Menu

Filter op
content
PONT Omgeving

ECLI:NL:RBGEL:2024:1136

4 maart 2024

Jurisprudentie – Uitspraken

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem

Bestuursrecht

zaaknummer: ARN 22/3493

uitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. D. Pool),

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Overbetuwe, het college

(gemachtigden: [naam gemachtigde 1] en [naam gemachtigde 2] );

Als derde-partijen nemen aan de zaak deel:

[derde partij 1] uit [vestigingsplaats] (gemachtigde: mr. M.L. Santokhi);

[derde partij 2] uit [vestigingsplaats] ; en

[derde partij 3] uit [vestigingsplaats]

( [derde partijen] ).

Procesverloop

1. Bij besluit van 5 oktober 2021 (primaire besluit I) heeft het college het verzoek om handhaving en het stellen van maatwerkvoorschriften van eiser afgewezen voor zover dit betrekking heeft op de hinder van [derde partij 3] en [derde partij 2] . Bij besluit van 14 februari 2022 (primaire besluit II) heeft het college het verzoek om handhaving en het stellen van maatwerkvoorschriften van eiser afgewezen voor zover dit betrekking heeft op de hinder van [derde partij 1] .

1.1.In het besluit van 31 mei 2022 (het bestreden besluit) heeft het college de bezwaren van eiser tegen beide primaire besluiten (I en II) ongegrond verklaard.

1.2.Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

1.3.De rechtbank heeft het beroep op 17 januari 2024 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door de gemachtigde. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. Namens [derde partij 1] is [persoon A] verschenen, bijgestaan door de gemachtigde. Namens [derde partij 2] is [persoon B] verschenen. Namens [derde partij 2] is [persoon C] verschenen.

Overwegingen

Inleiding

2. Eiser woont aan de [locatie 1] in [woonplaats] . [derde partijen] zijn gevestigd aan de nabijgelegen [locatie 2] ( [derde partij 2] ), [locatie 3] ( [derde partij 1] ) en [locatie 4] ( [derde partij 3] ).

2.1.Eiser ondervindt in de nachtelijk uren overlast doordat vrachtwagens ten behoeve van [derde partijen] langs de woning van eiser rijden en door het laden en lossen van vrachtwagens.

Besluitvorming

2.2.Op 29 juni 2021 heeft eiser het college verzocht om handhavend op te treden tegen [derde partij 3] en [derde partij 2] en deze bedrijven te verbieden om ’s nachts te laden en te lossen en vrachtwagens te laten rijden. Op 26 augustus 2021 is verzocht om ook [derde partij 1] te verbieden om ’s nachts te laden en te lossen en vrachtwagens te laten rijden.

2.3.Het college heeft beide verzoeken los van elkaar behandeld en afgewezen op 5 oktober 2021, respectievelijk 14 februari 2022. Het college heeft hieraan ten grondslag gelegd dat het geluid van vrachtverkeer over de openbare weg niet is toe te rekenen aan [derde partijen] .

2.4.In de beslissing op bezwaar van 31 mei 2022 heeft het college de motivering aangevuld met de overweging dat overtreding van de geluidnormen ten gevolge van het laden en lossen niet waarschijnlijk is gelet op – samengevat – de afstand en de obstakels die zich bevinden tussen de woning van eiser en [derde partijen] .

Toetsingskader
2.5. Per 1 januari 2024 is de Omgevingswet in werking getreden. Het verzoek om handhaving is ingediend voor de inwerkingtreding van deze wet. Als voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet een aanvraag om een besluit te nemen is ingediend en tegen dat besluit beroep open staat, blijft het oude recht van toepassing tot het besluit onherroepelijk wordt.n

Artikel 4.3 Invoeringswet Omgevingswet.


2.6.Artikel 2.17, zesde lid, van het Activiteitenbesluit milieubeheer (Activiteitenbesluit), zoals dat tot 1 januari 2024 gold, bevat samengevat weergegeven, grenswaarden voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (Lar, LT) en het maximaal geluidniveau (Lamax), veroorzaakt door een glastuinbouwbedrijf en laad- en losactiviteiten ten behoeve van en in de onmiddellijke nabijheid van een glastuinbouwbedrijf. De in de periode tussen 06.00 uur en 19.00 uur maximale geluidsniveaus (LAmax) zijn niet van toepassing zijn op laad- en losactiviteiten (artikel 2.17, zesde lid, aanhef en onder b, van het Activiteitenbesluit).

