Menu

Filter op
content
PONT Omgeving

ECLI:NL:RBDHA:2024:5831

22 april 2024

Jurisprudentie – Uitspraken

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht

zaaknummer: SGR 23/4340


uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 april 2024 in de zaak tussen


[eiser] , uit [woonplaats] , eiser,

en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: mr. P. Yildirim).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de aan hem opgelegde bestuurlijke boete.

1.1.Verweerder heeft met het besluit van 31 januari 2023 een bestuurlijke boete aan eiser opgelegd. Met het bestreden besluit van 13 juni 2023 heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.

1.2.De rechtbank heeft het beroep op 20 maart 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?

2. Eiser is eigenaar van de woning aan de [adres] in [plaatsnaam]
(hierna: de woning). Op 1 november 2022 heeft verweerder aan eiser een last onder dwangsom opgelegd, vanwege de onvergunde onzelfstandige bewoning door meer dan twee personen in de woning. De situatie moest voor 27 december 2022 zijn opgelost, onder verbeurte van een dwangsom van € 5000,-. Bij de controle op 27 december 2022 hebben de inspecteurs vastgesteld dat de onzelfstandige bewoning is beëindigd, maar dat de woning nu wordt bewoond door een gezin. Hiervoor was geen huisvestingsvergunning aangevraagd/verleend. Deze is wel vereist. Verweerder heeft daarom aan eiser een bestuurlijke boete opgelegd van € 10.000,- wegens bedrijfsmatige verhuur.

Wat vindt eiser in beroep?

3. Eiser betoogt dat hij niet wist dat hij een huisvestingsvergunning nodig had. Hij dacht hij die alleen nodig had als er meer dan twee personen een huis huren die geen huishouden vormen. Ook zijn vrienden wisten dit niet. Eiser hoopt dat verweerder, omdat het de eerste keer is, met een waarschuwing kan volstaan. Er moet een onderscheid worden gemaakt tussen bewuste en onbewuste overtredingen van regels. Eiser heeft hiervan geleerd en zal in de toekomst zorgvuldiger zijn. Eiser hoopt dat er in de toekomst meer aandacht wordt besteed aan het informeren van verhuurders over deze regels. Het gezin wat tijdens de controle in de woning woonde, heeft uiteindelijk een huisvestingsvergunning gekregen. Deze personen mochten volgens eiser dus altijd in de woning wonen. Daarnaast betoogt eiser nog dat de hoogte van de boete, namelijk € 10.000,- wel extreem hoog is. Ook gelet op het feit dat de huisvestingsvergunning maar € 63,- kost.

Wat is het oordeel van de rechtbank?

4. Tussen partijen is niet in geschil dat de huurders tijdens de controle op 27 december 2022 niet in het bezit waren van een huisvestingsvergunning. Hiermee was verweerder naar het oordeel van de rechtbank bevoegd om op grond van artikel 8, tweede lid, van de Huisvestingswet en artikel 2.2, tweede lid, van de Huisvestingsverordening Den Haag 2019 (de Verordening) een boete aan eiser op te leggen.

5. Verweerder is in geval van bedrijfsmatige exploitatie van woonruimte in beginsel verplicht een bestuurlijke boete van € 10.000,- op te leggen. Op grond van artikel 5:41 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan geen bestuurlijke boete worden opgelegd als de overtreding niet aan de overtreder kan worden verweten. De rechtbank ziet hiervoor geen aanknopingspunten. Het betoog van eiser dat hij niet wist dat een huisvestingsvergunning verplicht was slaagt niet. Het is de verantwoordelijkheid van eiser om ervoor te zorgen dat bij verhuur van de woning in overeenstemming wordt gehandeld met de verplichtingen die volgen uit de Huisvestingswet en de Verordening. In de last onder dwangsom van 11 november 2022 is ook gewezen op de verplichtingen bij verhuur van de woning, waaronder de verplichting dat bewoners, indien noodzakelijk, beschikking over een huisvestingsvergunning. Het had op de weg van eiser gelegen om bij onduidelijkheden omtrent de benodigde vergunningen, navraag bij verweerder te doen. Hiervan is de rechtbank niet gebleken.

6. Hoewel de hoogte van de bestuurlijke boete bij wettelijk voorschrift is vastgesteld en er sprake is van een gefixeerd boetestelsel, moet verweerder op grond van artikel 5:46, derde lid, van de Awb een lagere bestuurlijke boete opleggen indien eiser aannemelijk maakt dat de vastgestelde bestuurlijke boete wegens bijzondere omstandigheden te hoog is. Volgens vaste rechtspraak kunnen een verminderde verwijtbaarheid, en beperkte ernst van een overtreding en een geringe financiële draagkracht worden aangemerkt als bijzondere omstandigheden die aanleiding geven om een boete te matigen.n

Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 15 juli 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1654 (onder 5).

7. De rechtbank is van oordeel dat het opleggen van een boete niet onevenredig is en dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van bijzondere omstandigheden om deze te matigen. Het enkele feit dat eiser de opgelegde boete niet in verhouding vindt staan met de kosten van de huisvestingsvergunning, maakt niet dat de boete onevenredig is. Verder leidt de omstandigheid dat na het constateren van de overtreding alsnog een huisvestingsvergunning is aangevraagd en deze ook is verleend, niet tot het oordeel dat sprake is van een beperkte ernst van de geconstateerde overtreding. Die omstandigheid doet niet af aan het feit dat eiser ten tijde van de controle op 27 december 2022 zijn woning verhuurde zonder dat de huurders over een huisvestingsvergunning beschikten.

8. Op zitting heeft eiser, na een vraag van de rechtbank, toegelicht dat hij niet bedrijfsmatig verhuurt. Hij werkt fulltime bij een werkgever en verhuurt daarnaast enkele panden. Verweerder heeft gesteld dat eiser aantoonbaar meerdere panden verhuurt. Uit de omvang van de exploitatie blijkt het bedrijfsmatige aspect. Iemand die zich bedrijfsmatig bezighoudt met exploitatie behoort de regelgeving te kennen. Dat dit voor eiser geen fulltime baan is, is voor verweerder geen criterium. De rechtbank is van oordeel dat er sprake is van bedrijfsmatige verhuur en dat de daarbij behorende boete aan eiser mocht worden opgelegd.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Hoeijmans, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 10 april 2024.

griffier

rechter

Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Artikel delen