Menu

Filter op
content
PONT Omgeving

ECLI:NL:RBDHA:2024:5816

22 april 2024

Jurisprudentie – Uitspraken

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht

zaaknummer: SGR 22/7475


uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 maart 2024 in de zaak tussen


[eiser 1],

[eiser 2],

[eiser 3],

[eiser 4],

[eiser 5], uit Afghanistan, eisers

(gemachtigde: mr. N.C. Blomjous),

en

de minister van Buitenlandse Zaken, verweerder

(gemachtigde: mr. M.M. van Asperen).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen de afwijzing van hun verzoek om overbrenging naar Nederland.

1.1.Verweerder heeft dit verzoek met de brief van 29 november 2021 afgewezen. Met het besluit van 8 februari 2022 (bestreden besluit I) heeft verweerder het bezwaar van eisers niet-ontvankelijk verklaard. Eisers hebben hiertegen beroep ingesteld. Verweerder heeft met inachtneming van de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling)n

Uitspraken van de Afdeling van 14 september 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2592 en ECLI:NL:RVS:2022:2684.

het besluit van 8 februari 2022 ingetrokken en een nieuw besluit op bezwaar van 13 februari 2023 (bestreden besluit II) genomen waarmee verweerder bij de afwijzing van de aanvraag om overbrenging naar Nederland is gebleven.n

Op grond van artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft het beroep van rechtswege mede betrekking op het bestreden besluit.

1.2.Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.

1.3.De rechtbank heeft het beroep op 21 februari 2024 gelijktijdig met het beroep in zaak SGR 23/592 op zitting behandeld. Hieraan hebben mr. [naam] namens verweerder en de gemachtigde van verweerder deelgenomen. Eisers hebben zich afgemeld voor de zitting.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?

2. Op 15 september 2021 heeft de gemachtigde van eisers verweerder verzocht om hen over te brengen naar Nederland. Eiser [eiser 1] stelt te hebben gewerkt voor de “Norwegian Refugee Council” (NRC) en Nederlandse projecten en als advocaat betrokken te zijn geweest bij de burgerrechtenbeweging. Eisers stellen gevaar te lopen vanwege de werkzaamheden van eiser [eiser 1] en vanwege de werkzaamheden van zijn vrouw en moeder als lerares, en zijn vader als overheidsfunctionaris.

Verweerder heeft dit verzoek afgewezen, omdat eisers niet voor overbrenging in aanmerking komen. Eisers zijn niet opgeroepen tijdens de acute evacuatiefase, ter uitvoering van de motie Belhaj. Ook behoren eisers niet tot een van de twee groepen waarvoor een speciale voorziening is getroffen in de Kamerbrief van 11 oktober 2021 (de Kamerbrief).n

Kamerstukken II 2021/22, 27 925, nr. 860.

Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat de NRC niet onder de speciale voorziening valt, omdat het geen Nederlandse ngo is.

Wat vinden eisers in beroep?

3. Eisers wijzen erop dat [eiser 1] niet alleen werkzaam was voor de NRC, maar dat hij als advocaat ook verdediger van mensenrechten was. Dit betreft volgens eisers een groep die uitdrukkelijk genoemd is in de speciale regeling. Daarnaast menen eisers dat de risico’s die zij lopen als gevolg van de werkzaamheden van [eiser 1] relevant zijn voor deze beoordeling. Verder gaat verweerder uit van een onjuiste rechtsopvatting. Ook doen eisers een beroep op het evenredigheidsbeginsel. Tot slot stellen eisers dat het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen, omdat verweerder hen in bezwaar niet de onderliggende stukken heeft gestuurd, hen geen termijn heeft geboden voor het indienen van gronden en hen niet in bezwaar heeft gehoord.

Wat is het oordeel van de rechtbank?

Beroep tegen het bestreden besluit I

4. Verweerder heeft het bestreden besluit I ingetrokken. Eisers hebben niet gesteld schade te hebben geleden als gevolg van het bestreden besluit I. Gelet hierop hebben eisers geen belang meer bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep tegen het bestreden besluit I. De rechtbank verklaart daarom het beroep van eisers voor zover gericht tegen het bestreden besluit I wegens het ontvallen van procesbelang niet-ontvankelijk.