2.7.Op grond van de zorgplichtbepaling, neergelegd in artikel 2.1, tweede lid onder f, van het Activiteitenbesluit, heeft het bevoegd gezag de bevoegdheid maatwerkvoorschriften te stellen voor indirecte hinder. Indirecte hinder is die geluidhinder die niet wordt veroorzaakt door activiteiten of installaties binnen de inrichting, maar die wel aan de inrichting is toe te rekenen.

2.8.Ter bescherming tegen geluidhinder heeft de wetgever de geluidnormen van artikel 2.17 van het Activiteitenbesluitn

Zoals dit heeft gegolden tot 1 januari 2024.

in beginsel toereikend geacht. Uit de toelichting bij het Activiteitenbesluit volgt dat de wetgever ervan uitgaat dat, gezien de specifieke werkingssfeer van het instrument maatwerkvoorschrift, het gebruik van dit instrument tot bijzondere en individuele gevallen beperkt blijft.n

Stb. 2007, 415, p. 116.

2.9.Het college komt beleidsruimte toe bij beantwoording van de vraag of het gebruik zal maken van de bevoegdheid om maatwerkvoorschriften te stellen en dient daarbij een belangenafweging te makenn

ECLI:NL:RVS:2018:3463.

. De rechter beoordeelt of het college in redelijkheid tot zijn besluit heeft kunnen komen een maatwerkvoorschrift op te leggen.

Standpunt college

2.10.Het college stelt dat de laad- en losactiviteiten van [derde partijen] plaatsvinden op meer dan 100 meter van de woning van eiser. Het maximale geluidsniveau dat in de nachtperiode mag plaatsvinden bedraagt volgens het Activiteitenbesluit 60 dB(A). Volgens de rekentool van het college betekent dit dat op een afstand van 100 meter bij de bron (de plek waar de laad- en losactiviteiten plaatsvinden) 112 dB(A) moet worden geproduceerd om bij de woning van eiser boven de 60 dB(A) uit te komen. Daarnaast ligt de laad- en losplaats van [derde partij 1] het dichtst bij de woning op 120 meter en bevindt zich bebouwing in de vorm van een kas en een woning tussen de woning en deze laad- en losplaats.

2.11.Volgens het college is de indirecte hinder, veroorzaakt door het vrachtverkeer, niet aan [derde partijen] toe te rekenen. Handhavend optreden is volgens het college daarom niet mogelijk.

Wat betoogt eiser?

2.12.Eiser heeft ter zitting toegelicht dat de overlast vanwege het laden en lossen alleen ziet op de locatie [locatie 5] . Deze ligt volgens eiser op een afstand van 80 meter van de woning van eiser.

2.13.Verder voert eiser aan dat indirecte hinder wel meetelt, omdat het verkeer van de inrichting te onderscheiden is van het overige verkeer dat zich op de betrokken weg ( [locatie 6] ) kan bevinden. Het vrachtverkeer ten behoeve van [derde partijen] onderscheidt zich immers van het overige verkeer, omdat ter plaatse een aslastbeperking geldt van 4,8 ton. De vrachtwagens die rijden van en naar [derde partijen] zijn volgens eiser zwaarder en moeten dus gebruik maken van een ontheffing.

Wat betogen [derde partijen] ?

2.14.Namens [derde partijen] is toegelicht dat zij niet zijn gevestigd op de [locatie 5] en dat dit een andere onderneming betreft. Daarnaast is toegelicht dat zij gebruik maken van collectief transport, waarvan ook andere bedrijven dan [derde partijen] gebruik maken. Onduidelijk is of het transportbedrijf een ontheffing nodig heeft en, indien dat het geval is, of het bedrijf dat het collectief transport verzorgt, over een dergelijke ontheffing beschikt. Zij wijzen er daarnaast op dat ook andere bedrijven in de omgeving, die geen gebruik maken van het collectief transport, gebruik maken van [locatie 6] met vrachtwagens en landbouwvoertuigen.

Beoordeling door de rechtbank

Had het college moeten optreden tegen het laden en lossen?

