit ging vanwege de lange handelsrelatie tussen [eiser] en Albuco is op zichzelf onvoldoende. Voor de vraag of sprake is van een duurovereenkomst die stilzwijgende is ontstaan, is daarom meer feitenonderzoek nodig naar het contact tussen partijen gedurende de handelsrelatie en het verloop van de handelsrelatie voordat [eiser] werd overgenomen door [naam 1] . Daarvoor is in kort geding geen plaats. In dit kort geding is daarom onvoldoende aannemelijk geworden dat sprake is van een duurovereenkomst die door Albuco, al dan niet met een opzegtermijn, opgezegd had moeten worden. Als uitgangspunt heeft daarom te gelden dat Albuco de vrijheid had om per direct geen orders meer te leveren.

4.7.Een belangenafweging leidt echter tot het oordeel dat Albuco gehouden is om nog voor een periode van drie maanden orders van [eiser] aan te nemen en te leveren. Ook als geen sprake is van een duurovereenkomst kan de aard en de inhoud van de handelsrelatie ertoe leiden dat Albuco op grond van jegens [eiser] in acht te nemen redelijkheid en billijkheid niet van de één op de andere dag de leveringen stop mag zetten. Er bestaat al sinds lange tijd een handelsrelatie tussen partijen en een groot deel van de omzet van [eiser] bestaat uit geïsoleerde panelen die door Albuco worden geleverd. Verder betwist Albuco dat de geïsoleerde panelen alleen bij haar afgenomen kunnen worden, maar het staat wel vast dat het niet om een massaproduct gaat dat van de één op de andere dag ergens anders besteld kan worden. Bovendien stelt Albuco dat zij het vertrouwen is verloren in [eiser] , maar [eiser] heeft terecht opgemerkt dat Albuco dit niet op deze wijze kenbaar heeft gemaakt bij [eiser] . Het is voldoende duidelijk dat er sinds 2021 diverse veranderingen hebben plaatsgevonden bij [eiser] en dat vrijwel al het oude personeel niet meer werkzaam is bij [eiser] . Uit de stukken blijkt echter niet dat Albuco [eiser] heeft gewaarschuwd dat zij de leveringen gaat stopzetten als de bedrijfsvoering niet verbetert. Ten slotte is inderdaad gebleken dat partijen contact hebben gehad over (achterstallige) betalingen van [eiser] , maar blijkt onvoldoende dat het betaalbedrag en het contact daarover tussen partijen afweek van wat gebruikelijk was voor de handelsrelatie tussen partijen. Albuco dient [eiser] daarom nog enige tijd gelegenheid te geven om haar bedrijfsvoering aan te passen. Omdat onvoldoende aannemelijk is geworden dat [eiser] de panelen, al dan niet technisch iets anders, nergens anders kan afnemen, acht de voorzieningenrechter een termijn van drie maanden hiervoor voldoende. De voorzieningenrechter merkt op dat deze termijn wordt gegeven om [eiser] in staat te stellen haar bedrijfsvoering aan te passen en de panelen eventueel elders af te gaan nemen. De termijn is niet bedoeld om [eiser] in staat te stellen vooruit te bestellen en een voorraad aan te leggen. Zekerheidshalve is daarom aan de veroordelingen toegevoegd dat reeds ingediende orders binnen twee dagen na betekening hervat dienen te worden en Albuco nieuwe orders die op gebruikelijke wijze (…) en onder gebruikelijke voorwaarden worden ingediend aan dient te nemen. Hieronder vallen overigens ook orders die nog ingehaald moeten worden sinds 28 februari 2024.

is sprake van onrechtmatige concurrentie door HCU

4.8.Volgens [eiser] heeft HCU onrechtmatig gehandeld door onder andere personeel van [eiser] te werven, klanten af te nemen, leveranciers van [eiser] te benaderen, foutieve informatie over [eiser] te verspreiden en gebruik te maken van een logo dat veel lijkt op het logo van [eiser] . HCU betwist de aantijgingen van [eiser] en stelt dat de klanten en het personeel HCU zelf hebben benaderd en/of zijn doorgestuurd door [naam 5] .