Beroep tegen het bestreden besluit II

5. Het beleid en toetsingskader voor overbrenging van personen uit Afghanistan is neergelegd in de Kamerbrief. In die brief wordt een speciale voorziening getroffen voor twee afgebakende groepen die, naast personen die ten tijde van de acute evacuatiefase al waren opgeroepen, voor overbrenging naar Nederland in aanmerking komen.

5.1.Het gaat hierbij onder meer om medewerkers (en hun kerngezinnen) van een ten laste van de BZ/BHOS-begroting gefinancierd project op het gebied van sociale vooruitgang, vrede en veiligheid of duurzame ontwikkeling. Medewerkers kunnen worden aangedragen door in Nederland gevestigde ngo’s als zij sinds 1 januari 2018 ten minste een jaar structureel substantiële werkzaamheden hebben verricht voor het desbetreffende ontwikkelingsproject in een publieke, zichtbare functie. De ngo’s zullen worden uitgenodigd om medewerkers die aan deze criteria voldoen voor te dragen.

5.2.Ook personen (en hun kerngezinnen) die in de afgelopen twintig jaar hebben gewerkt voor Defensie of EUPOL in Afghanistan in een voor het publiek zichtbare functie komen in aanmerking. Zij moeten kunnen aantonen dat zij ten minste een jaar structureel substantiële werkzaamheden hebben verricht voor Defensie en/of voor een Nederlandse functionaris EUPOL.

5.3.Over dit beleid heeft de Afdeling twee richtinggevende uitsprakenn

Uitspraken van de Afdeling van 22 februari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:718 en ECLI:NL:RVS:2023:719.

gedaan. Geoordeeld is dat het gaat om buitenwettelijk en begunstigend beleid, waarbij het kabinet veel beleidsruimte heeft. Het stond het kabinet daarom vrij om vereisten vast te stellen zodat de groepen waarop de begunstiging van toepassing is duidelijk konden worden afgebakend.n

Zie de uitspraak van de rechtbank Den Haag 22 februari 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:2164.

Aan personen die buiten dit beleid vallen, wordt niets onthouden waar zij anders wel recht op zouden hebben. Als de minister de overkomst van personen die buiten dit beleid vallen niet faciliteert, schendt hij niet hun fundamentele rechten. Ook niet als de Taliban dat mogelijk wel doen. Een beroep op het recht op leven en het verbod op een onmenselijke of vernederende behandeling als bedoeld in het EVRM en het IVBPR slaagt niet omdat deze verdragen Nederland niet verplichten tot evacuatie van personen. Het beleid is niet in strijd met het evenredigheidsbeginsel.

5.4.Bij de toepassing van het beleid moet er wel aandacht zijn voor gevallen waarin iemand bijvoorbeeld net niet onder de omschrijving van een groep in het beleid valt, en dit tot een inconsistente toepassing van het beleid leidt waarvoor geen goede motivering gegeven is.n

ECLI:NL:RVS:2023:719 overweging 5.1.

6. De rechtbank zal wat in beroep is aangevoerd beoordelen aan de hand van het hiervoor onder 5. weergegeven kader. Daarbij wijst de rechtbank er op dat uit het gestelde onder 5.3. volgt dat de mate van gevaar die een aanvrager stelt te lopen niet kan worden meegewogen.

6.1.Zoals de rechtbank eerder heeft overwogen,n

Voetnoot 5.

was de motie Belhaj gekoppeld aan de acute evacuatiefase en is de motie niet meer onverkort in werking sinds de beëindiging van de evacuatiefase op 26 augustus 2021. Daarop is alleen een uitzondering gemaakt voor de personen die reeds waren opgeroepen voor evacuatie in het kader van die motie. In de Kamerbrief staat dat het daarbij alleen gaat om diegenen die tijdens de acute evacuatiefase niet konden worden geëvacueerd, terwijl ze daarvoor wel waren opgeroepen. De Afdeling gaat daar in haar uitspraak van 22 februari 2023 ook van uit. Eisers zijn tijdens de evacuatiefase niet opgeroepen, zij kunnen daarom ook geen rechten ontlenen aan de motie Belhaj.