3. Het college heeft voor zover het gaat om het laden en lossen van [derde partijen] onder verwijzing naar de rekentool toegelicht waarom het van oordeel is dat de maximale geluidsniveaus door [derde partijen] niet worden overschreden. Dit is door eiser niet bestreden. Van een overtreding van het Activiteitenbesluit door [derde partijen] is daarom niet gebleken. Verder is niet gebleken van bijzondere omstandigheden waarom ten aanzien van [derde partijen] gebruik had moeten worden gemaakt van de bevoegdheid om maatwerkvoorschriften te stellen.

3.1.Hoewel het college voorafgaand aan het bestreden besluit de activiteiten ter plaatse van [locatie 5] niet heeft beoordeeld, is de rechtbank van oordeel dat het besluit daardoor niet gebrekkig is. Hiervoor is van belang dat pas tijdens de zitting duidelijk is geworden dat de klachten van eiser voor wat betreft het laden en lossen zien op de laad- en losactiviteiten van een ander bedrijf dat is gevestigd aan de [locatie 5] . Niet in geschil is dat geen van [derde partijen] daar is gevestigd en daar dan ook niet laden en lossen. Eiser heeft in zijn verzoeken om handhaving uitdrukkelijk verzocht om handhavend op te treden tegen de overlast in de nachtelijke uren die is toe te rekenen aan de drie met naam genoemde kwekerijen. Het is aan eiser om zijn verzoek voldoende concreet te maken. De rechtbank vindt het terecht dat het college het handhavingsverzoek aldus heeft opgevat dat eiser het oog heeft gehad op mogelijke overtredingen van de door hem genoemde kwekerijen.

3.2.De beroepsgrond slaagt niet.

Is de hinder van langsrijdende vrachtwagens toe te rekenen?

4. Voor wat betreft de hinder als gevolg van het vrachtverkeer van [derde partijen] oordeelt de rechtbank als volgt. Vastgesteld moet worden of de milieugevolgen (in dit geval in de vorm van geluid- en trillinghinder) aan de inrichting kunnen worden toegerekend. Naar het oordeel van de rechtbank is dat niet het geval. Volgens vaste jurisprudentie worden de gevolgen voor het milieu van het verkeer van en naar de inrichting niet aan de inrichting toegerekend, indien dit verkeer kan worden geacht te zijn opgenomen in het heersende verkeersbeeld. Dit is het geval indien dit verkeer zich door zijn snelheid en rij- en stopgedrag niet onderscheidt van het overige verkeer dat zich op de betrokken weg kan bevinden.n

Zie onder meer de uitspraken van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 14 april 2004, ECLI:NL:RVS:2004:AO7513, 24 juli 2013, ECLI:RVS:2013:400 en 17 april 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1260).

Dit is volgens de circulaire van 29 februari 1996 "Geluidhinder veroorzaakt door het wegverkeer van en naar de inrichting; beoordeling in het kader van de vergunningverlening op basis van de Wet milieubeheer" (hierna: de circulaire) onder meer aan de orde indien het verkeer op een voor meerdere bedrijven functionerende ontsluitingsroute rijdt.

2.15.Op de zitting is door het college naar voren gebracht dat [locatie 6] een doorgaande weg is die gebruik wordt door zowel de transporteur van [derde partijen] , als door andere bedrijven in de omgeving. Het gaat daarbij om meerdere vrachtwagens die rijden voor meerdere bedrijven. Dit is door eiser niet bestreden. Dat, zoals eiser heeft gesteld, de vrachtwagens van het transportbedrijf, dat voor [derde partijen] het transport verzorgt, vanwege de aslast over een ontheffing moeten beschikken, maakt niet dat de hinder aan [derde partijen] moet worden toegerekend. Daarmee is immers nog niet gezegd dat het vrachtverkeer van en naar [derde partijen] zich door zijn snelheid en rij- en stopgedrag onderscheidt van het overige vrachtverkeer dat zich op de betrokken weg kan bevinden.

2.16.Voor zover sprake is van een overtreding van de Wegenverkeerswet 1994, omdat mogelijk vrachtwagens met een te hoge aslast zonder ontheffing over [locatie 6] rijden, overweegt de rechtbank dat in dat geval niet het college maar de politie bevoegd is om daartegen handhavend op te treden.

2.17.De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

2.18.Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van Harten, rechter, in aanwezigheid van mr. L.H. Scholten, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op

griffier

rechter

Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Artikel delen