4.9. [eiser] stelt terecht dat het op zichzelf niet onrechtmatig is dat Albuco via HCU zelf verkoopactiviteiten gaat verrichten. Het staat daarbij vast dat HCU inmiddels levert aan klanten van [eiser] , personeel heeft aangenomen van [eiser] , vergelijkbare producten levert als [eiser] en bij leveranciers bestelt waar ook [eiser] een handelsrelatie mee heeft. [eiser] stelt overigens niet dat dit op zichzelf onrechtmatig is, maar verwijst voor de onrechtmatigheid naar de gedragingen zoals genoemd in 3.2 en 4.8. Het is echter onvoldoende aannemelijk geworden dat Albuco/HCU de klanten en het personeel van [eiser] actief hebben benaderd, foutieve informatie over [eiser] verspreiden en verwarring proberen te zaaien tussen de vennootschappen [eiser] /HCU. De markt waarin [eiser] en HCU zich bevinden is klein en het is duidelijk dat afgelopen jaren veel veranderingen hebben plaatsgevonden binnen [eiser] . Het is daarom niet uitgesloten dat de dienstverlening en bedrijfsvoering van [eiser] is veranderd en personeel/klanten elders zijn gaan kijken waardoor ze bij HCU terecht zijn gekomen. Bovendien is onduidelijk wat uiteindelijk de rol is geweest van [naam 5] . Volgens [eiser] is [naam 5] nog bij haar werkzaam, maar volgens Albuco c.s. is [naam 5] bij [eiser] gestopt en verwijst hij klanten door naar HCU. Zonder nader feitenonderzoek, onder andere naar de rol van [naam 5] en de reden van het verloop van de klanten en het personeel naar HCU, is onvoldoende aannemelijk dat HCU onrechtmatig heeft gehandeld. Het bestellen bij leveranciers waar ook [eiser] levert, acht de voorzieningenrechter op zichzelf niet onrechtmatig. De vorderingen onder III en IV worden daarom afgewezen.

4.10.De gevorderde dwangsom zal worden beperkt als aangegeven onder de beslissing.

4.11.Omdat beide partijen gedeeltelijk ongelijk krijgen, zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt. De vorderingen op HCU wordt weliswaar geheel afgewezen, maar omdat Albuco en HCU met dezelfde advocaat in dezelfde stukken verweer hebben gevoerd, worden ook ten aanzien van HCU de proceskosten gecompenseerd.

De beslissing

De voorzieningenrechter

5.1.veroordeelt Albuco de leveringen aan [eiser] van reeds ingediende orders binnen twee dagen na betekening van dit vonnis in kort geding te hervatten,

5.2.veroordeelt Albuco om nieuwe orders van [eiser] , die op gebruikelijke wijze (o.a. qua aard, omvang en hoeveelheid) en onder gebruikelijke voorwaarden worden ingediend, binnen twee dagen na betekening van dit vonnis aan te nemen en deze vervolgens binnen een gebruikelijke periode en tegen tussen partijen gebruikelijke voorwaarden uit te leveren,

5.3.beperkt de termijn van de onder 5.2 genoemde verplichting van Albuco om nieuwe orders aan te nemen tot drie maanden na datum van dit vonnis, zijnde 28 juni 2024,

5.4.veroordeelt Albuco om aan [eiser] een dwangsom te betalen van € 5.000,00 voor iedere dag of gedeelte daarvan dat zij niet aan de hoofdveroordelingen onder 5.1 en 5.2voldoet, tot een maximum van € 100.000,00 is bereikt,

5.5.compenseert de kosten van de procedure tussen partijen, zodat iedere partij de eigen kosten draagt,

5.6.verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,

5.7.wijst het meer of anders gevorderde af.

Dit vonnis is gewezen door mr. P.F.A. Bierbooms en in het openbaar uitgesproken op 28 maart 2024.

LS/PB

Artikel delen