6.2.Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder op goede gronden geconcludeerd dat eisers niet binnen de reikwijdte van de in de Kamerbrief omschreven groepen vallen. Het is een beleidskeuze van het kabinet geweest om voor de twee in de Kamerbrief genoemde groepen een speciale voorziening te treffen. Verweerder heeft daarbij een keuze gemaakt voor medewerkers van ngo’s waaraan het financieringscriterium is gekoppeld. Hierbij is niet de mate van gevaar, maar de mate waarin er sprake is van een evidente zorgplicht van verweerder redengevend geweest. Bij door verweerder gefinancierde ngo’s is er sprake van een verdergaande zorgplicht dan in het geval een ngo die door anderen wordt gefinancierd. Hiermee is een navolgbare reden gegeven voor het gemaakte onderscheid.n

Zie voetnoot 5, overweging 13.

Eisers behoren niet tot de hier bedoelde groep nu zij niet werkzaam waren voor een ngo die ten laste kwam van de BZ-BHOS-begroting. De omstandigheid dat projecten wel anderszins met Nederlands geld zouden worden gefinancierd, maakt dat niet anders.

6.3.Verder is naar het oordeel van de rechtbank niet gebleken dat verweerder is uitgegaan van een onjuiste rechtsopvatting. Zoals hiervoor overwogen gaat het om buitenwettelijk begunstigend beleid, waarbij het kabinet beleidsruimte heeft. Het stond het kabinet daarom vrij om vereisten vast te stellen zodat de groepen waarop de begunstiging van toepassing is duidelijk konden worden afgebakend. Daarnaast is er, anders dan eisers hebben betoogd, bij de beoordeling van een aanvraag om overbrenging geen ruimte voor een verdergaande toetsing op de door de aanvrager aangevoerde bijzondere individuele omstandigheden.

6.4.Tot slot stellen eisers dat het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen, omdat verweerder hen in bezwaar niet de onderliggende stukken heeft gestuurd, hen geen termijn heeft geboden voor het indienen van gronden, waardoor zij geen inhoudelijk verweer hebben kunnen voeren, en hen niet in bezwaar heeft gehoord. De rechtbank is van oordeel dat het bestreden besluit niet onzorgvuldig tot stand is gekomen. In beroep heeft verweerder toegelicht dat de gemachtigde van eisers zelf de procedure is begonnen en dat op basis van die informatie het bestreden besluit is genomen. Er zijn geen andere stukken dan de stukken die de gemachtigde vanaf het begin van de procedure zelf al in bezit had. In dit licht gezien heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid kunnen afzien van het bieden van een termijn voor het indienen van aanvullende gronden in bezwaar. Verder is de rechtbank van oordeel dat de hoorplicht in de bezwaarfase niet is geschonden, omdat verweerder op basis van alle beschikbare informatie die hij ten grondslag heeft gelegd aan het bestreden besluit, tot het oordeel heeft kunnen komen dat eisers niet voldoen aan de criteria. Op de zitting zijn geen nieuwe dingen naar voren gekomen die dit anders maken.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep tegen het bestreden besluit I is niet-ontvankelijk. De rechtbank beoordeelt het beroep tegen het bestreden besluit I dus niet inhoudelijk.

8. Het beroep tegen het bestreden besluit II is ongegrond. Dat betekent dat verweerder zich niet hoeft in te spannen om eisers over te brengen naar Nederland.

9. Met het bestreden besluit I heeft verweerder het bezwaar van eisers niet-ontvankelijk verklaard. Naar aanleiding van de uitspraken van de Afdeling van 14 september 2022 heeft verweerder dit besluit ingetrokken en een nieuwe beslissing op bezwaar (bestreden besluit II) genomen. Nu eisers gelet daarop terecht beroep hebben ingesteld, ziet de rechtbank aanleiding een proceskostenvergoeding toe te kennen.

10. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: Bpb) berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgen eisers een vast bedrag per proceshandeling. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 875,-. De gemachtigde heeft een beroepschrift ingediend. De proceskostenvergoeding bedraagt dan ook € 875,-.

Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep tegen het bestreden besluit I niet-ontvankelijk;

- verklaart het beroep tegen het bestreden besluit II ongegrond;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 875,-.

Deze uitspraak is gedaan door mr. E.K.S. Mollen, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Hoeijmans, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 maart 2024.

griffier

rechter

Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Artikel delen